ECLI:NL:RBOVE:2024:1587

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
08.120180.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in drugs met bijkomende diefstal van elektriciteit en water

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs en het stelen van elektriciteit en water. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd op 27 september 2022 betrapt in een woning waar een hennepkwekerij was ontdekt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het telen van hennep, maar dat hij wel opzettelijk aanwezig was bij de hennepplanten. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uren geëist, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en de rechtbank volgde deze eis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematische jeugd en de zorgen van de reclassering. De vordering van de benadeelde partij Enexis werd afgewezen, omdat de verdachte voor de diefstal van elektriciteit werd vrijgesproken. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 200 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.120180.23 (P)
Datum vonnis: 26 maart 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Sarantoudis en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Michels, advocaat in Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen:
feit 1:beroepsmatig een grote hoeveelheid hennep heeft geteeld of aanwezig heeft gehad;
feit 2:elektriciteit heeft gestolen;
feit 3:water heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 27 september 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [[adres]] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 701 planten, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2022 tot en met 27 september 2022 te [plaats], gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Enexis, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3
hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2022 tot en met 27 september 2022 te [plaats], gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid (drink)water, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Vitens, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor feit 1 partieel moet worden vrijgesproken. Er is onvoldoende wettig en overtuigende bewijs waaruit blijkt dat verdachte als medepleger was betrokken bij handelingen die verband houden met het telen van hennep. Het dossier bevat wel voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte als medepleger een hoeveelheid hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De officier van justitie heeft zich voor de feiten 2 en 3 op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor feit 1 op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring voor het als medepleger opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken de volgende
feiten en omstandigheden vast.
Op 27 september 2022 wordt er op het adres [adres] in [plaats] een hennepkwekerij ontdekt. Bij het binnentreden wordt de voordeur geopend door verdachte. Hij huurt of gebruikt sinds eind mei 2022 de woning. In de woning is op dat moment ook medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) aanwezig. In de gang horen verbalisanten een zwaar zoemend geluid en ruiken zij de kenmerkende en doordringende geur van de aanwezige hennepplanten. Verder zien zij dat er een verlaging in het plafond boven de meterkast is aangebracht waardoor elektriciteitskabels en waterleidingen naar de bovenverdiepingen lopen. Op de bovenverdiepingen worden drie kweekruimten aangetroffen waarin in totaal 701 hennepplanten staan.
De overwegingen van de rechtbank
Feit 1 impliciet primair (telen en bereidingshandelingen)
Verdachte verbleef in de woning aan het [adres] in [plaats] zodat deze bewoond zou lijken. Verdachte wist dat er een hennepkwekerij op de bovenverdiepingen van de woning aanwezig was. Als beloning mocht hij gratis wonen en zou hij een deel van de opbrengst van de oogst krijgen. Hij had hierover afspraken gemaakt met twee mannen van wie hij de namen niet wil noemen. Toen verdachte de woning betrok, stond alle apparatuur al in de kweekruimten. De planten werden door anderen dan verdachte gekweekt en verzorgd.
De voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij het telen van hennep is daarmee niet vast komen te staan. Er is geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering en voor zover verdachte al heeft bijgedragen aan het telen van hennep door incidenteel hand- en spandiensten te verrichten die hebben bestaan uit het eenmalig vullen van een watervat en uit het verstrekken van eten en drinken aan de hennepknippers, is deze bijdrage naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om deze als medeplegen te duiden.
Feit 1 impliciet subsidiair (aanwezig hebben)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen: [1]
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 maart 2024, voor zover inhoudende, de bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij, opgemaakt door [verbalisant], van 3 oktober 2022.
Feiten 2 en 3
Zoals hiervoor overwogen is van enige betrokkenheid van verdachte bij het telen van hennep niet gebleken. Verdachte heeft verklaard dat de omleidingen uit de meterkast al aanwezig waren toen hij de woning betrok. Uit het dossier blijkt ook dat de contractant bij Enexis niet verdachte was maar [naam]. Verdachte wist wellicht van de omleidingen en kon deze ook zien, gelet op de naar zijn zeggen niet reguliere leidingen boven de trap, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte als medepleger betrokken was bij de diefstal en het oogmerk had zich de elektriciteit en het water wederrechtelijk toe te eigenen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgesomde bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op
of omstreeks27 september 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het [adres]
])
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer701 hennepplanten,
althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
;.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet (OW). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd van 200 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Dit met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft opzettelijk hennepplanten aanwezig gehad. Daarmee heeft hij een aandeel geleverd aan de verboden hennepteelt en de daarmee, naar algemeen bekend is, veelal gepaard gaande andere vormen van criminaliteit. Verdachte zegt zelf met intimidatie geconfronteerd te zijn geweest en heeft zich daardoor onveilig gevoeld. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om zich te onttrekken aan de strafbare feiten. De rechtbank rekent verdachte deze keuze aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie over verdachte van 25 januari 2024 waaruit blijkt dat artikel 63 Sr van toepassing is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 19 oktober 2023. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte een problematische jeugd heeft gekend maar ook dat het hem is gelukt stabiliteit te creëren op het gebied van wonen en werk. De reclassering ziet zorgen op het gebied van financiën. De reclassering heeft ook zorgen om zijn pro-criminele houding en zijn psychosociaal functioneren. Verdachte staat open voor behandeling en stelt zich meewerkend op. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden.
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
De rechtbank heeft rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en met wat in vergelijkbare gevallen doorgaans als straf wordt opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, een passende straf. Dit met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van verplicht reclasseringscontact. Verdachte heeft weliswaar ter zitting verklaard bereid te zijn daaraan mee te werken, maar heeft ook overtuigend naar voren gebracht dat hij in staat is zijn leven op eigen kracht en eventueel met zelf gezochte hulp een goede richting te geven.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Enexis (feit 2) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 26.042.95 (zesentwintigduizendtweeënveertig euro en vijfennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 407,40 administratiekosten;
- € 21,74 1 fase kwh-meter;
- € 631,99 netwerkkosten elektriciteit;
- € 24.298,98 verbruik elektriciteit;
- € 312,00 uurtarief inspecteur;
- € 370,84 kosten netmetingen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de gevorderde vrijspraak voor feit 2, de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 2 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering doorgebrachte tijd twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij Enexis (feit 2) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.K. ten Cate, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022564305. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.