In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 20 maart 2024 een beschikking gegeven in een verzoek om eenhoofdig gezag van de moeder over haar dochter [kind 1]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.M. Wolff, verzoekt de rechtbank om het gezamenlijk gezag met de vader te beëindigen, omdat [kind 1] aangeeft dat zij meer regie over haar leven wil en geen contact meer heeft met haar vader. De vader, vertegenwoordigd door mr. G.J.J. van Dam-Lolkema, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt de rechtbank om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024 zijn beide ouders en een medewerker van de kinderbescherming aanwezig geweest. De rechtbank heeft ook gesproken met [kind 1] op 16 januari 2024.
De rechtbank overweegt dat de ouders in het verleden getrouwd zijn geweest en gezamenlijk gezag hebben over [kind 1] en haar zus [kind 2]. De moeder stelt dat er geen communicatie is tussen haar en de vader en dat [kind 1] geen goede band met haar vader heeft. De vader betwist dit en stelt dat het beëindigen van het gezag het negatieve beeld van [kind 1] over hem alleen maar zal bevestigen. De raad voor de kinderbescherming adviseert om het verzoek van de moeder af te wijzen, omdat het beëindigen van het gezag niet noodzakelijk is voor het welzijn van [kind 1].
De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzoek van de moeder niet voldoet aan de wettelijke criteria voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. De rechtbank wijst het verzoek af en bepaalt dat iedere ouder zijn eigen proceskosten betaalt. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. M. van der Hoeven, kinderrechter, en de griffier mr. F.M.E. Liebregt is aanwezig geweest.