ECLI:NL:RBOVE:2024:1519

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
10595165 \ CV EXPL 23-2637
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan politieauto na roekeloos handelen tijdens staandehouding

In deze zaak heeft gedaagde een autoverzekering afgesloten bij eiser. Op 8 november 2021 is gedaagde klemgereden door de politie, wat resulteerde in schade aan een politieauto. Eiser vordert schadevergoeding van gedaagde, omdat hij volgens eiser aansprakelijk is voor de schade, aangezien hij tijdens het ongeval niet verzekerd was door wanbetaling en roekeloos heeft gehandeld. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade aan de politieauto, ondanks dat hij op het moment van het voorval dekking had onder zijn verzekering. De rechter concludeert dat gedaagde roekeloos heeft gehandeld door zich aan een staandehouding te onttrekken, wat hem aansprakelijk maakt voor de schade. Eiser heeft de schadevergoeding aan de politie uitgekeerd en kan deze nu van gedaagde terugvorderen. De vordering van eiser wordt toegewezen, en gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 4.151,63, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10595165 \ CV EXPL 23-2637
Vonnis van 19 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: EDR Incasso
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. R.S.F. ten Kortenaar.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
[gedaagde] heeft een autoverzekering afgesloten bij [eiser]. Op 8 november 2021 is [gedaagde] klemgereden door de politie, waarbij schade aan een auto van de politie is ontstaan. Deze zaak gaat over de vraag of [eiser] gerechtigd is de schadevergoeding die zij heeft uitgekeerd aan (de verzekeraar van) de politie kan verhalen op [gedaagde], omdat [gedaagde] volgens [eiser] daarvoor aansprakelijk is, hij tijdens het ongeval niet verzekerd was bij [eiser] wegens wanbetaling en er sprake is geweest van roekeloos handelen van [gedaagde].
1.2.
De kantonrechter is kort gezegd van oordeel dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de auto van de politie, zodat [eiser] terecht een schadevergoeding aan de politie heeft betaald. [gedaagde] had op het moment van het voorval wel dekking onder zijn autoverzekering, maar de kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] roekeloos heeft gehandeld, zodat [eiser] betaling van de schadevergoeding van [gedaagde] kan vragen. De vordering van [eiser] wordt daarom toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 augustus 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
2.2.
De mondelinge behandeling van 19 oktober 2023 is na het door [eiser] overleggen van een nieuwe productie geschorst. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op deze nieuwe productie. Dat heeft [gedaagde] op 21 november 2023 gedaan.
2.3.
De mondelinge behandeling is op 14 februari 2024 voortgezet. De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt.
2.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is op enig moment in of vóór 2021 (de precieze datum is door partijen niet gesteld, en blijkt ook niet uit de stukken) met [eiser] een verzekering overeengekomen uit hoofde van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (een WAM-verzekering), betreffende een in eigendom aan [gedaagde] toebehorende personenauto.
3.2.
In de polisvoorwaarden van de tussen partijen gesloten verzekering staat onder meer dat [eiser] een schadevergoeding terugvraagt als de bestuurder of verzekerde met opzet of door roekeloosheid mede schade heeft veroorzaakt (artikel 5.3.3.) of als er om een andere reden geen dekking bestaat (artikel 5.3.4.). Verder staat in de polisvoorwaarden dat de dekking stopt als de verzekerde de premie niet binnen dertig dagen nadat deze verschuldigd is heeft betaald (artikel 7.3.2.).
3.3.
Op 8 november 2021 is [gedaagde] met zijn auto in botsing gekomen met een auto van de politie. [eiser] heeft een mutatierapport (hierna: het mutatierapport) overgelegd waarin dit voorval is beschreven. In dit mutatierapport staat onder meer:
POLITIE
(…)
Mutatierapport
(vertrouwelijk)
Opmaak datum/tijd: maandag 8 november 2021 om 22:18 uur
(…)
Toelichting bij het incident
IGP TEAM:
Tijdens IGP dag met als subject [naam] (info mbt dealen) afgepost vanaf zijn woning. Gedurende de dienst meerdere ‘verdachte’ omstandigheden waargenomen mbt [naam]. [naam] maakte onder anderen contacten met BE(zwartgelakt)
thv Shell aan de Margijnenenk. Vervolgens wilde collega’s(zwartgelakt)
controleren waarop een achtervolging ontstond. Gelijktijdig werd [naam] gevolg door(zwartgelakt)
welke via de Dapperstraat in de richting van de Ceintuurbaan ging (meerdere keren druk bellend). Vervolgens werd(zwartgelakt)
aangehouden door de collega’s waarop rapp(zwartgelakt)
[naam] wilde controleren. [naam] stapte echter op de Ceintuurbaan in als bijrijder bij de PA van [gedaagde]. Rapp(zwartgelakt)
heeft het portier van [naam] losgetrokken en zich kenbaar gemaakt als politieambtenaar. [naam] schreeuwde vervolgens ‘rijden, rijden!!’. Hierop scheurde [gedaagde] weg over de Ceintuurbaan idrv de rotonde met de Hoge Hondstraat. Ik,(zwartgelakt),
reed in tegengestelde richting op de Ceintuurbaan en reed in een onopvallend dienstvoertuig. Ik,(zwartgelakt),
hoorde via mijn verbindingsmiddelen van collega(zwartgelakt)
dat de beide personen ervandoor gingen en zich onttrokken aan de staande houding. Ik,(zwartgelakt),
zag het voertuig met piepende banden wegrijden bij mijn collega(zwartgelakt).
Ik,(zwartgelakt),
heb mijn voertuig op de rijbaan van de bestuurder van de Twingo, [gedaagde] neergezet en zag dat de bestuurder mij,(zwartgelakt),
aankeek. Ik zag dat [gedaagde] mij op ongeveer 20 m naderde. Ik,(zwartgelakt),
zag dat de bestuurder [gedaagde] geen vaart minderde maar een stuurbeweging naar rechts maakte en zodoende kennelijk via het trottoir / parkeerstrook wilde passeren. Hierop heb ik,(zwartgelakt),
stapvoets mijn voertuig tegen het voertuig van [gedaagde] gezet en hem tot stoppen gedwongen. Hierdoor stopte [gedaagde] en werden beide aangehouden. Door de manoeuvre is er schade ontstaan aan het voertuig van [gedaagde] en mijn dienstvoertuig.”
(…)
3.4.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 19 november 2021 aangemaand om de premie voor de maand november, factuurdatum 1 november 2021, te betalen.
3.5.
Op 1 december 2021 heeft [eiser] [gedaagde] nogmaals aangemaand tot betaling van de premie van de maand november 2021. In deze brief heeft [eiser] erop gewezen dat indien [gedaagde] niet binnen 15 dagen na dagtekening de premie heeft betaald, de dekking op de verzekering vanaf de premievervaldatum wordt opgeschort.
3.6.
Bij brief van 14 december 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld dat de verzekeringsdekking is opgeschort. Op 17 december 2021 heeft [eiser] [gedaagde] het schorsingsaanhangsel toegezonden.
3.7.
Begin 2022 vindt er tussen partijen een e-mailwisseling plaats over de toedracht van het voorval op 8 november 2021. Bij e-mail van 19 april 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] bericht dat zij een bedrag van € 4.151,63 aan (de verzekeraar van) de politie heeft uitgekeerd. In deze e-mail heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd dit bedrag aan [eiser] te betalen.
3.8.
De incassogemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens meermaals gesommeerd om tot betaling van het uitgekeerde schadebedrag over te gaan. [gedaagde] heeft hier geen gehoor aan gegeven. [gedaagde] heeft via zijn gemachtigde aansprakelijkheid voor de schade tijdens het voorval op 8 november 2021 van de hand gewezen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.894,17, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5. De beoordeling
Voorafgaande kwestie: bezwaar [gedaagde] tegen ingediend stuk
5.1.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen het door [eiser] op de zitting van 19 oktober 2023 overgelegde mutatierapport. Volgens [gedaagde] is dit te laat geweest en moet het stuk vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.
5.2.
De kantonrechter gaat aan het bezwaar van [gedaagde] voorbij en zal het mutatierapport toelaten. Omdat [eiser] het mutatierapport pas op de zitting van 19 oktober 2023 heeft overgelegd en de kantonrechter het voor de beoordeling van dit geschil relevant achtte, is de mondelinge behandeling op dat moment geschorst. Dit heeft de kantonrechter gedaan zodat [gedaagde] het mutatierapport met zijn gemachtigde kon bespreken en hij er bij akte op kon reageren. [gedaagde] heeft vervolgens op het mutatierapport gereageerd, zowel bij de akte als tijdens de voortgezette zitting van 14 februari 2024. De kantonrechter ziet dan ook niet in waarom [gedaagde] bij toelating van het mutatierapport in zijn belangen zou worden geschaad. [gedaagde] heeft dit wel gesteld, maar niet onderbouwd.
De inhoudelijke beoordeling
5.3.
De eerste vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of [eiser] terecht een schadevergoeding heeft uitgekeerd aan (de verzekeraar van) de politie naar aanleiding van het voorval op 8 november 2021. Dit is namelijk door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Volgens [gedaagde] kan hem de schade aan de auto van de politie niet worden verweten en is hij daarvoor dan ook niet aansprakelijk. Hiertoe heeft [gedaagde] kort gezegd aangevoerd dat hij niet wist dat hij met politieagenten te maken had en dat hij uit een schrikreactie wegreed toen een van de politieagenten de passagiersdeur opentrok. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] zich aan een staandehouding van de politie heeft onttrokken en dat dit aansprakelijkheid voor eventuele schade met zich brengt. Hierbij verwijst [eiser] naar het door haar overgelegde mutatierapport.
5.4.
De kantonrechter zal eerst ingaan op de inhoudelijke bezwaren van [gedaagde] op het mutatierapport. [gedaagde] heeft namelijk de echtheid van het mutatierapport betwist. Hiertoe heeft [gedaagde] aangevoerd dat er geen logo van de politie boven het mutatierapport staat, dat namen van agenten zijn weggelakt en dat het mutatierapport niet is ondertekend. Volgens [gedaagde] is niet vast te stellen dat het stuk daadwerkelijk van de politie afkomstig is en moet er daarom geen bewijswaarde aan worden gehecht.
5.5.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 152 Rv bewijs in beginsel kan worden geleverd door alle middelen en dat de waardering daarvan aan het oordeel van de rechter is overgelaten. Op basis van deze uitgangspunten ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan de echtheid van het mutatierapport te twijfelen. Voor dit oordeel is allereerst van belang dat het mutatierapport een gedetailleerd verslag bevat van de gebeurtenissen op 8 november 2021 waarbij [gedaagde] betrokken was. Hoewel een politielogo en een ondertekening ontbreken, bevat het mutatierapport vele gegevens wel, zoals de betreffende politie-eenheid, district en basisteam, een registratienummer van het incident en het registratienummer van de politieagent die het rapport heeft opgesteld. Ook bevat het mutatierapport gegevens van [gedaagde], zijn auto en zijn bijrijder op het moment van het voorval. Dit maakt dat het zeer onaannemelijk is dat het mutatierapport niet van de politie afkomstig is. Het feit dat de namen van de betreffende politieagenten zijn weggelakt maakt dit oordeel niet anders. [gedaagde] wordt dan ook niet in zijn standpunt gevolgd. De kantonrechter gaat ervan uit dat het mutatierapport van de politie afkomstig is.
5.6.
Dan de precieze toedracht van het voorval op 8 november 2021. [gedaagde] heeft verklaard dat hij niet wist dat hij met de politie te maken had en dat hij door een schrikreactie, als gevolg van het opentrekken van het portier aan de passagierskant, is weggereden.
5.7.
De kantonrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de feitelijke beschrijving van het voorval in het mutatierapport van de politie. Voor dit oordeel is ten eerste van belang dat een mutatierapport, naast een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, een aanvaarde vorm is waarin door politieambtenaren waargenomen feiten en omstandigheden worden vastgelegd en dat mutaties zijn opgesteld door opgeleide politieambtenaren, die geen belang hebben bij hetgeen zij in de mutatierapporten als door hen waargenomen vermelden. Ook is van belang dat het mutatierapport op dezelfde dag als de dag waarop het voorval plaatsvond is opgemaakt, namelijk op 8 november 2021. [gedaagde] heeft betwist dat hem duidelijk was dat het om politie ging. Volgens hem heeft de politieagent die de passagiersdeur opentrok zich niet als zodanig kenbaar gemaakt. Aan deze verklaring komt evenwel minder gewicht toe, omdat [gedaagde] tijdens de zitting tegelijkertijd geen duidelijk antwoord wist te geven op de vraag van de kantonrechter of de persoon die bij hem in de auto stapte “
rijden, rijden!”heeft gezegd. Daar komt bij dat het de kantonrechter niet aannemelijk voorkomt dat een politieagent zich bij een staandehouding niet als zodanig kenbaar maakt. De kantonrechter is gelet hierop van oordeel dat het [gedaagde] duidelijk moet zijn geweest dat er sprake was van een staandehouding. Door zich daaraan te onttrekken heeft [gedaagde] bewust het risico genomen schade te veroorzaken.
5.8.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die als gevolg van het voorval op 8 november 2021 is ontstaan. [eiser] is dan ook terecht tot uitkering van een schadevergoeding overgegaan.
5.9.
Voordat kan worden beoordeeld of [eiser] de door haar uitbetaalde schadevergoeding van [gedaagde] kan terugvragen, moet eerst worden beoordeeld of [gedaagde] op 8 november 2021 dekking had onder zijn polis. [eiser] heeft aangevoerd dat dit vanwege wanbetaling aan de kant van [gedaagde] niet het geval is geweest.
5.10.
De kantonrechter stelt voorop dat de wet (artikel 7:934 BW) vereist dat de verzekerde wordt aangemaand tot betaling van de premie binnen 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. Ook vereist de wet dat deze aanmaning dient te dateren van ná de vervaldag. Dit artikel is van dwingend recht in het geval de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is die de verzekering afsluit anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf (artikel 7:943 lid 3 BW). [gedaagde] is een natuurlijk persoon. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] de verzekering beroeps- of bedrijfsmatig heeft afgesloten. Dat betekent dat artikel 7:934 BW van dwingend recht is.
5.11.
[eiser] heeft [gedaagde] voor de premie voor de maand november 2021 voor het eerst aangemaand bij brief van 1 december 2021, waarin [eiser] aan [gedaagde] een termijn heeft gegeven van 15 dagen na dagtekening om tot betaling van de openstaande premie over te gaan. Vervolgens heeft [eiser] [gedaagde] bij brief van 14 december 2021 medegedeeld dat de dekking onder de polis is geschorst. Deze brief is gelet op de wettelijk vereiste termijn te vroeg door [eiser] verstuurd. Dit betekent dat [eiser] [gedaagde] niet op de wettelijk voorgeschreven wijze heeft aangemaand om de achterstallige premie te betalen. Het nagezonden schorsingsaanhangsel maakt dit niet anders.
5.12.
Gelet op het voorgaande heeft de door [eiser] aangezegde schorsing van de dekking geen effect gehad en bestond er op 8 november 2021 dekking onder de polis.
5.13.
Ten slotte moet worden beoordeeld of [eiser] de schadevergoeding die zij aan (de verzekeraar van) de politie heeft uitgekeerd van [gedaagde] kan terugvragen. Volgens [eiser] is dit het geval omdat de schade door roekeloosheid van [gedaagde] is veroorzaakt en zij op grond van de polis de schadevergoeding kan terugvragen. [gedaagde] heeft betwist dat hij roekeloos heeft gehandeld op 8 november 2021.
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat het handelen van [gedaagde] op 8 november 2021 als roekeloos in de zin van de polisvoorwaarden kan worden aangemerkt. Het is namelijk vast komen te staan dat [gedaagde] zich aan een staandehouding heeft onttrokken. Daarmee heeft [gedaagde], zoals hiervoor al overwogen, gehandeld zonder zorg voor de gevolgen en de gevaren van de handeling en het risico op zich genomen schade te veroorzaken. Die schade heeft zich ook voorgedaan. Dat het handelen van [gedaagde] niet roekeloos is geweest, heeft hij daarnaast naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende weersproken. [gedaagde] heeft enkel aangevoerd dat hij niet wist dat hij op 8 november 2021 met de politie te maken had en dat hij wegreed uit een schrikreactie. Maar [gedaagde] heeft bijvoorbeeld niet uitgelegd waarom hij vervolgens niet heeft geremd toen er zich een auto op zijn rijstrook bevond. Het had gelet op de beschrijving van het voorval in het mutatierapport op de weg van [gedaagde] gelegen om nader te onderbouwen waarom er geen sprake is geweest van roekeloos handelen. Dat heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gedaan.
5.15.
Gelet op het voorgaande kan het handelen van [gedaagde] op 8 november 2021 als roekeloos worden aangemerkt. Dat betekent dat [eiser] de door haar uitgekeerde schadevergoeding op grond van artikel 5.3.3. van de polisvoorwaarden van [gedaagde] terug kan vragen. De vordering van [eiser] zal dan ook worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
5.16.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden op welke grondslag [eiser] deze vordering heeft gebaseerd. Indien [eiser] deze kosten vordert op basis van haar algemene voorwaarden, heeft [eiser] daarvoor onvoldoende gesteld. Zo is het niet duidelijk of [eiser] daarmee haar eigen algemene voorwaarden heeft bedoeld of de polisvoorwaarden van de verzekering waar het in deze zaak om gaat. Indien [eiser] deze kosten vordert op grond van artikel 6:96 BW is de vordering evenmin toewijsbaar. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat [eiser] [gedaagde] heeft aangemaand volgens de in dit wetsartikel genoemde vereisten. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt dan ook afgewezen.
5.17.
De door [eiser] gevorderde verschenen wettelijke rente, een bedrag van € 88,95, zal door de kantonrechter eveneens worden afgewezen. Door [eiser] is niet gesteld op welke datum [gedaagde] in verzuim is geraakt. De kantonrechter kan daarom niet beoordelen of verzuim daadwerkelijk is ingetreden. Nu [eiser] op dit punt te weinig heeft gesteld zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
Conclusie
5.18.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal een bedrag van € 4.151,63 wordt toegewezen.
De proceskosten
5.19.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
677,50
(2,50 punten × € 271,00)
Totaal
1.294,99

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.151,63, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 23 juni 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.294,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024. (wv)