3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelenzijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde ‘dealen van cocaïne en MDMA’.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] is staande gehouden toen hij op 15 december 2023 in Zwolle op zijn scooter reed. Tijdens de fouillering blijkt dat hij een envelopje met wit poeder en twee telefoons bij zich draagt. In zijn onderbroek treft de politie een plastic gripzakje aan. In dit gripzakje zitten vijf blauwe bolletjes, vier witte bolletjes en vier gele bolletjes met daarin een witte substantie. [verdachte] draagt onder zijn lange broek een korte broek. In deze korte broek wordt € 485,-- aan contant geld aangetroffen. [verdachte] wordt daarna aangehouden.
De woning van [verdachte] wordt doorzocht. In zijn slaapkamer worden verdovende middelen aangetroffen, waaronder cocaïne en MDMA. Ook treffen verbalisanten verpakkingsmateriaal, keukenweegschaaltjes en € 11.535,40 aan contant geld aan. Verder worden verschillende identiteitskaarten, een Visa-kaart en bankpassen van verschillende personen gevonden.
De eigenaren van deze pasjes zijn als getuige gehoord. Getuige [getuige 1] verklaart dat zij rond oktober en november 2023 een aantal keren cocaïne heeft gekocht, waarbij zij haar identiteitskaart als onderpand heeft afgegeven.Getuige [getuige 2] heeft tweemaal 3-MMC bij een dealer van 18 tot 20 jaar met krullerig haar gekocht, waarbij hij zijn identiteitskaart als onderpand heeft ingeleverd. Hij herkent de dealer op een foto van [verdachte] .
Verder is de telefoon die [verdachte] tijdens zijn aanhouding bij zich droeg onderzocht. Op deze telefoon stonden prijslijsten met daarop de prijs van verschillende soorten drugs, waaronder cocaïne en MDMA.Op deze telefoon worden daarnaast meerdere drugsgerelateerde chats aangetroffen, die in de ten laste gelegde periode via Telegram en Snapchat zijn gevoerd. In de chats wordt op verschillende momenten cocaïne te koop aangeboden en wordt gesproken over de verkoop van cocaïne en MDMA gesproken.Er worden concrete prijsafspraken gemaakt en berichten gestuurd over hoe laat en waar in Zwolle de aflevering kan plaatsvinden, met een uiteindelijk bericht: ‘Ben er’.
[verdachte] verklaart dat ook anderen af en toe van de telefoon gebruikmaakten en dat het op de telefoon geïnstalleerde Telegram-account ‘ [gebruikersnaam 1] ’ niet van hem was en dat hij het Snapchat-account ‘ [gebruikersnaam 2] ’ ‘niet echt’ gebruikte. De rechtbank gaat hier niet in mee. Het aan de telefoon gekoppelde e-mailadres is ‘ [e-mailadres] ’. Op de deze onder [verdachte] in beslag genomen telefoon waren Snapchat en Telegram geïnstalleerd. Het Snapchat-account onder de naam ‘ [gebruikersnaam 2] ’ is aan die telefoon gekoppeld en de chats van dit account zijn met deze telefoon gesynchroniseerd. Dit geldt ook voor het Telegram-account ‘ [gebruikersnaam 1] ’. De politie heeft – na zijn aanhouding – de scooter van [verdachte] op het politiebureau gecontroleerd. Toen de politie dit deed, heeft [verdachte] via genoemd Snapchat-account een foto van zijn witte bromfiets verstuurd. De rechtbank stelt daarom vast dat het [verdachte] is geweest die gebruik heeft gemaakt van dat Snapchat-account en dus ook de telefoon die hij bij zich droeg. [verdachte] heeft overigens ook geen naam willen noemen van degene die volgens hem deze telefoon (ook) zou hebben gebruikt. Gelet hierop, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode de gebruiker van de telefoon is geweest, waarop de chats van Snapchat-account ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en verschillende Telegram-accounts (waaronder die van ‘ [gebruikersnaam 1] ’) zijn aangetroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] die chats heeft verzonden. Het door [verdachte] gestelde scenario dat naast hem ook anderen van de telefoon gebruikmaakten, vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank komt op basis de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, dus tot het oordeel dat [verdachte] in de periode van 1 oktober 2023 tot en met 15 december 2023 in Zwolle opzettelijk cocaïne en MDMA heeft gedeald.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde. [verdachte] heeft dit feit bekend en door of namens hem is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359 lid 3 laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – in dit vonnis met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
de (bekennende) verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2024;
het proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2024 (pagina’s 134 en 142);
het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 18 december 2023 (pagina’s 216 tot en met 222), inclusief de als bijlage gevoegde NFiDENT-rapporten van 18 december 2023 (pagina’s 223, 224 en 225);
het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 26 januari 2024 (pagina’s 226 tot en met 251), inclusief de als bijlage gevoegde NFiDENT-rapporten van 29 januari 2024 (pagina’s 255, 256 en 260).
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op basis van de reeds eerder genoemde bewijsmiddelen vast dat [verdachte] in de periode van 1 september tot en met 15 december 2023 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot de handel in harddrugs. Onder [verdachte] is een grote hoeveelheid contant geld (ongeveer € 11.535,-- en € 485,--) en harddrugs (752,36 gram cocaïne, 47,72 gram MDMA en 15,32 gram heroïne) in beslag genomen. Daarnaast zijn op de telefoons van [verdachte] meerdere drugsgerelateerde gesprekken en notities aangetroffen. Ook zijn in de slaapkamer van [verdachte] meerdere bankpassen en ID-bewijzen toebehorend aan derden gevonden. Verder zijn er meerdere keukenweegschaaltjes en gripzakjes in beslag genomen.
De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van deze voorwerpen in de slaapkamer van [verdachte] niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat zij dienden als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. De aangetroffen goederen passen naadloos bij de handel in en het bewerken en verwerken van de verdovende middelen die op [verdachte] zijn slaapkamer zijn aangetroffen en kunnen volgens de rechtbank onder de gegeven omstandigheden geen ander, legaal doel hebben gehad. De verklaring van [verdachte] dat hij de in beslag genomen drugs slechts voor een week voor anderen in bewaring had, acht de rechtbank ongeloofwaardig, ook tegen de achtergrond van de overwegingen ten aanzien van feit 1. Het onder feit 3 ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde
[verdachte] heeft bekend dat hij het onder feit 4 ten laste gelegde heeft gepleegd. Tijdens de zitting is door hem of zijn raadsman ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt daarom op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359 lid 3 laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de (bekennende) verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2024;
het proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2024 (pagina’s 169 en 170);
het proces-verbaal van onderzoek wapen, met als bijlagen de foto’s van het vuurwapen (pistool), opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina’s 181 tot en met 187);
het proces-verbaal van onderzoek wapen, met als bijlagen de foto’s van het vuurwapen (pistool), opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina’s 188 tot en met 193);
Ten aanzien van het onder feit 5 en feit 6 ten laste gelegde
De rechtbank gaat bij de beoordeling van wat [verdachte] onder feit 5 en feit 6 wordt verweten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever [naam 1] verklaart dat op 17 januari 2022 zijn telefoon en de bankpas van zijn vader, die aangever bij zijn telefoon droeg, hem afhandig zijn gemaakt. Met de pas is vervolgens driemaal geprobeerd te pinnen.[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij een bankpas heeft gevonden in een flat aan de [adres 3] . Hij hoorde geschreeuw en er was ruzie. [verdachte] verklaart dat hij op het geschreeuw afliep en vervolgens een pasjeshouder met bankpas en identiteitskaart op de grond zag liggen. Kort na het vinden van de bankpas probeert [verdachte] te pinnen bij een pinautomaat. [verdachte] verklaart dit ‘voor de grap’ te hebben gedaan.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] op 17 januari 2022 in Zwolle heeft geprobeerd om met een gestolen bankpas op naam van [naam 2] heeft geprobeerd om geld op te nemen bij een pinautomaat. Met dit pinnen heeft hij geprobeerd een geldbedrag van [naam 2] afhandig te maken. Daarmee is het onder feit 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden.
Ook het onder feit 6 ten laste gelegde is op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. [verdachte] verklaart dat er in de flat waar hij zich bevond ruzie was en dat hij op het geschreeuw dat hij hoorde, is afgelopen. Vervolgens vindt hij een pasjeshouder met bankpas en identiteitskaart. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde omstandigheden waaronder [verdachte] de bankpas vond, het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] wist dat de door hem gevonden bankpas van een misdrijf afkomstig was. De rechtbank vindt daarom wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de bankpas.