Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats 1],
1.de vennootschap onder firma [partij B 1],
[partij B 2],
wonende te [woonplaats 2],
[partij B 3],
wonende te [woonplaats 3],
Rechtbank Overijssel
In deze huurzaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft de kantonrechter op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [partij A] en [partij B]. [partij A] is eigenaresse van meerdere percelen, waaronder een perceel met een schuur dat door [partij B] wordt gebruikt. De zaak draait om de ontruiming van deze schuur, die [partij A] wil beëindigen omdat zij het perceel zelf wil gebruiken. [partij B] heeft de schuur sinds 1996 gehuurd, maar de huurovereenkomst voor een ander perceel is inmiddels beëindigd. [partij A] heeft [partij B] in juni 2023 op de hoogte gesteld van haar voornemen om het gebruik van de schuur te beëindigen, en heeft in augustus 2023 de gebruiksovereenkomst opgezegd. [partij B] weigert echter de schuur te ontruimen, wat heeft geleid tot de vordering van [partij A] in dit kort geding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor [partij A] om de schuur te ontruimen, en dat de gebruiksovereenkomst op een redelijke termijn is opgezegd. De rechter heeft geoordeeld dat [partij B] de schuur zonder recht of titel in gebruik heeft en dat [partij A] recht heeft op afgifte van haar eigendom. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een ontruimingstermijn van zes weken na het vonnis. De vorderingen van [partij B] in reconventie zijn afgewezen, omdat niet is aangetoond dat [partij A] verplicht is een nieuwe schuur te bouwen voor [partij B]. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [partij B].