In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen partij A, een consument, en partij B, een fietsenhandelaar. Partij A had vier fietsen gekocht die door partij B waren omgebouwd naar elektrische fietsen. Na herhaaldelijke problemen met drie van deze fietsen, heeft partij A de koop buitengerechtelijk ontbonden en vorderde hij terugbetaling van het aankoopbedrag, alsook schadevergoeding. Partij B voerde aan dat hij niet in verzuim was en dat de fietsen niet gebrekkig waren, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om de fietsen te onderzoeken.
De kantonrechter oordeelde dat partij A onvoldoende bewijs had geleverd dat de fietsen non-conform waren. De rechter stelde vast dat de fietsen regelmatig ter reparatie waren aangeboden, maar dat partij A niet had aangetoond dat de gebreken aan de fietsen aan de overeenkomst niet beantwoordden. Ook het beroep op dwaling werd afgewezen, omdat partij A niet had aangetoond dat hij onjuiste informatie had ontvangen van partij B. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een oneerlijke handelspraktijk en dat partij A de proceskosten moest vergoeden. De vorderingen van partij A werden afgewezen, en partij A werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan partij B.