ECLI:NL:RBOVE:2024:1585

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
08.277355.23 (P), 18.265070.23 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en opzettelijk handelen in harddrugs in trein Zwolle-Meppel

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot zware mishandeling en het opzettelijk handelen in harddrugs. De zaak vond zijn oorsprong in een steekincident dat plaatsvond op 21 oktober 2023 in de trein van Zwolle naar Meppel. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met een medeverdachte een slachtoffer te hebben aangevallen met een mes, waarbij het slachtoffer een steekwond in zijn rechter bovenbeen opliep. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling, maar dat er wel sprake was van medeplegen van poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte en zijn medeverdachte samen het geweld hadden gepleegd. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het opzettelijk vervoeren van ongeveer 40 xtc-pillen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.277355.23 (P), 18.265070.23 (tul)
Datum vonnis: 26 maart 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Smits en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. E. Stap, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte rond 21 oktober 2023 in de trein op het traject Zwolle-Meppel:
feit 1:samen met een ander
primairzwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] door hem met een mes te steken in zijn been, dan wel
subsidiairgeprobeerd heeft hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
feit 2:ongeveer 40 xtc-pillen heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 21 oktober 2023 te Zwolle (in de trein op het traject Zwolle-Meppel), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steek/snijwond en/of een ontsierend litteken in/op het rechterbeen, heeft hebben toegebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] vastgepakt en/of vervolgens met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in het rechter (boven)been gestoken en/of gesneden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2023 te Zwolle (in de trein op het traject Zwolle-Meppel), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] vastgepakt en/of vervolgens met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in het rechter (boven)been gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 21 oktober 2023 te Zwolle (in de trein op het traject Zwolle-Meppel), althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 40 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, en dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft onder meer aangevoerd dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en dat zij beiden voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij degene is geweest die heeft gestoken en dat er daarnaast geen zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, noch dat er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een veroordeling voor de onder 1 primair tenlastegelegde zware mishandeling. De rechtbank kan, mede gezien het ontbreken van een letselrapportage, niet vaststellen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat het primair tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
3.3.2.
Beoordeling van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het aan hem onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 20 oktober 2023 omstreeks 20:21 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding dat een steekincident had plaatsgevonden in de trein van Zwolle naar Groningen. Op het perron in Meppel spraken verbalisanten met de machinist van de trein, die hen mededeelde dat de twee verdachten achterin de trein zouden zitten. [2] In de tweede coupé troffen verbalisanten het slachtoffer aan, genaamd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). In de laatste coupé troffen verbalisanten twee verdachte personen aan. Persoon 1 droeg een zwarte trui van het merk The North Face en een lichtgekleurde broek met ‘modegaten’. Persoon 2 droeg een zwarte trui met capuchon van het merk Tommy Hilfiger en een donkerblauwe joggingbroek van het merk The North Face. [3] Persoon 1 identificeerde zich desgevraagd met zijn vreemdelingenpas als [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en persoon 2 als [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Verbalisant [verbalisant 1] zag dat [medeverdachte] bloed op de rug van zijn linkerhand had, ter hoogte van de pink. [4] Bij beide verdachten werd geen mes aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 2] werd door een passagier, getuige [getuige 1] , gewezen op een tussenstuk tussen twee coupés, waar de verdachten eerder aan het rommelen zouden zijn geweest. Verbalisant [verbalisant 2] trof in dit tussenstuk een mes tussen een ingeklapte stoel. [5] Getuige [getuige 2] herkende [verdachte] en [medeverdachte] op getoonde foto’s als de daders van het steekincident, waarop [verdachte] en [medeverdachte] zijn aangehouden. [6]
Van het steekincident werden camerabeelden gevorderd uit het treinstel waar het incident omstreeks 20:07 uur had plaatsgevonden. Beide verdachten werden door verbalisanten herkend op de beelden. [7] Te zien is dat [medeverdachte] en [verdachte] rechts en links door het beeld liepen en kennelijk contact zochten met [slachtoffer] . Op enig moment is te zien dat [verdachte] een op een mes gelijkend voorwerp in zijn rechterhand had. [8] Gedurende het incident werd door de drie betrokkenen steeds over en weer getrokken en geduwd, waarbij [verdachte] de rechterhand van [slachtoffer] vasthield en [medeverdachte] [slachtoffer] vasthield bij zijn kraag. [9] Vlak hierna is te zien dat [medeverdachte] ook een op een mes gelijkend voorwerp in zijn rechterhand vasthield. [10] Vervolgens is te zien dat [verdachte] met het mes in zijn rechterhand een beweging maakte richting [slachtoffer] , waarop [slachtoffer] een in elkaar duikende beweging maakte. [11] [verdachte] trok zijn hand weer terug, waarop [slachtoffer] naar beneden keek. Er zat een rode vlek in de broek van [slachtoffer] en er waren donkere vlekken op de vloer te zien die er eerder niet waren. [medeverdachte] hield gedurende dit moment nog steeds de kraag van [slachtoffer] vast. [12] [verdachte] had na het steken nog steeds het mes in zijn rechterhand, waarmee hij uit beeld liep. [13] Op de vloer waar het incident had plaatsgevonden lagen (bloed)vlekken. [slachtoffer] probeerde zich terug te trekken richting het trappetje naar de benedenverdieping van het treinstel, maar [medeverdachte] bleef de confrontatie hierna meermaals met hem opzoeken. [medeverdachte] had hierbij een mes in zijn rechterhand, welke hand hij achter zijn rug hield. [14]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij naast [slachtoffer] in de trein zat toen opeens twee mannen op [slachtoffer] af kwamen lopen. [getuige 3] heeft gezien dat beide mannen een mes bij zich hadden, maar heeft niet gezien wie van hen heeft gestoken. [15] Hij heeft [medeverdachte] en [verdachte] op een door de politie getoonde foto herkend als de daders van het steekincident. [getuige 3] heeft gezien dat [slachtoffer] na het steekincident een grote wond in zijn rechter bovenbeen had. [16]
De forensisch GGD-arts die [slachtoffer] bezocht heeft in het ziekenhuis, heeft verklaard dat de wond in het rechterbeen van [slachtoffer] al gehecht was toen zij ter plaatse kwam. [slachtoffer] had een drukverband om zijn been. [slachtoffer] heeft geen aangifte gedaan en was na de korte opname in het ziekenhuis onvindbaar voor de politie. [17]
Verdachte [medeverdachte] heeft bij het eerste politieverhoor verklaard dat [verdachte] [slachtoffer] heeft gestoken. [18] Bij het tweede politieverhoor heeft [medeverdachte] nogmaals verklaard dat [verdachte] degene is die heeft gestoken, maar dat het mes dat tussen de stoelen is aangetroffen van hem is en dat hij dat mes ook vast heeft gehad. [19] Bij dit verhoor zijn de bijlagen met de foto’s van de camerabeelden aan [medeverdachte] getoond. [medeverdachte] heeft zichzelf, [verdachte] en het slachtoffer op een aantal foto’s herkend conform de herkenningen door de politie. [20] [medeverdachte] heeft [verdachte] op foto 3 herkend als de persoon met het mes in de hand en als de persoon die op foto 5 [slachtoffer] heeft gestoken.
Bij het tweede politieverhoor van verdachte [verdachte] heeft de politie ook aan hem de bijlagen met de foto’s van de camerabeelden getoond. Ook [verdachte] heeft zichzelf, [medeverdachte] en het slachtoffer op een aantal foto’s herkend conform de herkenningen door de politie, maar hij heeft ontkend te hebben gestoken. [21]
3.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 subsidiair te laste gelegde
Om tot bewezenverklaring van het subsidiair ten last gelegde te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het (in vereniging) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
De rolverdeling
De rechtbank oordeelt dat er op basis van de onder 3.3.2. genoemde bewijsmiddelen en het verhandelde op de terechtzitting voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer] in zijn been heeft gestoken en dat [medeverdachte] degene is geweest die [slachtoffer] tijdens dit steekincident heeft vastgehouden. [verdachte] heeft ontkend [slachtoffer] te hebben gestoken, maar heeft zichzelf wel op de camerabeelden herkend als de persoon die – zo blijkt uit die beelden – enkele momenten later richting [slachtoffer] een stekende beweging maakt. De rechtbank stelt vast dat vrijwel direct na die stekende beweging (bloed)vlekken op de grond te zien zijn die er eerder niet waren. De rechtbank stelt vast dat er aanzienlijke overeenkomsten te zien zijn tussen de omschrijving en foto’s van de kleding van [verdachte] – in het bijzonder de lichtblauwe broek in combinatie met opvallende schoenen – en de persoon die op foto 6 een stekende beweging maakt en op foto 9 een mes vast heeft. Uit de camerabeelden blijkt daarnaast dat [medeverdachte] de confrontatie met [slachtoffer] in de trein meermaals heeft opgezocht en dat [medeverdachte] [slachtoffer] tijdens voornoemd steekincident bij zijn kraag vast heeft gehouden.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De vervolgvraag is dan of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De aard van het gevolg is daarbij niet bepalend. [22]
Het steken als zodanig in het bovenbeen roept een aanmerkelijke kans in het leven dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, zoals een steekwond in vitale delen van het lichaam of een blijvend ontsierend litteken. [slachtoffer] is immers gestoken in zijn rechter bovenbeen, terwijl zich in dat gebied belangrijke (slag-)aderen, pezen en spieren bevinden. Deze kunnen worden doorgesneden of beschadigd, hetgeen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Weliswaar is niet vast te stellen dat bij [slachtoffer] belangrijke (slag)aderen, pezen of spieren zijn geraakt, maar het is een algemene ervaringsregel dat een steekverwonding in het bovenbeen tot zwaar lichamelijk letsel of erger kan leiden (waaronder blijvende moeilijkheden met lopen). Een ieder – en dus ook verdachte – heeft wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Daarbij komt dat het steken met het mes gebeurde in een dynamische en onvoorspelbare situatie, waarin [slachtoffer] in conflict was met zowel [verdachte] als [medeverdachte] en door verdachte [medeverdachte] werd vastgehouden. Het steken met een mes in die situatie is ook naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit blijkt dat verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, is niet gebleken.
Medeplegen
Voor bewezenverklaring van het medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [23]
De rechtbank stelt vast dat beide verdachten ieder een rol hebben vervuld in het geweld. De rechtbank overweegt dat [verdachte] en [medeverdachte] in de trein samen naar [slachtoffer] zijn gelopen en dat zij daar gezamenlijk geweld hebben uitgeoefend. [verdachte] heeft [slachtoffer] gestoken, terwijl [medeverdachte] [slachtoffer] vasthield. Over de uitvoering van het delict oordeelt de rechtbank dat beide verdachten een mes bij zich hadden, dat zij samen doelgericht op [slachtoffer] zijn afgestapt en dat ze gelijktijdig en gezamenlijk gewelddadig hebben gehandeld jegens [slachtoffer] . [medeverdachte] heeft enkele dagen daarvoor een conflict met [slachtoffer] gehad, waarbij [medeverdachte] door hem met een mes gestoken zou zijn in het been. [24] [verdachte] is door [medeverdachte] op de hoogte gebracht van dat eerdere conflict. [25] Er was sprake van een onderlinge taakverdeling en een intensieve samenwerking. De rechtbank stelt vast dat beide verdachten een wezenlijke bijdrage aan het delict hebben gehad. Het behoeft geen nadere motivering dat [verdachte] door met een mes te steken een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan de poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelt daarnaast dat de bijdrage van [medeverdachte] , door de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken en [slachtoffer] vast en tegen te houden terwijl er op hem werd ingestoken door [verdachte] , een bijdrage van voldoende gewicht is. [medeverdachte] heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd die het misdrijf gemakkelijk heeft gemaakt, door er aan bij te dragen dat [slachtoffer] niet aan de messteek zou kunnen ontkomen.
De rechtbank beschouwt dit gezamenlijk optreden van verdachten als nauwe en bewuste samenwerking, zodat sprake is van medeplegen, en acht zowel de opzet op de samenwerking als de opzet op de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] daarmee bewezen.
3.3.4.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- de verklaring van verdachte op de terechtzitting, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte; [26]
- het proces-verbaal van bevindingen inzake het aantreffen van de xtc-pillen; [27]
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen. [28]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1, subsidiair:
hij omstreeks 21 oktober 2023 in de trein op het traject Zwolle-Meppel, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] vastgepakt en vervolgens met een mes in het rechter (boven)been gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij omstreeks 21 oktober 2023 in de trein op het traject Zwolle-Meppel, in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 40 XTC pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, subsidiair
het misdrijf:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
feit 2
de eendaadse samenloop van de misdrijven:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een veroordeling verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de reeds ondergane tijd in voorarrest.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] met een mes te steken in zijn rechter bovenbeen. Verdachte heeft door zijn agressieve handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Verdachte heeft daarbij bewust het risico genomen dat [slachtoffer] zeer ernstig gewond zou raken. De lichtvaardigheid waarmee hij heeft besloten om een mes te gebruiken rekent de rechtbank hem zwaar aan. Dit alles vond plaats in een afgesloten openbare ruimte, namelijk in een trein. De aanwezige treinreizigers en het personeel van NS zijn ernstig geschrokken van het agressieve gedrag van verdachte en zijn mededader. Zij konden met geen mogelijkheid wegkomen uit de rijdende trein en kenden op dat moment nog niet de details van het incident. De zaak heeft ook de nodige media-aandacht gehad. Een steekincident op een openbare plaats is zeer schokkend en versterkt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft met zijn handelen aan die gevoelens bijgedragen.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het vervoeren en het aanwezig hebben van ongeveer 40 xtc-pillen. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze middelen schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaat het gebruik van en de handel in drugs en geneesmiddelen vaak gepaard met andere vormen van (gewelds- en vermogens-) criminaliteit en leidt daarmee tot overlast en gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 15 februari 2024. Daaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren meermalen is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen wegens vermogensdelicten, wapenbezit, Opiumwetdelicten en in het bijzonder een mishandeling in september 2023. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg van 18 december 2023, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker.
Uit het rapport komt naar voren dat verdachte niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel en onvoldoende de Nederlandse- of Engelse taal beheerst, waardoor reclasseringsinzet niet mogelijk is. Er is derhalve ook niet met verdachte gesproken door de reclassering, waardoor de risico’s niet kunnen worden ingeschat. Verdachte is in 2021 naar Nederland gekomen en kwam in dat jaar al direct in aanraking met justitie. Het advies is om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting is gebleken dat sprake is van een lopende asielaanvraag, waarvan de uitkomst nog onbekend is, en dat verdachte een vrouw en zoon in Nederland heeft.
Strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Bij het bepalen van de aard en hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor zware mishandeling met behulp van een mes geldt als oriëntatiepunt, bij middelzwaar letsel, een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. Er wordt dan uitgegaan van een voltooid delict. In dit geval is er sprake van een poging tot zware mishandeling. Strafverzwarend is onder meer dat het feit plaatsvond in het openbaar vervoer, er sprake is geweest van medeplegen en dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Voor het vervoeren van xtc-pillen, zijnde harddrugs, betreft het uitgangspunt bij hoeveelheden tussen de 10 tot 50 gram een taakstraf van 100 uren.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden is.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht, aangezien de openstaande voorwaardelijke straf ziet op een veroordeling daterend van ná de pleegdatum van de in deze zaak ten laste gelegde strafbare feiten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Het is niet gebleken dat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, nu de proeftijd pas na de pleegdatum van de onderhavige strafbare feiten is aangevangen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair, het misdrijf:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
feit 2, de eendaadse samenloop van de misdrijven:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 18.265070.23
-
wijstde vordering
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Souman, voorzitter, mr. C.J. de Jong en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Drenth, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
Buiten staat
Mr. J.T. Pouw is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het einddossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland, onderzoek Steppenvos met registratienummer ON1R023074. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 103, de eerste alinea, de derde en vierde regel en de derde alinea, de tweede regel.
3.Pagina 103, de vierde alinea, de eerste regel en pagina 104, de tweede alinea, de tweede tot en met vierde regel en de twaalfde regel.
4.Pagina 104, de vierde alinea, de derde regel en de vijfde alinea, de vierde regel.
5.Pagina 105, de derde alinea en vierde alinea.
6.Pagina 116, de derde alinea, de tweede regel.
7.Pagina 138, de eerste alinea, de tweede regel en de derde alinea, de derde regel.
8.Pagina 138, de zevende alinea en foto 3 van de bijlagen.
9.Pagina 138, de achtste alinea en foto 4 van de bijlagen.
10.Pagina 138, de negende alinea en foto 5 van de bijlagen.
11.Pagina 139, de eerste alinea en foto 6 van de bijlagen.
12.Pagina 139, de tweede alinea en foto 7 van de bijlagen.
13.Pagina 139, de derde en vierde alinea en foto 8 en foto 9 van de bijlagen.
14.Pagina 139, de vijfde en zesde alinea en foto 10 en foto 11 van de bijlagen.
15.Pagina 129, de tweede alinea.
16.Pagina 131, de derde alinea, de eerste en tweede regel.
17.Pagina 3, de eerste alinea en de tweede alinea.
18.Pagina 78, de zeventiende en achttiende regel.
19.Pagina 83, de zesde, twaalfde en zestiende regel.
20.Pagina 87 en pagina 91.
21.Pagina 87 en pagina 91.
22.HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718.
23.HR 15 november 2022, ECLI:HR:2022:1655.
24.Pagina 74, de achttiende tot eenentwintigste regel.
25.Pagina 27, de tweede alinea, de zevende tot tiende regel.
26.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 12 maart 2024.
27.Pagina 126, de zevende alinea.
28.Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen PL0100-2023282442-49 van 26 februari 2024, pagina 3 en pagina 4.