ECLI:NL:RBOVE:2024:1510

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
308211 FT RK 24.11
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opleggen van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 4 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] een verzoek indiende tot het opleggen van een dwangakkoord in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling. [verzoeker], een alleenstaande man van 32 jaar met een totale schuldenlast van € 85.125,92, had een aanbod gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij hij hen een uitkering van 3,6% van hun vorderingen aanbood in ruil voor finale kwijting. Van de tien schuldeisers stemde echter alleen het CJIB, met een vordering van € 69.694,86, in met het aanbod, terwijl [bedrijf], de enige weigerende schuldeiser, het aanbod te laag bevond.

Tijdens de zitting op 26 februari 2024 werd duidelijk dat het CJIB niet correct was opgeroepen, wat leidde tot een schending van het beginsel van hoor- en wederhoor. De rechtbank overwoog dat, zelfs als het CJIB wel was opgeroepen, het verzoek tot instemming met het dwangakkoord alsnog zou zijn afgewezen, aangezien de vordering van het CJIB 81,87% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. Dit betekent dat er in feite twee weigerende schuldeisers waren, die samen 83,53% van de schuldenlast vertegenwoordigen, wat een forse meerderheid is.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek van [verzoeker] om [bedrijf] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling moest worden afgewezen, omdat het CJIB een niet-saneerbare vordering heeft en [verzoeker] de mogelijkheid heeft om via een aparte procedure om kwijtschelding of vermindering van het ontnemingsbedrag te vragen. Het verzoek werd afgewezen op basis van artikel 287a van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 308211 FT RK 24.11
datum vonnis: 4 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
verzoeker,
verder te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: Budget Adviesbureau Deventer (BAD) te Deventer,
tegen

[bedrijf] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
verder te noemen: [bedrijf] .
Ten aanzien van de goederen van [verzoeker] is een onderbewindstelling uitgesproken met benoeming van de BB&F Salland B.V. te Hardenberg tot (beschermings)bewindvoerder.

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoek gedaan tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en heeft tevens verzocht om een dwangakkoord (verzoek ex artikel 287a Faillissementswet) vast te stellen.
Het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van
26 februari 2024. Ter zitting zijn [verzoeker] , mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] (namens de beschermingsbewindvoerder) en de heer [naam 3] (namens BAD) verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten
[verzoeker] is een alleenstaande man van 32 jaar oud. [verzoeker] ontvangt een gedeeltelijke WIA-uitkering ad € 252,74 per maand. Ook ontvangt [verzoeker] een aanvullende Participatiewet-uitkering ad € 566,25 per maand.
De totale schuldenlast van [verzoeker] bedraagt € 85.125,92.
In het minnelijk traject is er een saneringskrediet ter hoogte van € 860,89 beschikbaar voor een akkoord. Daarnaast is er een eenmalige inleg ter hoogte van € 2.230,67. Deze inleg is gerealiseerd met gespaarde boedelgelden van [verzoeker] . [verzoeker] heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers.
Dit aanbod houdt – samengevat weergegeven – het navolgende in: aan de concurrente schuldeisers is een aanbod gedaan van een uitkering ineens van 3,6% van hun vorderingen tegen verlening door de schuldeisers van finale kwijting. Het aanbod is gedaan op basis van een te verstrekken saneringskrediet.
Er is sprake van 10 schuldeisers. [bedrijf] , met een vordering van
€ 1.446,62 is volgens het verzoekschrift de enige weigerende schuldeiser. De vordering van [bedrijf] maakt 1,66 % uit van de totale schuldenlast.
[bedrijf] heeft schriftelijk aan BAD bericht dat de gemaakte kosten door [bedrijf] het aangeboden bedrag overstijgen. Het aangeboden bedrag wordt door [bedrijf] te laag bevonden.
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht [bedrijf] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling die is aangeboden.
De behandeling ter zitting
[verzoeker] heeft verklaard dat [bedrijf] is ingeschakeld door zijn voormalig beschermingsbewindvoerder in verband met een procedure betreffende een wietplantage in 2018. [verzoeker] heeft verklaard dat hij dacht dat zijn voormalig beschermingsbewindvoerder een toevoeging voor de kosten zou aanvragen. Achteraf is het [verzoeker] gebleken dat de voormalige beschermingsbewindvoerder geen toevoeging heeft aangevraagd en zodoende werd [verzoeker] geconfronteerd met de rekening van [bedrijf] .
De heer [naam 3] heeft verklaard dat alle schuldeisers het aanbod met een uitgebreide toelichting op de situatie van [verzoeker] hebben ontvangen. Het CJIB, met een vordering van
€ 69.694,86 is direct akkoord gegaan met het voorstel. De heer [naam 3] heeft toegelicht dat hijzelf verrast is door het akkoord, maar dat hij niet uitsluit dat de houding van het CJIB veranderd is aangezien de situatie met de wietplantage al enige tijd geleden is.
[verzoeker] heeft verklaard dat hij op dit moment niet werkzaam is. Mevrouw [naam 1] heeft verklaard dat [verzoeker] gediagnostiseerd is met PTSS en schizofrenie. Mevrouw [naam 1] heeft verklaard dat [verzoeker] de afgelopen periode heeft gewerkt aan zijn herstel, maar dat hij nog niet op het punt is dat hij weer aan het werk kan gaan.
Telefonische mededeling d.d. 27 februari 2024 – Beschermingsbewindvoerder
Op 27 februari 2024 heeft mevrouw [naam 4] namens de beschermingsbewindvoerder telefonisch contact opgenomen met de griffier. Mevrouw [naam 4] heeft telefonisch verklaard dat zij heeft vernomen van de heer [naam 3] dat er een fout is gemaakt met de toestemming van het CJIB. Het CJIB – met een vordering van € 69.694,86 – blijkt niet te hebben ingestemd met het aanbod. Het CJIB heeft slechts ingestemd met het aanbod, onder de voorwaarde dat de rest van haar vordering opeisbaar blijft. Het CJIB heeft dus niet ingestemd met de finale kwijting.

De overwegingen van de rechtbank

In artikel 287a lid 5 Faillissementswet is bepaald dat de rechtbank een verzoek tot het opleggen van instemming met een schuldregeling toewijst, indien de schuldeiser die weigert in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Uit het verzoekschrift volgt dat [bedrijf] de enige weigerende schuldeisers is. Ter zitting heeft de heer [naam 3] verklaard dat het CJIB heeft ingestemd met het aanbod. Uit telefonische berichtgeving van de beschermingsbewindvoerder volgt dat deze mededeling onjuist is. Ook het CJIB dient aangemerkt te worden als weigerende schuldeiser. De vordering van het CJIB maakt 81,87% uit van de totale schuldenlast. Dit betekent dat er twee weigerende schuldeisers zijn die tezamen 83,53% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen.
De rechtbank concludeert dat 8 van de 10 schuldeisers, vertegenwoordigende 16,47% van de schuldenlast, met het aanbod in het minnelijk traject hebben ingestemd, hetgeen een forse minderheid is.
[verzoeker] heeft de rechtbank in zijn verzoekschrift enkel verzocht om [bedrijf] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling die is aangeboden. Het CJIB is – door het foutief interpreteren van de mededeling van het CJIB – niet opgeroepen om ter zitting van 26 februari 2024 te verschijnen. Het CJIB is daardoor niet in de gelegenheid gesteld om haar standpunt over het aanbod in het minnelijk traject in de procedure kenbaar te maken. De rechtbank stelt vast dat, door nalaten namens [verzoeker] het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden. Reeds hierom moet het verzoek worden afgewezen. Nader horen van het CJIB heeft gelet op het hierna volgende geen zin.
Indien [verzoeker] in het verzoekschrift ook had verzocht om het CJIB te bevelen in te stemmen met het aanbod in het minnelijk traject en het beginsel van hoor- en wederhoor correct was toegepast, dan had de rechtbank dit verzoek ook afgewezen. De vordering van het CJIB behelst immers 81,87% van de totale schuldenlast, hetgeen een forse meerderheid is. Daarnaast is de vordering van het CJIB een niet-saneerbare vordering, hetgeen betekent dat de insolventierechter het CJIB niet kan bevelen akkoord te gaan met een aanbod tegen finale kwijting. [verzoeker] heeft de mogelijkheid om via een separate (strafrechtelijke) procedure kwijtschelding of vermindering van het ontnemingsbedrag te vragen.
Het verzoek van [verzoeker] om [bedrijf] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling moet dan ook worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287a Faillissementswet af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .

Voetnoten

1.