ECLI:NL:RBOVE:2024:1548

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
08.334527-23, 08.246730-22 (gevoegd), 08.006895-22 (vnvv) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 18-jarige jongen voor meermalen opzettelijk handelen in harddrugs, voorhanden hebben van vuurwapens en poging tot diefstal met een bankpas

Op 25 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 18-jarige jongen veroordeeld tot 18 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte is schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk handelen in harddrugs, het voorhanden hebben van vuurwapens en poging tot diefstal met een bankpas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en MDMA, het voorbereiden van de handel in harddrugs, en het voorhanden hebben van twee vuurwapens. Daarnaast heeft hij geprobeerd om met een gestolen bankpas geld op te nemen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft een zorgwekkend netwerk en er zijn zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf is ook toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.334527-23, 08.246730-22 (gevoegd), 08.006895-22 (vnvv) (P)
Datum vonnis: 25 maart 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
nu verblijvende in het [verblijfplaats] .

1.De toelichting op dit vonnis

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte] ) opgeroepen om op 11 maart 2024 voor de rechter te verschijnen. Deze oproep wordt ook wel een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welke strafbare feiten [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 11 maart 2024 hebben de officier van justitie mr. L. Ruessink, [verdachte] en zijn raadsman mr. K. Karakaya, advocaat in Apeldoorn, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldigingen vinden. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
De rechtbank schrijft in dit vonnis wat zij van de beschuldigingen vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft. De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat de feiten die de officier van justitie [verdachte] verwijt, kunnen worden bewezen.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan dealen en voorhanden hebben van cocaïne, heroïne en MDMA. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in harddrugs en het voorhanden hebben van twee vuurwapens. Verder acht de rechtbank [verdachte] schuldig aan een poging tot diefstal door onrechtmatig gebruik te maken van een bankpas en aan opzetheling van die bankpas. Hij krijgt daarom een straf opgelegd: een jeugddetentie voor de duur van achttien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren
.De rechtbank zal daarbij bijzondere voorwaarden opleggen op de wijze zoals zij deze aan het einde van dit vonnis heeft geformuleerd.

2.De tenlastelegging

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op 11 maart 2024 gevoegd. Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten van de zaak met parketnummer 08.334527-23 als feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 en de feiten van de zaak met parketnummer 08.246730-22 als feit 5 en feit 6.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op 11 maart 2024, kort en bondig, op neer dat [verdachte] :
feit 1: in de periode van 1 oktober tot en met 15 december 2023 in Zwolle opzettelijk cocaïne en MDMA heeft gedeald;
feit 2: op 15 december 2023 opzettelijk 752,36 gram cocaïne, 47,72 gram MDMA en 15,32 gram heroïne aanwezig heeft gehad;
feit 3: in de periode van 1 september tot en met 15 december 2023 in Zwolle voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot de handel in harddrugs;
feit 4: in de periode van 15 december tot en met 16 december 2023 in Zwolle twee vuurwapens voorhanden heeft gehad;
feit 5: op 17 januari 2022 in Zwolle heeft geprobeerd om met een gestolen bankpas op naam van [naam 1] geld op te nemen bij een pinautomaat;
feit 6: zich op 17 januari 2022 in Zwolle schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van genoemde bankpas.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 oktober 2023 tot en met 15 december 2023 te Zwolle, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op of omstreeks 15 december 2023 te Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 752,36 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 47,72 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 15,32 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne zijnde cocaïne en/of MDMA en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 september t/m omstreeks 15 december 2023 te Zwolle om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne en/of MDMA en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- ongeveer 752,36 gram, in elk geval een hoeveelheid, cocaïne en/of ongeveer 47,72 gram, in elk geval een hoeveelheid, MDMA en/of ongeveer 15,32 gram in elk geval een hoeveelheid, heroïne,
- een hoeveelheid contant geld (te weten €11.535 en/of €485),
- een of meerdere telefoons (waarop drugsgerelateerde gesprekken en/of drugsgerelateerde notities zijn aangetroffen),
- een of meerdere bankpassen en/of ID-bewijzen toebehorend aan één of meerdere derde(n),
- een of meerdere keukenweegschaaltje(s) en/of
- een of meerdere gripzakje(s) voorhanden te hebben;
feit 4
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2023 tot en met 16 december 2023 te Zwolle een of meerdere wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen (pistool), van het merk Glock, type 17 Gen 5, kaliber 9 mm en/of
- een vuurwapen (pistool), van het merk Glock, type 48, kaliber 9x19,

zijnde (telkens) een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;

feit 5
hij op of omstreeks 17 januari 2022 te Zwolle
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag, in elk geval enig goed/geld, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1]
, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk
om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het
misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik
te brengen door middel van valse sleutel door onrechtmatig gebruik te maken van
de bankpas van die [naam 1] ,
- naar de Geldmaat aan de [adres 2] is gegaan en/of
- (vervolgens) de bankpas van die [naam 1] heeft aangeboden bij de Geldmaat aan de

[adres 2] en/of

- (vervolgens) een (onjuiste) pincode heeft ingevoerd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 6
hij op of omstreeks 17 januari 2022 te Zwolle,
een bankpas van de ABN-AMRO met bankrekeningnummer: [rekeningnummer]
(toebehorende aan [naam 2] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden
heeft gehad, en/of heeft overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, en feit 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het onder feit 1, feit 3, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder feit 2 en feit 4 ten laste gelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde ‘dealen van cocaïne en MDMA’.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] is staande gehouden toen hij op 15 december 2023 in Zwolle op zijn scooter reed. Tijdens de fouillering blijkt dat hij een envelopje met wit poeder en twee telefoons bij zich draagt. In zijn onderbroek treft de politie een plastic gripzakje aan. In dit gripzakje zitten vijf blauwe bolletjes, vier witte bolletjes en vier gele bolletjes met daarin een witte substantie. [verdachte] draagt onder zijn lange broek een korte broek. In deze korte broek wordt € 485,-- aan contant geld aangetroffen. [verdachte] wordt daarna aangehouden. [2]
De woning van [verdachte] wordt doorzocht. In zijn slaapkamer worden verdovende middelen aangetroffen, waaronder cocaïne en MDMA. Ook treffen verbalisanten verpakkingsmateriaal, keukenweegschaaltjes en € 11.535,40 aan contant geld aan. Verder worden verschillende identiteitskaarten, een Visa-kaart en bankpassen van verschillende personen gevonden. [3]
De eigenaren van deze pasjes zijn als getuige gehoord. Getuige [getuige 1] verklaart dat zij rond oktober en november 2023 een aantal keren cocaïne heeft gekocht, waarbij zij haar identiteitskaart als onderpand heeft afgegeven. [4] Getuige [getuige 2] heeft tweemaal 3-MMC bij een dealer van 18 tot 20 jaar met krullerig haar gekocht, waarbij hij zijn identiteitskaart als onderpand heeft ingeleverd. Hij herkent de dealer op een foto van [verdachte] . [5]
Verder is de telefoon die [verdachte] tijdens zijn aanhouding bij zich droeg onderzocht. Op deze telefoon stonden prijslijsten met daarop de prijs van verschillende soorten drugs, waaronder cocaïne en MDMA. [6] Op deze telefoon worden daarnaast meerdere drugsgerelateerde chats aangetroffen, die in de ten laste gelegde periode via Telegram en Snapchat zijn gevoerd. In de chats wordt op verschillende momenten cocaïne te koop aangeboden en wordt gesproken over de verkoop van cocaïne en MDMA gesproken. [7] Er worden concrete prijsafspraken gemaakt en berichten gestuurd over hoe laat en waar in Zwolle de aflevering kan plaatsvinden, met een uiteindelijk bericht: ‘Ben er’. [8]
[verdachte] verklaart dat ook anderen af en toe van de telefoon gebruikmaakten en dat het op de telefoon geïnstalleerde Telegram-account ‘ [gebruikersnaam 1] ’ niet van hem was en dat hij het Snapchat-account ‘ [gebruikersnaam 2] ’ ‘niet echt’ gebruikte. De rechtbank gaat hier niet in mee. Het aan de telefoon gekoppelde e-mailadres is ‘ [e-mailadres] ’. Op de deze onder [verdachte] in beslag genomen telefoon waren Snapchat en Telegram geïnstalleerd. Het Snapchat-account onder de naam ‘ [gebruikersnaam 2] ’ is aan die telefoon gekoppeld en de chats van dit account zijn met deze telefoon gesynchroniseerd. Dit geldt ook voor het Telegram-account ‘ [gebruikersnaam 1] ’. De politie heeft – na zijn aanhouding – de scooter van [verdachte] op het politiebureau gecontroleerd. Toen de politie dit deed, heeft [verdachte] via genoemd Snapchat-account een foto van zijn witte bromfiets verstuurd. De rechtbank stelt daarom vast dat het [verdachte] is geweest die gebruik heeft gemaakt van dat Snapchat-account en dus ook de telefoon die hij bij zich droeg. [verdachte] heeft overigens ook geen naam willen noemen van degene die volgens hem deze telefoon (ook) zou hebben gebruikt. Gelet hierop, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode de gebruiker van de telefoon is geweest, waarop de chats van Snapchat-account ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en verschillende Telegram-accounts (waaronder die van ‘ [gebruikersnaam 1] ’) zijn aangetroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] die chats heeft verzonden. Het door [verdachte] gestelde scenario dat naast hem ook anderen van de telefoon gebruikmaakten, vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank komt op basis de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, dus tot het oordeel dat [verdachte] in de periode van 1 oktober 2023 tot en met 15 december 2023 in Zwolle opzettelijk cocaïne en MDMA heeft gedeald.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde. [verdachte] heeft dit feit bekend en door of namens hem is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359 lid 3 laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – in dit vonnis met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
de (bekennende) verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2024;
het proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2024 (pagina’s 134 en 142);
het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 18 december 2023 (pagina’s 216 tot en met 222), inclusief de als bijlage gevoegde NFiDENT-rapporten van 18 december 2023 (pagina’s 223, 224 en 225);
het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 26 januari 2024 (pagina’s 226 tot en met 251), inclusief de als bijlage gevoegde NFiDENT-rapporten van 29 januari 2024 (pagina’s 255, 256 en 260).
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op basis van de reeds eerder genoemde bewijsmiddelen vast dat [verdachte] in de periode van 1 september tot en met 15 december 2023 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot de handel in harddrugs. Onder [verdachte] is een grote hoeveelheid contant geld (ongeveer € 11.535,-- en € 485,--) en harddrugs (752,36 gram cocaïne, 47,72 gram MDMA en 15,32 gram heroïne) in beslag genomen. Daarnaast zijn op de telefoons van [verdachte] meerdere drugsgerelateerde gesprekken en notities aangetroffen. Ook zijn in de slaapkamer van [verdachte] meerdere bankpassen en ID-bewijzen toebehorend aan derden gevonden. Verder zijn er meerdere keukenweegschaaltjes en gripzakjes in beslag genomen.
De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van deze voorwerpen in de slaapkamer van [verdachte] niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat zij dienden als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. De aangetroffen goederen passen naadloos bij de handel in en het bewerken en verwerken van de verdovende middelen die op [verdachte] zijn slaapkamer zijn aangetroffen en kunnen volgens de rechtbank onder de gegeven omstandigheden geen ander, legaal doel hebben gehad. De verklaring van [verdachte] dat hij de in beslag genomen drugs slechts voor een week voor anderen in bewaring had, acht de rechtbank ongeloofwaardig, ook tegen de achtergrond van de overwegingen ten aanzien van feit 1. Het onder feit 3 ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde
[verdachte] heeft bekend dat hij het onder feit 4 ten laste gelegde heeft gepleegd. Tijdens de zitting is door hem of zijn raadsman ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt daarom op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359 lid 3 laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de (bekennende) verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2024;
het proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2024 (pagina’s 169 en 170);
het proces-verbaal van onderzoek wapen, met als bijlagen de foto’s van het vuurwapen (pistool), opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina’s 181 tot en met 187);
het proces-verbaal van onderzoek wapen, met als bijlagen de foto’s van het vuurwapen (pistool), opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina’s 188 tot en met 193);
Ten aanzien van het onder feit 5 en feit 6 ten laste gelegde
De rechtbank gaat bij de beoordeling van wat [verdachte] onder feit 5 en feit 6 wordt verweten uit van de volgende feiten en omstandigheden. [9]
Aangever [naam 1] verklaart dat op 17 januari 2022 zijn telefoon en de bankpas van zijn vader, die aangever bij zijn telefoon droeg, hem afhandig zijn gemaakt. Met de pas is vervolgens driemaal geprobeerd te pinnen. [10] [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij een bankpas heeft gevonden in een flat aan de [adres 3] . Hij hoorde geschreeuw en er was ruzie. [verdachte] verklaart dat hij op het geschreeuw afliep en vervolgens een pasjeshouder met bankpas en identiteitskaart op de grond zag liggen. Kort na het vinden van de bankpas probeert [verdachte] te pinnen bij een pinautomaat. [verdachte] verklaart dit ‘voor de grap’ te hebben gedaan. [11]
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] op 17 januari 2022 in Zwolle heeft geprobeerd om met een gestolen bankpas op naam van [naam 2] heeft geprobeerd om geld op te nemen bij een pinautomaat. Met dit pinnen heeft hij geprobeerd een geldbedrag van [naam 2] afhandig te maken. Daarmee is het onder feit 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden.
Ook het onder feit 6 ten laste gelegde is op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. [verdachte] verklaart dat er in de flat waar hij zich bevond ruzie was en dat hij op het geschreeuw dat hij hoorde, is afgelopen. Vervolgens vindt hij een pasjeshouder met bankpas en identiteitskaart. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde omstandigheden waaronder [verdachte] de bankpas vond, het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] wist dat de door hem gevonden bankpas van een misdrijf afkomstig was. De rechtbank vindt daarom wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de bankpas.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij in de periode van 1 oktober 2023 tot en met 15 december 2023 in Zwolle meermalen opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
hij op 15 december 2023 in Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad 752,36 gram cocaïne, 47,72 gram MDMA en 15,32 gram heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
hij in de periode van 1 september tot en met 15 december 2023 in Zwolle, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne en MDMA en heroïne,
- voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- 752,36 gram cocaïne, 47,72 gram MDMA en 15,32 gram heroïne,
- een hoeveelheid contant geld (te weten ongeveer € 11.535,-- en € 485,--),
- telefoons (waarop drugsgerelateerde gesprekken en drugsgerelateerde notities zijn aangetroffen),
- bankpassen en ID-bewijzen toebehorend aan meerdere derden,
- keukenweegschaaltjes, en,
- meerdere gripzakjes,
voorhanden te hebben;
feit 4
hij in de periode van 15 december 2023 tot en met 16 december 2023 in Zwolle wapens van categorie III, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen (pistool), van het merk Glock, type 17 Gen 5, kaliber 9 mm, en,
- een vuurwapen (pistool), van het merk Glock, type 48, kaliber 9x19,
zijnde telkens een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad
feit 5hij op 17 januari 2022 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, dat geheel aan [naam 2] toebehoorde, weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van valse sleutels, door onrechtmatig gebruik te maken van de bankpas van die [naam 2] , door- naar de Geldmaat aan de [adres 2] te gaan,- vervolgens de bankpas van die [naam 1] aan te bieden bij de Geldmaat aan de [adres 2] ,- vervolgens een pincode in te voeren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 6hij op 17 januari 2022 te Zwolle, een bankpas van de ABN-AMRO met bankrekeningnummer: [rekeningnummer] (toebehorende aan [naam 2] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De rechtbank heeft bovendien bij het onder feit 5 ten laste gelegde de naam ‘ [naam 1] ’ gelezen als de naam ‘ [naam 2] ’. Gelet op de tenlastelegging is namelijk sprake van een kennelijke verschrijving. Op de zitting is gebleken dat het voor de verdediging duidelijk is geweest dat het verwijt onder feit 5 ziet op de bankpas van [naam 2] . De rechtbank heeft deze verschrijving dus hersteld. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
het misdrijf:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
feit 5:
het misdrijf:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 6:
het misdrijf:
opzetheling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat [verdachte] strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot achttien maanden jeugddetentie met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft geëist dat aan het voorwaardelijk strafdeel de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het opleggen van de straf rekening te houden met de omstandigheid dat [verdachte] in de greep zat van een criminele organisatie en te letten op de oriëntatiepunten voor jeugdstrafzaken.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte] , zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten. In 2022 heeft [verdachte] geld proberen te pinnen met een bankpas die op naam stond van [naam 2] en heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzetheling van die bankpas. Dergelijk handelen kan aanzienlijke financiële schade veroorzaken en bezorgt de eigenaar van die bankpas veel ergernis en overlast. Daarnaast heeft [verdachte] gedurende een periode van tweeënhalve maand gedeald in cocaïne en MDMA. Ook had [verdachte] aanzienlijke hoeveelheden harddrugs voorhanden en heeft hij zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor onder meer het bewerken en verkopen van cocaïne, MDMA en heroïne. Zodoende heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van de handel in verdovende middelen. Het dealen in harddrugs moet krachtig worden bestreden. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schade berokkenen aan de gebruikers daarvan en leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Dit is een gevaar voor de volksgezondheid en het ruïneert het leven van gebruikers (en hun naasten). Bovendien gaat de verspreiding van en de handel in harddrugs gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verder heeft [verdachte] twee vuurwapens voorhanden gehad. Het is van belang dat de algemene veiligheid wordt beschermd tegen dreiging en gevaar dat uitgaat van ongecontroleerd bezit van wapens. Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt namelijk een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De persoon van [verdachte]
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van [verdachte] van 6 maart 2024, waaruit volgt dat [verdachte] tweemaal eerder door de kinderrechter is veroordeeld. Op 21 juli 2022 is [verdachte] veroordeeld ter zake van drie Opiumwetfeiten, waardoor sprake is van recidive. De rechtbank stelt voorts vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de inhoud van het rapport van de Raad van
4 maart 2024, waaruit blijkt dat er zorgen bestaan over het netwerk waarin [verdachte] verkeert. [verdachte] wil over dit netwerk geen openheid geven. Uit het rapport volgt verder dat [verdachte] in 2015 gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis. [verdachte] heeft een belaste voorgeschiedenis die waarschijnlijk invloed heeft gehad op zijn ontwikkeling. De Raad ziet daarom meerwaarde in een persoonlijkheidsonderzoek. De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd terwijl de jeugdreclassering toezicht hield op [verdachte] . [verdachte] schetste naar de jeugdreclassering een positief beeld, terwijl hij zich bezig hield met ernstige strafbare feiten. [verdachte] moet ervaren dat de lasten van zijn handelen zwaarder wegen dan de lusten. Een werkstraf is daarom niet passend. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie, met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, de medewerking aan diagnostiek, een verblijf bij een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het hebben van een zinvolle dagbesteding. Daarnaast moet [verdachte] zich houden aan veiligheidsafspraken vanuit de gemeente. De jeugdreclassering heeft aangegeven dat de uitvoering van het toezicht in handen moet komen van de volwassen reclassering, gelet op het feit dat de volwassen reclassering qua interventies beter aansluit bij [verdachte] . De jeugdreclassering heeft ingezet wat ze te bieden had.
De strafoplegging
Omdat [verdachte] ten tijde van het plegen van de feiten minderjarig was, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. Bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan houdt de rechtbank vervolgens rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en met de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. De ernst van de door [verdachte] gepleegde feiten rechtvaardigt een jeugddetentie van lange duur. De rechtbank maakt zich zorgen over [verdachte] , die zich al op jonge leeftijd bezighoudt met zware criminaliteit en een zorgwekkend netwerk om zich heen heeft gebouwd. [verdachte] lijkt vooral oog te hebben voor eigen financieel gewin en ziet het schadelijke van zijn handelen niet in. [verdachte] heeft een dubbelleven geleid. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat hij in de toekomst weer strafbare feiten gaat plegen, zal de rechtbank de jeugddetentie deels in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank zal aan die voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden koppelen zoals de Raad die heeft geadviseerd, omdat [verdachte] behandeling en begeleiding nodig heeft. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [verdachte] . Een persoonlijkheidsonderzoek zal hierin meer duidelijkheid kunnen geven en handvatten geven voor de behandeling en begeleiding. Helaas heeft [verdachte] hieraan voorafgaand aan de zitting geen medewerking willen verlenen. Het toezicht op de voorwaarden zal zij opdragen aan Reclassering Nederland voor volwassenen, omdat dit het best aansluit bij de ontwikkelingsbehoefte van [verdachte] en zij hem na detentie beter kan ondersteunen dan de jeugdreclassering.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan [verdachte] op te leggen een jeugddetentie van achttien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daarbij de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen op de wijze zoals zij deze hierna in het dictum zijn geformuleerd.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van een aan [verdachte] voorwaardelijk opgelegde taakstraf gevorderd. Het gaat om een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren die de kinderrechter van de rechtbank Overijssel op 21 juli 2022 aan hem heeft opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal vordering van de officier van justitie toewijzen. [verdachte] heeft zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van meerdere strafbare feiten schuldig gemaakt. De consequentie daarvan is dat hij de voorwaardelijke taakstraf dan alsnog moet uitvoeren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
het misdrijf:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
feit 5:
het misdrijf:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 6:
het misdrijf:
opzetheling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten als verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte (zich) gedurende de proeftijd:
  • (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt) meldt bij Reclassering Nederland in Zwolle op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze instelling dat nodig vindt;
  • meewerkt aan diagnostiek en aan een ambulante behandeling die daar eventueel uit voorkomt door Transfore of een soortgelijke forensische GGZ-instelling;
  • verblijft bij een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en als de reclassering dat nodig vindt;
  • een (door de reclassering te bepalen) zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van school of werk, voor zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • houdt aan de veiligheidsafspraken vanuit de gemeente.
- draagt aan Reclassering Nederland op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf (met parketnummer 08.006895-22)
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de
werkstrafvan
80 (tachtig) urendie de kinderrechter van rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, bij vonnis van 21 juli 2022 aan verdachte voorwaardelijk heeft opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. G.M.J. Vijftigschild en
mr. L. Pieters, rechters, allen ook kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Drent, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2024.
Buiten staat
mr. B.T.C. Jordaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer ON1R023088 (onderzoek Zadelrob). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aanhouding van 15 december 2023 (pagina’s 8 tot en met 11).
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2023 (pagina’s 134 tot en met 143) en het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 18 december 2023 (pagina’s 216 tot en met 222), inclusief de als bijlage gevoegde NFiDENT-rapporten van 18 december 2023 (pagina’s 223, 224 en 225);
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 4 januari 2024 (pagina’s 275 tot en met 277).
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 2 januari 2024 (pagina’s 272 tot en met 274).
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2023 (pagina’s 283 tot en met 290).
7.Het proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2023 (pagina’s 283 tot en met 290), het proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2024 (pagina’s 291 tot en met 298) en de weergave van de chatgesprekken die op de telefoon van [verdachte] zijn aangetroffen (pagina’s 34 tot en met 128).
8.Het aanvullend proces-verbaal onderzoek telefoon van 9 maart 2024 (pagina’s 1 tot en met 7).
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022091629 (onderzoek Pauw). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
10.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] van 18 januari 2022 (pagina’s 1641 tot en met 1644).
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 maart 2022 (pagina’s 567 tot en met 577).