ECLI:NL:RBOVE:2024:1515

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
10734910 \ CV EXPL 23-3628
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen uit overeenkomst van opdracht tussen zzp'er en B.V.

In deze zaak vorderde eiser, een zzp'er, betaling van openstaande facturen van gedaagde, een B.V., uit hoofde van een overeenkomst van opdracht voor werkzaamheden als designer. Eiser had een overeenkomst gesloten voor een periode van drie maanden, waarin hij 40 uur per week zou werken. Gedaagde wijzigde echter eenzijdig de overeenkomst naar 32 uur per week en zegde deze tussentijds op. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van deze wijziging en opzegging. De kantonrechter oordeelde dat de wijziging en opzegging niet rechtsgeldig waren, omdat de schriftelijke instemming van eiser ontbrak en de opzegregeling niet was nageleefd. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat een partij niet zomaar een overeenkomst kan wijzigen zonder instemming van de andere partij, en dat de specifieke bepalingen in de overeenkomst gerespecteerd moeten worden. De uitspraak bevestigt het belang van schriftelijke overeenstemming bij wijzigingen in contracten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10734910 \ CV EXPL 23-3628
Vonnis van 19 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
h.o.d.n. “[bedrijf]”,zaakdoende te [vestigingsplaats 1],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. drs. E.F. Suer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. M.B. Bollen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 september 2023 van [eiser],
- de conclusie van antwoord van 5 december 2023 van [gedaagde],
- de e-mail van 6 februari 2024 van [eiser] met een vermindering van eis,
- de mondelinge behandeling op 13 februari 2024.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.Inleiding

2.1.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van een tweetal facturen uit hoofde van een overeenkomst van opdracht. [eiser] is zzp’er en zou als designer gedurende drie maanden (van 1 mei 2023 tot 31 juli 2023) werkzaamheden verrichten voor [gedaagde] in het kader van een specifiek project. [gedaagde] betwist de facturen verschuldigd te zijn en stelt dat zij de overeenkomst op of omstreeks 8 mei 2023 rechtsgeldig heeft gewijzigd in die zin dat zij de omvang van het gemiddelde aantal werkuren van [eiser] heeft verminderd van 40 uren naar 32 uren per week, en dat zij de overeenkomst op 21 juli 2023 rechtsgeldig tussentijds heeft opgezegd.
2.2.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat zowel de wijziging als de opzegging van de overeenkomst niet rechtsgeldig zijn. Voor een wijziging van de overeenkomst gold op grond van artikel 13 van de overeenkomst immers dat beide partijen daarmee schriftelijk moesten instemmen en de (schriftelijke) instemming van [eiser] ontbrak. Voor de opzegging hadden partijen een opzegregeling afgesproken, waaruit volgt dat [gedaagde] niet te allen tijde kon opzeggen. Van een situatie zoals bedoeld in de opzegregeling is geen sprake, zodat [gedaagde] geen goede grond had om de overeenkomst op te zeggen. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot betaling van de in rekening gebrachte uren die partijen wel zijn overeengekomen, maar die [eiser] niet heeft gewerkt door de eenzijdige wijziging en de opzegging van [gedaagde].

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn met elkaar een overeenkomst van opdracht aangegaan voor de uitvoering van het zogenoemde “project M” voor de duur van drie maanden (van 1 mei 2023 tot 31 juli 2023) met een gemiddelde van 40 uur in de week, tegen een uurtarief van € 60,00 per uur exclusief btw.
3.2.
In de overeenkomst van 4 april 2023 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 4 Opzegging overeenkomst van samenwerking1. Tussentijdse opzegging van Deelopdrachten of deze overeenkomst van samenwerking is slechts mogelijk indien:
  • Er aantoonbaar sprake is van wanprestatie (toerekenbare niet nakoming).
  • Opdrachtgever of Opdrachtgevers Klant hiertoe het verzoek indient, of het contract (opdracht) beëindigt.
2. Partijen zijn bevoegd deze overeenkomst van samenwerking met onmiddellijke ingang, zonder opzegtermijn nadere ingebrekestelling of zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst en zonder tot schadevergoeding te zijn gehouden, geheel of gedeeltelijk voor de toekomst te ontbinden indien:
  • één der Partijen surseance van betaling heeft aangevraagd
  • één der Partijen in staat van faillissement is verklaard.
3. Het beroep op ontbinding geschiedt schriftelijk.
4. Opdrachtgever is gerechtigd deze overeenkomst van samenwerking tussentijds, zonder opzegtermijn op te zeggen. Opdrachtgever zal hierover met Opdrachtnemer in overleg treden teneinde Opdrachtnemer voor zover de oorzaak in de beïnvloedingssfeer van Opdrachtnemer is gelegen alsnog in de gelegenheid te stellen bestaande knelpunten weg te nemen.
5. Opdrachtnemer is gerechtigd, indien een succesvolle uitvoering van de opdracht wordt verhinderd door onvoldoende medewerking van Opdrachtgevers Klant, om in en na overleg met Opdrachtgever, de overeenkomst van samenwerking tussentijds te beëindigen.
(…)
Artikel 13 Wijziging van de overeenkomst van samenwerking
Wijzigingen van en aanvullingen op deze overeenkomst van samenwerking zijn slechts geldig voor zover deze schriftelijk tussen partijen zijn overeengekomen. (…)”
3.3.
Kort na aanvang van de overeenkomst heeft [gedaagde] op of omstreeks 8 mei 2023, aan [eiser] medegedeeld dat zij het aantal uren wilde wijzigen van 40 uren per week naar 32 uren per week. [eiser] heeft tijdens dit gesprek aangegeven daar niet mee in te stemmen. [eiser] heeft hierna voor 32 uren per week werkzaamheden verricht en telkens dit aantal uren bij [gedaagde] in rekening gebracht.
3.4.
[gedaagde] heeft de overeenkomst tussen partijen bij brief van 21 juli 2023 per direct opgezegd.
3.5.
[eiser] heeft een factuur d.d. 28 juli 2023 gestuurd met kenmerk 2307028 onder omschrijving “Grafische ondersteuning Project M.” voor een bedrag van € 10.049,00 inclusief btw. De factuur is als volgt opgebouwd:
[Afbeelding]
3.6.
[eiser] heeft een factuur d.d. 28 juli 2023 gestuurd met kenmerk 2307029 onder omschrijving “Grafische ondersteuning Project M. Nacalculatie” voor € 9.292,80 inclusief btw. De factuur is als volgt opgebouwd.
[Afbeelding]
3.7.
[gedaagde] heeft de facturen aanvankelijk, ondanks sommaties tot betaling, volledig onbetaald gelaten.
3.8.
[gedaagde] heeft gedurende de procedure een bedrag van € 7.536,75 voldaan ter zake het door haar onbetwiste deel van de facturen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 11.805,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling (€ 204,83, € 159,82 en € 591,17);
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten;
Subsidiair
1. dat de onrechtmatige beëindiging en wijziging van de samenwerking door [gedaagde] onrechtmatig is en aan schadevergoeding toe te wijzen een bedrag van € 21.126,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 19.341,80 vanaf 28 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling.
4.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft de overeenkomst op of omstreeks 8 mei 2023 ten onrechte eenzijdig gewijzigd van 40 uren per week naar 32 uren per week. [eiser] maakt dan ook aanspraak op betaling van 8 uren per week (zijnde steeds iedere vrijdag) vanaf 12 mei 2023. Daarnaast heeft [gedaagde] de overeenkomst tussen partijen op 21 juli 2023 niet rechtsgeldig tussentijds opgezegd, als gevolg waarvan zij moet worden veroordeeld tot betaling van de uren over de resterende contractduur van vier of vijf dagen en reiskosten. Verder vordert [eiser] buitengerechtelijke incassokosten (€ 875,50 voor factuur 2307028 en € 839,64 voor factuur 2307029) en wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 28 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling.
4.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van [eiser]. Ten aanzien van de wijziging van de overeenkomst heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] daarmee feitelijk akkoord is gegaan, doordat [eiser] 32 uur per week is gaan werken en niet heeft geprotesteerd tegen de wijziging. Hij heeft pas op 11 juli 2023 laten weten betaling te willen voor de 8 uur per week die hij niet heeft gewerkt. Ten aanzien van de opzegging van de overeenkomst heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij op grond van artikel 4 lid 1 en lid 3 van de overeenkomst te allen tijde gerechtigd was de overeenkomst tussentijds op te zeggen. Deze contractuele opzegregeling is in lijn met de wet (artikel 7:408 BW).

5.De beoordeling

5.1.
De kern van deze zaak betreft de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen. Daarvoor is van belang of [gedaagde] gerechtigd was de overeenkomst (eenzijdig) te wijzigen naar 32 uren per week en of zij gerechtigd was de overeenkomst tussentijds op te zeggen.
5.2.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de overeenkomst. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen hoe de overeenkomst moet worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak geldt daarbij dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet alleen kan worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Bij de uitleg dient eveneens acht te worden geslagen op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Een partij bij een overeenkomst kan niet zomaar een overeenkomst wijzigen zonder de instemming van de andere partij bij die overeenkomst. In deze zaak hebben partijen dit algemene uitgangspunt uit ons wettelijke overeenkomstenrecht nadrukkelijk vastgelegd in artikel 13 van de overeenkomst. Daarin zijn partijen overeengekomen dat een wijziging (of aanvulling) van de overeenkomst alleen mogelijk is als partijen dat schriftelijk met elkaar overeenkomen. In dit geval heeft [gedaagde] in een gesprek op of omstreeks 8 mei 2023 tegen [eiser] gezegd de overeengekomen uren te wijzigen van 40 uren naar 32 uren. [eiser] heeft tijdens dat gesprek duidelijk gemaakt dat hij het oneens was met die wijziging. Ook na dit gesprek heeft [eiser] geen schriftelijke instemming gegeven voor deze wijziging. Van een schriftelijke wijziging waar [eiser] mee heeft ingestemd is dan ook geen sprake. Weliswaar is [eiser] na dit gesprek 32 uur per week gaan werken en heeft hij in eerste instantie facturen gestuurd voor slechts 32 uur per week, maar daaruit mocht [gedaagde] in dit geval niet zonder meer afleiden dat [eiser] (stilzwijgend) akkoord was gegaan met de wijziging. Partijen hebben immers niet voor niets artikel 13 in de overeenkomst opgenomen. Dit geldt temeer nu [gedaagde] de opsteller is van de overeenkomst en zij het zelf kennelijk dusdanig belangrijk vond dat wijzigingen alleen schriftelijk en met instemming van de andere partij konden, dat zij hiervoor expliciet een bepaling in de overeenkomst heeft opgenomen. Dat zou onder bijzondere omstandigheden anders kunnen zijn geweest wanneer deze omstandigheden maken dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een beroep op het vereiste van schriftelijke instemming uit deze bepaling onaanvaardbaar zou zijn. Dat [eiser] 32 uur per week is gaan werken, in eerste instantie slechts 32 uur heeft gefactureerd en op 11 juli 2023 de overige uren heeft gefactureerd zijn niet zulke bijzondere omstandigheden. Na de schorsing van de zitting heeft [eiser] zijn belang bij handhaving van de overeengekomen uren ook nogmaals duidelijk gemaakt. Hij had meerdere aanbiedingen lopen en heeft voor het aanbod van [gedaagde] gekozen omdat dit wat uren betreft het aantrekkelijkst was. Ook voor [eiser] is het van belang van te voren te weten waar hij aan toe is en er op te kunnen vertrouwen dat wat is overeengekomen wordt nagekomen. [eiser] kan de weggevallen uren op zo’n korte termijn niet anders realiseren. Voor [eiser] betekent dit dus een groot verlies aan uren, wat gelet op wat partijen zijn overeengekomen en waar [eiser] van uit mocht gaan, niet te rechtvaardigen is. De kantonrechter komt daarom – anders dan in het voorlopige oordeel ter zitting – tot het oordeel dat [gedaagde] de overeenkomst ten onrechte eenzijdig heeft gewijzigd en zal [gedaagde] veroordelen tot betaling van de 8 uren per week die [eiser] niet heeft gewerkt.
5.4.
De volgende vraag die voorligt is of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van de uren over de periode 24 juni 2023 tot en met 28 juni 2023, zijnde de periode na de (al dan niet rechtsgeldige) tussentijdse opzegging van de overeenkomst op 21 juli 2023 door [gedaagde].
5.5.
De kantonrechter stelt voorop dat de door [gedaagde] gegeven uitleg van de tussentijdse opzegmogelijkheid in de overeenkomst niet uit de letterlijke tekst blijkt. Immers staat in artikel 4 lid 1 van de overeenkomst dat tussentijdse opzegging
slechtsmogelijk is indien er aantoonbaar sprake is van wanprestatie, dan wel indien [gedaagde] of haar klant daartoe het verzoek indient of de opdracht beëindigt. Vast staat dat de opdracht van de klant van [gedaagde] niet is beëindigd, zodat dit geen grond oplevert voor de tussentijdse opzegging.
Ook in lid 2 van voormeld artikel staan expliciet een tweetal situaties opgenomen (surseance van betaling, faillissement) waarbij tussentijds door partijen zonder opzegtermijn kon worden opgezegd. Van die situaties is echter ook geen sprake, zodat dit ook geen grond voor de opzegging oplevert.
5.6.
Het voorgaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat [eiser] er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van uit mocht gaan dat partijen zijn overeengekomen dat de overeenkomst, behoudens de daarvoor genoemde redenen zoals opgenomen in artikel 4 van de overeenkomst, niet zonder meer te allen tijde door [gedaagde] tussentijds kon worden opgezegd. Indien het de bedoeling van partijen was geweest volledig aan te sluiten bij artikel 7:408 BW, had het niet voor de hand gelegen voormelde specifieke situaties voor een tussentijdse opzegging in de overeenkomst op te nemen. Verder geldt dat artikel 7:408 BW van regelend recht is, zodat partijen hier bij overeenkomst van kunnen afwijken. De stelling van [gedaagde] dat zij te allen tijde gerechtigd was de overeenkomst tussentijds op te zeggen, wordt dan ook gepasseerd. Van een rechtsgeldige tussentijdse opzegging is als gevolg van het voorgaande dan ook geen sprake. Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde] gehouden is de in rekening gebrachte uren over de periode 24 juli tot en met 27 juli 2023 aan [eiser] te voldoen.
Wat betekent het voorgaande voor de toewijsbaarheid van de facturen?
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de uren zoals gefactureerd bij factuur 2307029 alsnog door [gedaagde] moeten worden betaald. Deze factuur is opgebouwd uit de niet gewerkte 8 uren per week over de periode 12 mei 2023 tot en met 21 juli 2023 (wekelijks de vrijdagen) en uit de niet gewerkte uren over de periode 24 juli 2023 tot en met 28 juli 2023, zijnde de resterende periode na de tussentijdse opzegging door [gedaagde]. Dit komt neer op een bedrag van € 9.292,80 (inclusief btw).
5.8.
Uit de onder rechtsoverweging 3.5. en 3.6. opgenomen facturen volgt dat er in de door [eiser] opgemaakte facturen sprake is van dubbeltellingen over de in rekening gebrachte uren na de tussentijdse opzegging door [gedaagde] (24 juli 2023 tot en met 28 juli 2023). De bedragen die bij die uren horen zullen daarom eenmaal worden toegewezen. Verder blijkt uit factuur 2307028 dat [eiser] reiskosten in rekening heeft gebracht over de periode
24 juli 2023 tot en met 27 juli 2023. Dit betreft dagen waarop hij niet langer werkzaamheden verrichtte voor [gedaagde]. Die reiskosten heeft hij dus niet gemaakt en zijn om die reden niet toewijsbaar.
Wettelijke rente
5.9.
[eiser] vordert, blijkens het petitum in de dagvaarding, de wettelijke rente vanaf 28 juli 2023, zijnde vanaf de factuurdata. Nog afgezien van de omstandigheid dat op de facturen een betaaltermijn van 14 dagen is opgenomen, zodat reeds om die reden niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde] al op 28 juli 2023 in verzuim was, geldt het volgende. De enkele vermelding van een betalingstermijn op een factuur, maakt nog niet dat partijen deze betalingstermijn ook zijn overeengekomen. De kantonrechter ziet daarom in beginsel aanleiding aansluiting te zoeken bij de in het handelsverkeer gebruikelijke betalingstermijn van 30 dagen na factuurdatum.
5.10.
Verder geldt dat [eiser] heeft nagelaten te specificeren per welke datum [gedaagde] is overgegaan tot betaling van het (door haar erkende) bedrag van € 7.536,75. Met het voorgaande heeft [eiser] zijn vordering ter zake de door hem gevorderde wettelijke rente over voornoemd bedrag naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd, zodat dit gedeelte van zijn vordering eveneens dient te worden afgewezen.
5.11.
De kantonrechter zal de wettelijke rente dan ook slechts toewijzen over het toe te wijzen bedrag van € 9.292,80, vanaf 28 augustus 2023 (30 dagen na factuurdatum van 28 juli 2023) tot aan de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke kosten
5.12.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft voor meer dan één vordering op gedaagde aanmaningen verstuurd. Voor die vorderingen had aanmaning kunnen plaatsvinden in één aanmaning. Op grond van (analoge toepassing van) artikel 6:96 lid 7 tweede zin BW dienen de hoofdsommen van de vorderingen voor de vaststelling van de hoogte van het tarief bij elkaar te worden opgeteld. Dit komt neer op een hoofdsom van in totaal € 16.829,55 (het door [gedaagde] gedurende deze procedure betaalde bedrag van € 7.536,75 + het nog toe te wijzen bedrag van € 9.292,80). Dit betekent dat een bedrag zal worden toegewezen van € 943,30 (conform de staffel: € 875 + 1% over (hoofdsom - € 10.000))
Proceskosten
5.13.
Nu de vordering van [eiser] grotendeels wordt toegewezen, wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht: € 693,00
- kosten dagvaarding: € 109,33
- salaris gemachtigde eiser: € 812,00 (2 punten x liquidatietarief € 406,00)
Totaal: 1.614,33

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 10.236,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.292,80 vanaf 28 augustus 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.614,33;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.