ECLI:NL:RBOVE:2024:1463

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
10930026 \ CV EXPL 24-571
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde arbeidsovereenkomst en loonvordering in kort geding na overname onderneming

In deze zaak vordert eiser, een werknemer, achterstallig loon op basis van een arbeidsovereenkomst met gedaagde, haar werkgever. De kern van het geschil betreft de vraag of de arbeidsovereenkomst is geëindigd doordat eiser de onderneming van gedaagde heeft overgenomen. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2023 rechtsgeldig is geëindigd door een overgang van onderneming. Eiser heeft in de periode van 5 januari 2022 tot 1 juli 2023 loon ontvangen, maar de kantonrechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij recht heeft op achterstallig loon. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in kort geding, waarbij de kantonrechter benadrukt dat het een voorlopig oordeel betreft en dat er geen definitieve uitspraak kan worden gedaan over de rechtsverhouding tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10930026 \ CV EXPL 24-571
Vonnis in kort geding van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. D.Y. Li,
tegen
[gedaagde],h.o.d.n.
[bedrijf],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. S.M.C. Verheyden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 februari 2024,
- de producties 1 t/m 3 van [gedaagde].
1.2.
Ter zitting van 6 maart 2024 is de onderhavige zaak op verzoek van partijen gelijktijdig en gevoegd behandeld met de zaak met nummer 1092999 CV EXPL 24-570
([naam] ca [gedaagde]). De advocaten hebben ter zitting pleitnotities voorgedragen en de griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
[eiser] vordert in deze procedure onder meer achterstallig loon op grond van een tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. De kern van het geschil is de vraag of de arbeidsovereenkomst is geëindigd doordat [eiser] als werknemer de onderneming van haar werkgever heeft overgenomen. De kantonrechter is van oordeel dat dat zo is en wijst mede op grond daarvan de vorderingen van [eiser] af. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
3. De feiten
3.1.
[gedaagde] heeft met ingang van 1 januari 2021 het winkelpand aan de [adres] gehuurd voor een periode van vijf jaar. Daarin exploiteert [gedaagde] sinds 3 januari 2022 als eenmanszaak een (afhaal)restaurant/broodjeszaak onder de naam “[bedrijf]”.
3.2.
Omstreeks 3 januari 2022 is [eiser] op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij [gedaagde].
3.3.
Bij brief van 12 januari 2024 heeft de advocaat van [eiser], voor zover relevant, het volgende aan [gedaagde] bericht:
“(…)
Cliënte is in de periode januari 2022 tot en met december 2023 in loondienst werkzaam geweest in de broodjeszaak/cafetaria [bedrijf] in [plaats], waarbij u de werkgever van cliënte bent geweest. Cliënte heeft mij geïnformeerd dat de zaak sinds december 2023 is gesloten, voor redenen die haar onbekend zijn. Cliënte heeft in de gehele arbeidsperiode onvoldoende en niet tijdig loon ontvangen.
In het kader van een loonvordering die cliënte nog meent te hebben op u, verzoek u om mij de arbeidsovereenkomst alsmede de loonstroken van cliënte in de hiervoor genoemde periode toe te sturen.
Vriendelijk verzoek ik u om mij de gevraagde gegevens binnen vijf (5) werkdagen na ontvangst van deze brief mij toe te zenden, bij gebreke waarvan ik de opdracht heb gekregen u in rechte te betrekken en namens cliënte een vordering in zal stellen bij de daartoe bevoegde voorzieningenrechter”.3.4. De voormalige boekhouder van [gedaagde] heeft namens [gedaagde] als volgt gereageerd op de hiervoor weergegeven brief:
“Net als mevrouw [gedaagde] hebben wij met verbazing kennis genomen van uw schrijven van 26 januari jongstleden (bedoeld zal zijn 12 januari 2024, toevoeging kantonrechter
). Wij zijn als kantoor - zij het in beperkte mate - betrokken geweest bij de overname door mevrouw [eiser] van de onderneming [bedrijf] (in [plaats]) van mevrouw [gedaagde]. Het huur- en pachtcontract is door beide partijen op 01-07-2023 ondertekend en uiteraard in ons bezit. Een afschrift van deze overeenkomst zenden wij u bijgaand.
Wij hebben als kantoor in 2022 en 2023 de maandelijkse salarisberekeningen voor [bedrijf] / mevrouw [gedaagde] uitgevoerd. Tevens hebben wij de arbeidscontracten voor de heer [naam] en mevrouw [eiser] gemaakt. Maandelijks hebben wij de aangifte Loonheffing ingezonden naar de belastingdienst. Ook hebben wij maandelijks de salarisberekeningen/loonstroken verzonden. Op verzoek van mevrouw [eiser] hebben wij op 08-08-2023 een schrijven gezonden naar de belastingdienst met de mededeling dat de onderneming verder ging als eenmanszaak voor rekening van mevrouw [eiser] (en haar partner) en er verder - op dat moment - geen personen in loondienst waren.
Wij hebben -met de introductie door mevrouw [gedaagde]- ons voorgesteld aan mevrouw [eiser] als mogelijke nieuwe boekhoudkantoor. Hierop is positief gereageerd. De noodzakelijke inschrijving van mevrouw [eiser] bij de Kamer van Koophandel geeft duidelijk aan dat zij de onderneming als eenmanszaak per 01-07-2023 heeft voortgezet. Een kopie van deze inschrijving is bijgevoegd. Op basis van deze inschrijving heeft de belastingdienst ook een vaststelling belastingplicht verzonden aan mevrouw [eiser].
Onze correspondentie met betrekking tot de onderneming is altijd direct met mevrouw [eiser] geweest. Dit heeft ons dan ook in staat gesteld om de btw aangifte over het 3e en 4e kwartaal van 2023 te kunnen samenstellen.
Mevrouw [eiser] heeft een zakelijke rekening voor [bedrijf] geopend bij de bank, waarbij wij de mutaties downloaden. Dit gebruiken wij voor een efficiënte verwerking van de financiële mutaties. Gedurende het 2e halfjaar van 2023 is deze rekening door mevrouw [eiser] gebruikt om de verschillende afspraken voortvloeiende uit de afspraken van de huur-pachtovereenkomst te voldoen. Achteraf beweren dat de overname niet heeft plaatsgevonden strookt niet met de vele individuele betalingen die op deze rekening zijn gedaan.
Bijgaand een kopie van het schrijven van mevrouw [gedaagde] aan mevrouw [eiser] met de bevestiging van de mondelinge opzegging van de pachtovereenkomst door mevrouw [eiser]. Uit dit schrijven blijkt de positieve instelling van mevrouw [gedaagde] om tegemoet te komen aan de wens van mevrouw [eiser] om de overeenkomst voortijdig te beëindigen. Het verklaart ook waarom de sloten eind december vervangen zijn.
Gezien het hiervoor genoemde is het onmogelijk vol te houden dat beide personen er van uit gingen dat zij nog gewoon in loondienst waren. Dat de exploitatie mogelijk tegen viel is geen reden om de werkelijkheid op een dergelijke wijze te verdraaien. Wij adviseren mevrouw [gedaagde] dan ook met klem om niet in te gaan op de door u gestelde eisen. Het moge duidelijk zijn dat wij – bij een vervolg van dit proces – mevrouw [gedaagde] als getuige terzijde zullen staan. (…)”
3.5.
De pachtovereenkomst, waarop de boekhouder in de hiervoor geciteerde brief doelt, is gedateerd op 21 juli 2023 en op elke bladzijde zijn de handtekeningen van [eiser] en [gedaagde] opgenomen. Op de laatste pagina is de datum van 1 juli 2023 onder de handtekeningen met de hand geschreven. In de pachtovereenkomst is verder, voor zover relevant, het volgende opgenomen.
De ondergetekenden:
1. [gedaagde], (…) hierna te noemen verhuurder,
en
2. [eiser], (…) verder te noemen huurder
hierna gezamenlijk aangeduid als partijen;
in aanmerking nemende dat:
• verhuurder een horecazaak exploiteert met de naam [bedrijf]
• verhuurder het doelmatig acht het beheer en de exploitatie van het horecadeel van
het pand te laten uitvoeren door een horecaondernemer;
• huurder het horecadeel [bedrijf] in exploitatie wenst te nemen.
verklaren te hebben verhuurd, respectievelijk gehuurd het horecadeel [bedrijf] onder de volgende bepalingen en bedingen:
Artikel 1 Algemeen1.1 Het horecadeel betreft het gedeelte van het pand [adres],
begane grond, bij huurder bekend.
1.2 Huurder gebruik mag maken van de naam [bedrijf] gedurende de looptijd van de
overeenkomst. De handelsnaam [bedrijf] blijft in eigendom van verhuurder.
Huurder heeft toestemming nodig op alle uitingen en gebruik van de naam.
1.2 Op deze overeenkomst zijn de artikelen 7:290 e.v. van het Burgerlijk Wetboek van
toepassing.
Artikel 2 Duur overeenkomst2.1 Deze overeenkomst gaat in op
1 juli 2023en duurt tot
31 december 2024.
2.2 Na verstrijken van deze termijn zal de huur telkens stilzwijgend voor één jaar worden verlengd.
2.3 De huur kan door beide partijen schriftelijk eenzijdig worden opgezegd per einde
huurtermijn met inachtname van een opzegtermijn van drie maanden voor het
verstrijken van de huurperiode.
Artikel 3 HoofdtakenDe huurder voert de volgende taken uit:
3.1 Het volledig zelfstandig uitvoeren van de exploitatie. Hieronder wordt verstaan het beheren van alle in- en verkoop van dranken en spijzen met alle daarmee verbonden werkzaamheden, waarbij de daaraan verbonden baten en lasten voor rekening komen van huurder.
3.1 Gastvrouw zijn voor alle gasten
3.3 Dagelijkse beheer van het gehuurde. (…)
Artikel 4 Huursom4.1 De pachtsom bedraagt bij aanvang EUR 500,-- exclusief BTW per maand te
vermeerderen met 21% BTW, zijnde EUR 105,--. Totaal bij aanvang pacht
EUR 605,-- per maand.
4.2 Huurder betaalt naast de pacht een huursom. Deze huursom bedraagt EUR 1.300,--
exclusief BTW per maand te vermeerderen met 21% BTW, zijnde EUR 371,--.
Totaal bij aanvang € 1.672,-- per maand.
(…)
3.6. Op 27 december 2023 heeft [gedaagde] de sloten van de zaak laten vervangen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis,
een verklaring voor recht dat er geen rechtsgeldig einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen, althans dat de arbeidsovereenkomst ook na
31 december 2023 is blijven bestaan. [eiser] vordert verder veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het achterstallige salaris over de periode van 5 januari 2022 tot 1 januari 2024 van € 39.670,55 netto, het vakantiegeld van € 4.173,64 netto, de wettelijke verhoging van 50% daarover, de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.476,16, alles vermeerderd met de wettelijke rente, afgifte van loonspecificaties op straffe van een dwangsom, en de proces- en nakosten.
4.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat zij nog in dienst is bij [gedaagde] en dat zij op grond van haar arbeidsovereenkomst recht heeft op loon.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Beoordelingskader in kort geding
5.1.
Voor toewijzing van de vorderingen in een kort geding is vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Spoedeisend belang
5.2.
De eis in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, omdat het hier gaat om een loonvordering die naar zijn aard een spoedeisend karakter heeft.
Verklaring voor recht
5.3.
Gelet op het voorlopige karakter van het kort geding, kan de kortgedingrechter slechts een voorlopige voorziening geven, gebaseerd op een voorlopig oordeel over de rechtsverhouding tussen partijen, en de kortgedingrechter kan daarover niet al een definitieve uitspraak doen. Dit betekent dat in een uitspraak in kort geding geen plaats is voor een verklaring voor recht. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
Loonvordering5.4. In deze zaak staat de vraag centraal of [eiser] recht heeft op loon over de periode van 5 januari 2022 tot 1 januari 2024. De kantonrechter zal deze vraag beantwoorden en daarbij een onderscheid maken tussen de periode vóór en na 1 juli 2023.
loon over 5 januari 2022 tot 1 juli 20235.5. De vordering van [eiser] tot betaling van achterstallig loon tot 1 juli 2023 is gebaseerd op haar stelling dat haar loon vaak niet tijdig is betaald en dat zij veel meer uren heeft gewerkt dan waarvoor zij is uitbetaald. [gedaagde] heeft dat gemotiveerd betwist.
5.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat zij met elkaar een arbeidsovereenkomst hebben gesloten. Dat is meteen ook het enige waarover partijen het met elkaar eens zijn. Zo is onduidelijk gebleven of de arbeidsovereenkomst op schrift is gesteld; volgens [eiser] niet maar volgens [gedaagde] wel, doch zou die schriftelijke arbeidsovereenkomst in het ongerede zijn geraakt. Wat hiervan ook zij, [eiser] heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan aannemelijk is dat zij tot 1 juli 2023 nog recht heeft op loon. Vast staat dat [eiser] over de periode van 5 januari 2022 tot 1 juli 2023 wel loon heeft ontvangen. Partijen twisten echter onder meer over de arbeidsomvang, de werktijden en (de hoogte van) het salaris. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft [eiser] haar blote stelling dat haar loon niet tijdig is betaald en dat zij veel meer uren heeft gewerkt dan waarvoor zij is uitbetaald op geen enkele wijze onderbouwd. In kort geding is geen plaats voor nadere bewijslevering. De kantonrechter kan daarom voorshands niet uitgaan van de juistheid van de stelling van [eiser]. Dit betekent dat de vordering tot betaling van achterstallig loon tot 1 juli 2023 zal worden afgewezen.
loon vanaf 1 juli 20235.7. De vraag is of [eiser] [gedaagde] kan aanspreken op loon na 1 juli 2023. Volgens [eiser] kan zij dat, omdat zij meent dat haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde] niet rechtsgeldig is beëindigd en de arbeidsovereenkomst dus nog voortduurt. [gedaagde] betwist dat zij [eiser] loon is verschuldigd en zij heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat per 1 juli 2023 sprake is van een overgang van onderneming.
5.8.
Vereist voor een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW is dat het gaat om de overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waarbij onder ‘economische eenheid’ wordt verstaan ‘een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit’. Het Hof van Justitie heeft in het zogeheten Spijkers-arrest (18 maart 1986, NJ 1987, 502) bepaald dat voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van identiteitsbehoud dient te worden gelet op omstandigheden die kenmerkend zijn voor de overgang, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, of er materiële activa worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, of vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer wordt overgenomen, of de klantenkring wordt overgedragen, de mate waarin de voor en na overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van de onderbreking van die activiteiten.
5.9.
Naast koop materiële activa zal ook huur een overgang van de onderneming tot gevolg kunnen hebben, zoals dat bijvoorbeeld ook bij vruchtgebruik, pacht en andersoortige overeenkomsten kan gelden. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van de overgang van onderneming verwezen naar de schriftelijke pachtovereenkomst, die zij heeft overgelegd (zie hiervoor onder 3.5.). Volgens [eiser] is de pachtovereenkomst tot stand gekomen onder invloed van een wilsgebrek. [eiser] weet dat zij een keer een schriftelijk stuk van [gedaagde] heeft ondertekend, maar zij weet niet meer of dat deze pachtovereenkomst was. [eiser] stelt dat zij de Nederlandse taal niet voldoende machtig is, maar zij heeft het stuk toch ondertekend omdat zij groot vertrouwen in [gedaagde] had. [eiser] herkent haar handtekening op de pachtovereenkomst. De kantonrechter verwerpt dit beroep op een wilsgebrek. [gedaagde] heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat zij de pachtovereenkomst in de zaak aan [eiser] heeft overhandigd en dat ze de overeenkomst samen hebben doorgenomen. [gedaagde] heeft naar eigen zeggen de overeenkomst voor [eiser] in het Chinees vertaald en zij heeft [eiser] vervolgens een bedenktermijn gegeven. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de overeenkomst een week later ondertekend en zijn partijen kort daarna samen naar de Kamer van Koophandel gegaan om de eenmanszaak van [gedaagde] over te zetten naar een eenmanszaak van [eiser]. Dit laatste blijkt ook uit het overgelegde uittreksel van het handelsregister van 28 december 2023. De gedetailleerde stellingen van [gedaagde] heeft [eiser] op haar beurt niet voldoende overtuigend weersproken. En het verweer dat deze pachtovereenkomst onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand zou zijn gekomen, heeft [eiser] allerminst met feiten en omstandigheden weten te onderbouwen; dit geldt te meer in het licht van de brief van de voormalige boekhouder (zie hiervoor onder 3.4.). De kantonrechter neemt daarom aan dat [eiser] wist wat de pachtovereenkomst voor haar betekende en dat zij de overeenkomst heeft willen aangaan. Voorshands wordt geoordeeld dat de pachtovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat een beroep op de vernietigbaarheid wegens misbruik van omstandigheden niet kan slagen.
5.10.
Partijen hebben in de pachtovereenkomst afspraken gemaakt over de verdere exploitatie van [bedrijf] door [eiser]. In de pachtovereenkomst zijn de voorwaarden en condities voor de exploitatie opgenomen. Zo valt te lezen dat de exploitatietermijn aanvangt op 1 juli 2023. De afspraken hebben betrekking op onder meer de overname van de horecaruimte (de begane grond van het pand), het gebruik van de handelsnaam en het gebruik en onderhoud van bedrijfsinventaris. De hoofdtaken van [eiser], zo valt te lezen, bestaan uit het zelfstandig uitvoeren van de exploitatie, waaronder wordt verstaan het beheren van alle in- en verkoop van dranken en spijzen met alle daarmee verbonden werkzaamheden, waarbij de daaraan verbonden baten en lasten voor rekening van [eiser] komen. [eiser] is gastvrouw in de zaak en zij dient tevens het dagelijks beheer van de zaak op zich te nemen. De naam [bedrijf] is in stand gebleven en verder is gesteld noch gebleken dat de menukaart na 1 juli 2023 wezenlijk is veranderd, zodat voor de buitenwereld en dus de (potentiële) gasten van de broodjeszaak niets is veranderd. Daaruit volgt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter dat de identiteit van [bedrijf] na 1 juli 2023 behouden is gebleven. Bij dit alles is van belang dat [eiser] vanaf 1 juli 2023 het loon van haar echtgenoot de heer [naam], die tegelijkertijd met [eiser] bij [gedaagde] in dienst trad, is gaan uitbetalen, terwijl vóór 1 juli 2023 [gedaagde] het salaris van zowel [eiser] als [naam] betaalde. Een verklaring waarom zij dat vanaf 1 juli 2023 heeft gedaan en niet [gedaagde], heeft [eiser] desgevraagd niet gegeven. Daarnaast heeft [eiser] onvoldoende weersproken dat zij wekelijks op haar bankrekening de gedraaide omzet van [bedrijf] overgeboekt kreeg van [gedaagde].
5.11.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat sprake is van een overgang van onderneming. Daarmee is de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] op 1 juli 2023 van rechtswege geëindigd. Er bestaat daarom geen grond om [gedaagde] als voormalig werkgever te veroordelen tot betaling van loon na 1 juli 2023.
5.12.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] integraal zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.13.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 814,00,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024. (DG)