ECLI:NL:RBOVE:2024:1588

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
ak_23_2091
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de bestuursrechter bij verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 26 maart 2024, staat de bevoegdheid van de bestuursrechter centraal in een verzoek om schadevergoeding. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.W. Janssens, heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om schadevergoeding van € 2.858,63, welke is afgewezen door het Uwv. De rechtbank heeft op 7 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat zij niet bevoegd is om het verzoek om schadevergoeding te beoordelen, omdat de schadeoorzaak niet valt onder artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank legt uit dat de door verzoekster gestelde schade niet het gevolg is van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling van het Uwv. De rechtbank verwijst naar eerdere besluiten van het Uwv en de Centrale Raad van Beroep, waaruit blijkt dat de schade niet voortvloeit uit een onrechtmatig besluit.

De rechtbank concludeert dat verzoekster zich voor een oordeel over de schadeoorzaak kan wenden tot de burgerlijke rechter. Desondanks veroordeelt de rechtbank het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, omdat het Uwv onterecht heeft aangegeven dat de bestuursrechter bevoegd zou zijn. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en bepaalt dat het griffierecht aan verzoekster wordt terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2091

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. J.W. Janssens,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het Uwv,
gemachtigde: E.H. van den Brink.

Inleiding

1. In deze uitspraak gaat het om een verzoek om schadevergoeding.
1.1.
Verzoekster heeft het Uwv met een brief van 28 juli 2023 verzocht om een schadevergoeding van € 2.858,63, bestaande uit juridische kosten. Het Uwv heeft dit verzoek om schadevergoeding in de brief van 24 augustus 2023 afgewezen.
1.2.
Verzoekster is het hier niet mee eens en heeft de rechtbank verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij lijdt en heeft geleden.
1.3.
Het Uwv heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het verzoek op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt eerst of zij bevoegd is om over het schadevergoedingsverzoek van verzoekster te oordelen.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat zij daartoe niet bevoegd is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan het verzoek vooraf ging
4.1.
Het Uwv heeft met een besluit van 22 november 2017 de uitkering van verzoekster op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 5 februari 2018 beëindigd. Met de beslissing op bezwaar van 28 februari 2018 is het Uwv bij dat besluit gebleven. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 16 december 2022 (zaaknummer 20/1437 ZW) het beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2018 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Het Uwv heeft met de beslissing op bezwaar van 30 januari 2023 de ZW-uitkering van verzoekster vanaf 5 februari 2018 tot het einde van de wachttijd voortgezet.
4.2.
Verzoekster heeft met een brief van 3 februari 2023 aan het Uwv gevraagd op welke termijn zij de ZW-uitkering zal ontvangen. Daarop heeft zij geen reactie ontvangen. Vervolgens heeft verzoekster met een brief van 27 februari 2023 het Uwv verzocht vóór
13 maart 2023 een besluit te nemen over de hoogte van de ZW-uitkering en de betaling of een voorschot te voldoen. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een mail van
13 maart 2023 en aangegeven dat de uitbetaling op de kortst mogelijke termijn zal plaatsvinden. Verzoekster heeft in een mail van 13 maart 2023 geconstateerd dat binnen de gestelde termijn van 14 dagen de ZW-uitkering of een voorschot daarop niet is uitbetaald. Verzoekster heeft het Uwv laten weten dat het Uwv als gevolg daarvan in gebreke is. Verzoekster heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 20 maart 2023 de ZW-uitkering of een substantieel voorschot daarop aan haar te betalen.
4.3.
Met de besluiten van 22 en 25 mei 2023 heeft het Uwv aan verzoekster vanaf
13 januari 2017 tot en met 31 december 2018 nogmaals de ZW-uitkering toegekend. Het Uwv heeft aan verzoekster betaalspecificaties van 19 en 25 mei 2023 gestuurd. Deze zien op de uitbetaling van de ZW-uitkering vanaf 13 januari 2017 tot en met 5 maart 2017 en vanaf 27 februari 2017 tot en met 30 december 2018. Hierbij heeft het Uwv ook vermeld dat wettelijke rente wordt vergoed.
4.4.
Vervolgens heeft verzoekster het verzoek om schadevergoeding van 28 juli 2023 ingediend, welk verzoek het Uwv in de brief van 24 augustus 2023 heeft afgewezen.
Overwegingen van de rechtbank
5.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
5.2.
Vast staat dat het besluit van 28 februari 2018 onrechtmatig was. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de door verzoekster gestelde schade niet het gevolg is van dit besluit.
5.3.
Verzoekster heeft aan haar verzoek om schadevergoeding ten grondslag gelegd dat het Uwv de betalingsverplichting die voortvloeit uit het besluit van 30 januari 2023, niet tijdig (vóór 13 maart 2023) is nagekomen. Volgens verzoekster is het Uwv daarmee tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen of heeft het Uwv onrechtmatig gehandeld ten opzichte van haar. Verzoekster heeft juridische kosten gemaakt om deze uitkering uiteindelijk te ontvangen.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de door verzoekster gestelde schadeoorzaak – het niet tijdig uitbetalen van haar ZW-uitkering – het nalaten van een feitelijke handeling door het Uwv betreft. De bestuursrechter is niet bevoegd om te beoordelen of dit nalaten een tekortkoming oplevert of onrechtmatig is ten opzichte van verzoekster, omdat deze schadeoorzaak niet valt onder het bereik van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Verzoekster kan zich voor een oordeel hierover wenden tot de burgerlijke rechter.
5.5.
De rechtbank is het niet eens met de stelling van verzoekster dat de bestuursrechter desondanks bevoegd is omdat de schade verband houdt met het besluit van 30 januari 2023. Met het besluit van 30 januari 2023 werd verzoeksters ZW-uitkering voortgezet. Naar het oordeel van de rechtbank is de schade die verzoekster stelt te hebben geleden, niet het gevolg van dit besluit. Het besluit van 30 januari 2023 is bovendien een
rechtmatigbesluit. Op grond van artikel 8:88 van de Awb is de bestuursrechter alleen bevoegd om een verzoek om schade te beoordelen als die schade het gevolg is van een
onrechtmatigbesluit. Dat het Uwv niet tijdig is overgegaan tot de feitelijke uitbetaling van de ZW-uitkering na het besluit van 30 januari 2023, maakt dit besluit niet (alsnog) onrechtmatig. Dit heeft verzoekster op de zitting ook erkend.
5.6.
Verzoekster heeft niet gesteld dat haar schade het gevolg is van een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit, van het niet tijdig nemen van een besluit of van een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, van de Awb zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat hiervan sprake is.
5.7.
Het Uwv heeft in zijn brief van 24 augustus 2023 vermeld dat verzoekster de bestuursrechter om een oordeel over de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding kan vragen. Dit leidt er echter niet toe dat de bestuursrechter toch bevoegd moet worden geacht. De in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde schadeoorzaken zijn immers niet aan de orde. De rechtbank ziet in de onjuiste vermelding van de mogelijkheid om een verzoekschrift in te dienen bij de bestuursrechter wel aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster.
5.8.
Conclusie is dat de rechtbank niet bevoegd is om over het verzoek om schadevergoeding te oordelen. Deze onbevoegdheid treft de bestuursrechter en laat onverlet dat verzoekster zich wel kan wenden tot de burgerlijke rechter.

Conclusie en gevolgen

6. De bestuursrechter is onbevoegd en mag het verzoek om schadevergoeding dus niet beoordelen. Daarom krijgt verzoekster het griffierecht van de rechtbank terug. Onder verwijzing naar overweging 5.7. veroordeelt de rechtbank het Uwv tot een vergoeding van de proceskosten van verzoekster. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder heeft verzoekster geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster;
- bepaalt dat de griffier van de rechtbank het in beroep betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoekster terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.P. Heisterkamp, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.