ECLI:NL:RBOVE:2024:1623

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
C/08/311595/ KG RK 24/130
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 27 maart 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had de wraking aangevraagd van de rechters S.K. Huisman, N.J. Monincx en P.A.M. Miltenburg, die belast waren met de behandeling van zijn strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechters partijdig waren, onder andere vanwege hun beslissingen tijdens eerdere zittingen. De rechtbank oordeelde dat een rechterlijke procesbeslissing nooit grond kan zijn voor wraking, en dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechters vooringenomen waren. De wrakingskamer concludeerde dat de tijdigheid van het verzoek in orde was, maar dat de inhoudelijke gronden niet opgingen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/311595/ KG RK 24/130
Beslissing van 27 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking (hierna: verzoeker)
advocaat: mr. A. Çinar, advocaat te Heerlen.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft het verzoek tot wraking gedaan van mrs. S.K. Huisman, N.J. Monincx en P.A.M. Miltenburg, rechters in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de strafzaak die is geregistreerd onder het parketnummer 71/326060-22.
1.2.
In het kader van de behandeling van de strafzaak heeft op 12 maart 2024 een zitting plaatsgevonden. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Op 14 maart 2024 heeft de rechtbank van de advocaat van verzoeker een schriftelijk verzoek tot wraking ontvangen. Het verzoekschrift is gedateerd op 8 maart 2024, maar tijdens de behandeling is de wrakingskamer gebleken dat dit een kennelijke verschrijving betreft. Het wrakingsverzoek is door mr. Çinar op 13 maart 2024 in de avond verzonden en door de rechtbank op 14 maart 2024 ontvangen.
1.3.
De gewraakte rechters hebben niet berust in de wraking. Zij hebben op 18 maart 2024 schriftelijk gereageerd.
1.4.
De officier van justitie heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek op 20 maart 2024.
1.4.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 21 maart 2024 te Zwolle in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de raadsman van verzoeker, mr. A. Çinar, advocaat te Heerlen;
- verzoeker heeft laten weten niet te zullen verschijnen;
- mrs. S.K. Huisman, N.J. Monincx en P.A.M. Miltenburg, rechters in deze rechtbank;
- mrs. R. Hagemeier en M. van IJzendoorn, officieren van justitie.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is door het Openbaar Ministerie gedagvaard om terecht te staan voor zijn aandeel en/of betrokkenheid bij een strafbaar feit. De zaak is eerder behandeld op de zittingen van 22 augustus 2023, 7 september 2023, 25 september 2023 en 14 december 2023. Tijdens de zitting van 12 maart 2024 is de zaak niet inhoudelijk behandeld. Het betrof een pro-forma zitting, waarin onder meer aan de orde zijn geweest de stand van zaken van het onderzoek, onderzoekswensen en een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Verzoeker heeft het volgende aan zijn schriftelijke verzoek ten grondslag gelegd. Door het verloop van de strafzaak, de (ambtshalve) beslissingen van de rechtbank en de onbegrijpelijke en/of onvoldoende motivering daarvan is de schijn van partijdigheid gewekt en heeft verzoeker zijn vertrouwen in een objectieve behandeling van zijn zaak verloren. Verzoeker heeft daartoe de volgende punten aangevoerd:
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 7 september 2023, ambtshalve, besloten [naam] te laten horen als getuige. Dat kan geen ander doel hebben dan de verklaring bruikbaar te maken voor een veroordeling van verzoeker.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 14 december 2023, ambtshalve het verzoek aan het Openbaar Ministerie gedaan om enkel de mediaberichten gedeeld door politie en Opsporing Verzocht in te brengen in het dossier. Het verzoek om uitbreiding van deze opdracht met internationale mediaberichten is afgewezen. Dit kan niet anders worden gezien dan als een poging om het verweer van de verdediging te ondergraven.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 14 december 2023, ambtshalve een getuige-deskundige aangesteld om onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van de herkenning door [naam]. Gelet op de overduidelijk valse herkenning wekt dit de schijn van vooringenomenheid.
De volgende punten gaan over beslissingen van de rechtbank genomen ter terechtzitting van 12 maart 2024:
4. Het verzoek van de verdediging om het verhoor van [naam] verbatim uit te werken is door de rechtbank ongemotiveerd afgewezen.
5. Het verzoek van de verdediging om bij de autoriteiten op de Dominicaanse republiek de ontbrekende beelden van de scooterrijders op te vragen, is door de rechtbank afgewezen, met als enige motivering de stand van het onderzoek.
6. De rechtbank heeft het verzoek tot het horen van een drietal getuigen afgewezen omdat de noodzaak niet zou zijn onderbouwd, terwijl het verzoek uitgebreid was gemotiveerd door de verdediging.
7. De rechtbank gaat bij herhaling niet in op de door de verdediging aangeboden zekerheidstelling.
8. De rechtbank is niet tegemoetgekomen aan het verzoek van de verdediging om de zaak van verzoeker ook uit te roepen tijdens de strafzaak tegen de medeverdachte, terwijl dat vice versa wel is gebeurd.
9. De bejegening/houding van de voorzitter jegens de advocaat van verzoeker geeft aanleiding te denken dat zij op voorhand al haar gedachten over verzoeker heeft bepaald.
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 21 maart 2024 heeft de raadsman zijn wrakingsverzoek toegelicht. De raadsman heeft verklaard dat hij ten tijde van het uitspreken van de beslissingen van de rechtbank niet aanwezig was in de zittingszaal, omdat hij aanwezig moest zijn bij een getuigenverhoor door de rechter-commissaris. De griffier heeft hem op 12 of 13 maart 2024 de beslissingen van de rechtbank per e-mail toegestuurd, waarna de raadsman nog een toelichting heeft gevraagd aan zijn collega die wel bij het meedelen van de beslissingen aanwezig was. Vervolgens heeft de raadsman zijn wrakingsverzoek geformuleerd en hij heeft het in de avond van 13 maart 2024 naar de rechtbank gemaild.
3.3
De raadsman heeft verklaard dat de punten die hij heeft genoemd onder 1, 2 en 3 niet gezien dienen te worden als zelfstandige wrakingsgronden, maar moeten worden gezien als de context waarin de beslissingen op 12 maart 2024 zijn genomen. De manier waarop hij door de voorzitter is bejegend, genoemd onder punt 9, was weliswaar onplezierig, maar moet niet worden gezien als een zelfstandige wrakingsgrond. Voor het overige blijft de raadsman bij hetgeen hij in zijn schriftelijk verzoek heeft aangevoerd.

4.Het standpunt van de (voorzitter van de) meervoudige kamer

De meervoudige kamer heeft niet in de wraking berust. De voorzitter heeft schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling, verweer gevoerd, mede namens de beide andere rechters. Primair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de aangevoerde gronden te laat zijn ingediend. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de punten die de raadsman noemt onder punt 1 tot en met 7 kunnen worden aangemerkt als procesbeslissingen, die, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, geen grond kunnen opleveren voor wraking. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 12 maart 2024 de beslissing die de raadsman noemt onder punt 8, gemotiveerd en uitgelegd waarom het verzoek van de raadsman van de medeverdachte wel is toegewezen. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzitter geconcludeerd dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

5.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft schriftelijk gereageerd per e-mailbericht op 20 maart 2024. Het Openbaar Ministerie geeft de wrakingskamer in overweging het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren, nu de beslissingen die de rechtbank heeft genomen in het kader van de onderzoekswensen en de voorlopige hechtenis geen blijk geven van vooringenomenheid en evenmin een grond voor wraking zijn.

6.De beoordeling

Tijdigheid wrakingsverzoek

6.1.
Volgens artikel 513 lid 1 Sv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. De rechtbank constateert dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking de verdediging in ieder geval op 13 maart 2024 bekend zijn geworden of redelijkerwijs behoorden te zijn. De raadsman heeft op diezelfde dag een wrakingsverzoek op grond van die feiten en omstandigheden ingediend. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek als tijdig kan worden aangemerkt. Verzoeker is daarmee ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
Rechterlijke onpartijdigheid
6.2.
De wrakingskamer moet vervolgens de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
5.4.
De klachten van verzoeker zijn in wezen gericht tegen de beslissingen van de rechtbank aangaande het onderzoek (punt 8), onderzoekswensen van de verdediging (de punten 4, 5 en 6) en een beslissing aangaande de voorlopige hechtenis (punt 7). De juistheid van deze beslissingen kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen die beslissingen aan te wenden. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de rechtbank bij het geven van deze beslissingen afzonderlijk, dan wel alle beslissingen in totaal bezien, vooringenomen was of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker verder niet aangevoerd. Uit het enkele feit dat de rechtbank in het nadeel van verzoeker heeft beslist kan de rechtbank dat niet afleiden. Kortom: een rechterlijke (proces)beslissing is nooit grond voor wraking, de motivering van een dergelijke beslissing zelden. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer
6.1.
verklaart het verzoek
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A. van Holten, A.E. Zweers en J.N. Bartels in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bruin en in openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.