ECLI:NL:RBOVE:2024:1509

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/08/24/33 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing wettelijke schuldsaneringsregeling en bepaling ingangsdatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 maart 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van Wilhelmina [verzoekster] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek is ingediend op 26 februari 2024 en de rechtbank heeft de verzoekster ter zitting gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in een toestand verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen en dat zij te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan het verzoek. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling toegewezen, maar het verzoek om de ingangsdatum van de regeling te vervroegen is slechts gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoekster in totaal acht maanden heeft gespaard voor de gezamenlijke schuldeisers, in plaats van de twaalf maanden die zij had verzocht. De ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld op 4 juli 2023, acht maanden voor de uitspraakdatum. De rechtbank heeft ook de bewindvoerder benoemd en de vergoeding voor de bewindvoerder vastgesteld. Door de toepassing van de schuldsaneringsregeling komen de ten laste van verzoekster gelegde beslagen van rechtswege te vervallen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht - Schuldsanering
Zittingsplaats Zwolle
insolventienummer: C/08/24/33 R
uitspraakdatum: 4 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats]
,
verzoekster, hierna te noemen: [verzoekster].

Het procesverloop

[verzoekster] heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 februari 2024. [verzoekster] is ter zitting verschenen.

De beoordeling

[verzoekster] heeft verzocht de wettelijke schuldsaneringsregeling op haar van toepassing te verklaren. [verzoekster] heeft tevens verzocht om te bepalen dat de looptijd van de schuldsanering start op 4 maart 2023, zijnde twaalf maanden eerder, zodat de schuldsaneringsregeling in september 2024 zal eindigen.
De rechtbank zal eerst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en vervolgens het verzoek betreffende de eerdere ingangsdatum behandelen.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. [verzoekster] verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat zij niet zal kunnen voortgaan met betaling van haar schulden. Voorts heeft [verzoekster] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schuldenlast in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Tevens heeft [verzoekster] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Ten aanzien van het verzoek om te bepalen dat de ingangsdatum van de termijn van de schuldsaneringsregeling vóór de datum van toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ligt, overweegt de rechtbank als volgt.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat zij vanaf april 2023 tot maart 2024 maximaal heeft afgedragen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers.
Op 1 juli 2023 is de Wet verbetering doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in werking getreden. Als gevolg van inwerkingtreding van vorengenoemde wet is onder andere artikel 349a lid 1 Faillissementswet aangepast, in die zin dat nu is bepaald dat de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar bedraagt te rekenen van de dag van de uitspraak tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, dan wel van de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285 eerde lid onder f Faillissementswet, indien die dag eerder is gelegen.
[verzoekster] ontvangt een WIA-uitkering, zodat er geen inspanningsplicht in de zin van het verwerven en behouden van betaalde arbeid meer op haar rust.
[verzoekster] is in het kader van het minnelijk traject in april 2023 samen met haar – inmiddels overleden – echtgenoot gestart met het afdragen van spaarcapaciteit. De gezamenlijke afdrachtcapaciteit per maand is circa € 652,00 geweest. Na het overlijden van haar echtgenoot in september 2023 is [verzoekster] zelfstandig doorgegaan met het afdragen van spaarcapaciteit. De maandelijkse afdrachtcapaciteit per maand is toen circa
€ 326,00 geworden. De rechtbank heeft geconstateerd dat [verzoekster] in april en juni 2023 twee keer € 148,00 (totaal € 296,00) extra heeft afgedragen. De rechtbank concludeert dat [verzoekster] in totaal € 6.285,14 moet hebben gespaard voor de gezamenlijke schuldeisers in de afdrachtperiode.
[verzoekster] heeft echter, in overleg met de organisatie Plangroep, een bedrag ad
€ 1.000,00 opgenomen om de crematie van haar echtgenoot te betalen. [verzoekster] heeft verklaard dat zij genoodzaakt was om dit bedrag op te nemen, zodat er geen nieuwe schulden zouden ontstaan.
Op basis van onder andere door [verzoekster] overgelegde berekeningen van vrij te laten bedragen, inkomensspecificaties, specificaties van huur en overzichten van afgedragen bedragen, concludeert de rechtbank dat [verzoekster] in totaal € 5.285,14 heeft gespaard voor de gezamenlijke schuldeisers.
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat zij geld mag lenen van een vriendin welk bedrag ten goede zal komen aan de gezamenlijke schuldeisers. Ook heeft [verzoekster] verklaard dat zij daarnaast extra bedragen kan overboeken, waaronder haar vakantiegeld. De rechtbank overweegt dat als [verzoekster] geld leent van een vriendin, er een nieuwe schuld aan die vriendin ontstaat die aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg staat. De rechtbank neemt kennis van de verklaring van [verzoekster] dat zij extra overboekingen wil doen, maar zal deze verklaring niet kunnen meenemen in haar beslissing op het verzoek voor een eerdere ingangsdatum. De rechtbank kan enkel beoordelen wat [verzoekster] daadwerkelijk heeft afgedragen en niet wat zij nog kán afdragen. Het vakantiegeld waarover [verzoekster] heeft verklaard is daarnaast reeds afgedragen en toekomstig vakantiegeld zal naar behoren in de boedel vloeien.
Uit de overgelegde bankafschriften volgt dat [verzoekster] in juli 2023 het bedrag ad
€ 1.000,00 heeft opgenomen. Echter merkt de rechtbank op dat de extra afgedragen gelden – in juni en april 2023 in totaal € 296,00 – de opname van € 1.000,00 niet gelijktrekken.
De rechtbank concludeert dat de maand waarin [verzoekster] het bedrag ad € 1.000,00 heeft opgenomen (juli 2023) in mindering dient te strekken op het totaal aantal maanden. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het verschil tussen de opgenomen € 1.000,00 en de extra afdrachten van € 296‬,00 uitkomt op een bedrag ad € 704,00 is. Dit verschil is bijna gelijk aan de afdracht in de maand augustus 2023 ad € 652,00. [verzoekster] heeft met de afdracht in augustus 2023 de opname proberen ‘weg te werken’. De rechtbank constateert echter dat er een verschil zit van circa € 50,00 met betrekking tot hetgeen [verzoekster] had moeten afdragen, maar niet heeft afgedragen, hetgeen betekent dat zij in die periode niet maximaal heeft gespaard voor de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de maand september 2023 (de maand na augustus 2023), buiten beschouwing te laten, omdat [verzoekster] deze maand heeft gebruikt om de opgedane achterstand weg te werken. De rechtbank concludeert dat de maanden juli, augustus en september 2023 in mindering dienen te komen op het totaal.
Dit betekent dat [verzoekster] in totaal acht maanden – en niet twaalf maanden, zoals door [verzoekster] wordt gesteld – maximaal voor de gezamenlijke schuldeisers heeft gespaard.
De rechtbank is op grond van vorenstaande van oordeel dat de ingangsdatum van de termijn van de schuldsaneringsregeling conform artikel 349a lid 1 Faillissementswet op 4 juli 2023 – zijnde acht maanden eerder dan 4 maart 2024 – moet worden bepaald, waartoe de rechtbank hierna zal overgaan.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat door de toepassing van de schuldsaneringsregeling de ten laste van [verzoekster] gelegde beslagen van rechtswege komen te vervallen.

De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
Wilhelmina [verzoekster]
geboren op [geboortedatum]-1958 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats];
- benoemt tot rechter-commissaris mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek,
en tot bewindvoerder [bewindvoerder],
[adres]
;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brieven en telegrammen;
- stelt de vergoeding voor de bewindvoerder gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling voorlopig vast op de bedragen zoals bepaald in het op 1 januari 2024 in werking getreden Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering, en brengt deze bedragen ten laste van de boedel.
- bepaalt dat de bewindvoerder - bij wijze van voorschot - van deze vergoeding gemiddeld per maand een bedrag mag opnemen van maximaal het maandbedrag van het looptijdafhankelijke deel, te vermeerderen met 1/18 van het looptijdonafhankelijke deel, een en ander vanaf de maand waarin de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is (een gedeelte van een maand daaronder begrepen) en uitsluitend wanneer het saldo op de ten behoeve van de schuldsaneringsregeling geopende bankrekening dit toelaat.
- Bepaalt op grond van artikel 349a lid 1 Faillissementswet dat de ingangsdatum van de termijn van de schuldsaneringsregeling 4 juli 2023 is.
Gewezen te Zwolle door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.