ECLI:NL:RBOVE:2024:1441

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
08.121241.23 en 08.004738.22 tul (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor bedreiging en onttrekking van zijn minderjarige zoon aan het gezag van zijn moeder

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 53-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De man werd schuldig bevonden aan meermalen bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht en het opzettelijk onttrekken van zijn 16-jarige zoon aan het gezag van zijn moeder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn dochter bedreigde via voicemail en WhatsApp-berichten, waarin hij dreigende woorden gebruikte. Daarnaast heeft hij zijn zoon onttrokken aan het wettig gezag en hem verborgen gehouden, wat leidde tot grote bezorgdheid bij de moeder. De rechtbank achtte de bedreigingen en de onttrekking aan het gezag bewezen, ondanks de verdediging van de verdachte dat hij handelde uit bezorgdheid voor zijn zoon. De rechtbank legde ook een schadevergoeding van €750,00 op aan de benadeelde partij, de dochter van de verdachte, voor de immateriële schade die zij had geleden door de bedreigingen. De rechtbank weigerde echter de vordering van de andere benadeelde partij, die niet voldoende onderbouwd was. De verdachte kreeg ook een contactverbod met zijn dochter en een locatieverbod rondom haar woning.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.121241.23 en 08.004738.22 tul (P)
Datum vonnis: 19 maart 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.P.G. Sommers en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M. Vié, advocaat in 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen [slachtoffer] en [slachtoffer 2] door mr. R.E.H. Jager is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zijn dochter [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) via de voicemail en WhatsApp-berichten heeft bedreigd;
feit 2:zijn minderjarige zoon [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) heeft onttrokken aan het wettig gezag en;
feit 3: [minderjarige] vervolgens verborgen heeft gehouden en hem heeft onttrokken aan de nasporing van de politie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen, op of omstreeks 8 mei 2023 te Zwolle, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat en/of met brandstichting door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen (via voicemailberichten en/of via whatsappberichten, dan wel berichten via een social media platform)
- "als je nog een (1) keer aan mijn deur komt of belt kom ik persoonlijk naar jullie

Toe en laat ik een bom op jullie af, probeer mij nog maar een (1) keer idioot en/of

- "steek je neer" en/of
- "Ja jij wordt sowieso neergestoken",

althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks 4 februari 2023 tot en met 8 mei 2023 te Hattem en/of te provincie Zeeland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
opzettelijk een minderjarige, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, immers heeft verdachte (onder meer) opzettelijk zonder toestemming van de moeder en/of van Jeugdzorg en/of behandelgroep Trias een of meerdere malen
- [minderjarige] laten verblijven op het adres [adres 2] en/of
- [minderjarige] een of meerdere geldbedragen gegeven (zowel contact als overmaken via de bank) en/of
- [minderjarige] heeft voorzien van onderdak in de province Zeeland, althans ergens anders in Nederland, niet zijnde bij de moeder en/of de grootouders van [minderjarige] ;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks 4 februari 2023 tot en met 8 mei 2023 te Hattem en/of te provincie Zeeland, in elk geval in Nederland, opzettelijk, een minderjarige, te weten [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, die onttrokken was of zich onttrokken had aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, heeft verborgen en/of aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat ten aanzien van feit 3 enkel de periode van 18 maart 2023 tot en met 8 mei 2023 bewezen kan worden verklaard en dat verdachte van de overige periode moet worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, omdat die niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] in de WhatsApp berichten niet zelf heeft bedreigd en dat uit (de volgorde van) deze berichten kan worden afgeleid dat verdachte heeft gesproken over wat zijn zoon [minderjarige] met [slachtoffer] zou doen. Daarnaast heeft verdachte uit wanhoop en frustratie weliswaar bepaalde dingen op de voicemail ingesproken, maar verdachte heeft [slachtoffer] daarmee niet opzettelijk bedreigd.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat verdachte [minderjarige] niet bewust aan het gezag heeft onttrokken. [minderjarige] heeft zelf de beslissing genomen om weg te lopen. Verdachte heeft hem weliswaar uit bezorgdheid geholpen, maar verdachte heeft geen beslissende invloed gehad op de scheiding tussen [minderjarige] en zijn moeder.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat alleen de periode van 7 april 2023 tot en met 8 mei 2023 bewezen kan worden verklaard en dat verdachte van de overige periode moet worden vrijgesproken, omdat dit enkel is gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer 2] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op grond van de aangifte van [slachtoffer] , het proces-verbaal van bevindingen waarin het betreffende voicemailbericht en de WhatsApp-berichten zijn beschreven en de verklaring van verdachte zelf acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter [slachtoffer] heeft bedreigd, zoals ten laste is gelegd.
Verdachte heeft bekend dat hij het betreffende voicemailbericht heeft ingesproken en verdachte heeft ook bekend dat hij de WhatsApp-berichten die in het dossier zijn opgenomen heeft geschreven. Verdachte stelt echter dat hij deze woorden in de WhatsApp- berichten in een andere context heeft geschreven, dat hij bedoelde dat zijn zoon [minderjarige] voornemens was om [slachtoffer] te steken en dat [slachtoffer] deze berichten daarom moet hebben aangepast.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu het dossier voor deze stelling geen aanknopingspunten biedt. De rechtbank acht de lezing van verdachte in het licht van de bewijsmiddelen ook niet geloofwaardig, aangezien de door hem gebezigde woorden niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. De woorden zijn bovendien van dien aard en onder zodanige omstandigheden geuit dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd bedreigd.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde bedreiging van zijn dochter [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 4 februari 2023 tot en met 8 mei 2023 zijn minderjarige zoon [minderjarige] heeft onttrokken aan het wettig gezag van zijn moeder en vanaf 7 april 2023 aan het opzicht van Jeugdzorg.
Voor een bewezenverklaring van onttrekking is van belang is dat de onttrekker beslissende invloed heeft gehad op het onttrekken of het onttrokken houden van de minderjarige. De mate van invloed bepaalt of sprake is van overtreding van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor het bepalen van de mate van invloed is niet van belang wie het initiatief tot de onttrekking heeft genomen. Dat de minderjarige aan de onttrekking heeft meegewerkt, kan ook geen rol spelen bij het bepalen van de mate van invloed.
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door zijn moeder [slachtoffer 2] .
Op 4 februari 2023 heeft [minderjarige] ruzie met zijn moeder gehad. [minderjarige] mocht toen één nacht bij verdachte blijven om tot rust te komen. [minderjarige] heeft toen echter twee weken, zonder toestemming van zijn moeder, bij verdachte verbleven. Vervolgens heeft [minderjarige] een maand bij zijn grootouders (de ouders van de moeder van [minderjarige] ) verbleven. Toen [minderjarige] op 18 maart 2023 ruzie met zijn grootouders kreeg, heeft verdachte [minderjarige] daar opgehaald. [minderjarige] heeft daarna opnieuw zonder toestemming van zijn moeder bij verdachte verbleven.
Bij beslissing van 7 april 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht van Jeugdbescherming Overijssel gesteld. Ook heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een 24-uurs instelling verleend. Verdachte en [minderjarige] waren bij deze zitting aanwezig en verdachte wist dus dat Jeugdbescherming Overijssel vanaf 7 april 2023 het opzicht over [minderjarige] uitoefende.
Verdachte heeft vervolgens echter zonder toestemming van de moeder van [minderjarige] of van Jeugdbescherming Overijssel een vakantiehuisje voor [minderjarige] in Zeeland geregeld. Ook heeft hij [minderjarige] geldbedragen gegeven en geldbedragen op zijn bankrekening gestort zodat [minderjarige] hiervan kon leven. Verder heeft verdachte [minderjarige] in de weekenden in Zeeland bezocht. Dit terwijl de gezaghebbende moeder en Jeugdbescherming Overijssel niet op de hoogte waren van [minderjarige] verblijfplaats. Verdachte heeft hen hierover niet geïnformeerd.
Uiteindelijk heeft verdachte [minderjarige] op 7 mei 2023 weer in Zeeland opgehaald. [minderjarige] is op 8 mei 2023 door de politie in een kledingkast in de woning van verdachte aangetroffen.
Beoordeling:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 4 februari 2023 tot en met 8 mei 2023 zijn minderjarige kind [minderjarige] heeft onttrokken aan het wettig gezag van zijn moeder. Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige [minderjarige] en zijn moeder. Verdachte heeft [minderjarige] immers op verschillende momenten in deze periode, met uitzondering van de periode dat [minderjarige] bij zijn grootouders verbleef, tegen de wil en zonder toestemming van zijn moeder bij zich gehouden. Hij heeft [minderjarige] door deze handelwijze buiten het gezag van zijn moeder gebracht en gehouden.
Daarnaast heeft verdachte [minderjarige] vanaf 7 april 2023 tot en met 8 mei 2023 aan het opzicht van Jeugdbescherming Overijssel onttrokken. Hierbij heeft verdachte opnieuw een beslissende invloed gehad. Na de zitting op 7 april 2023, waarbij [minderjarige] door de kinderrechter onder toezicht van Jeugdbescherming Overijssel was gesteld, heeft hij [minderjarige] , zonder toestemming van [minderjarige] moeder en van Jeugdbescherming Overijssel, geholpen om naar een vakantiehuisje in Zeeland te gaan. Door zijn hulp en bemoeienis kon [minderjarige] in Zeeland verblijven. Verdachte heeft op 24 april 2023 bij de politie verklaard dat hij onderdak voor [minderjarige] in Zeeland heeft geregeld. Ter zitting is hij hier weliswaar op teruggekomen, maar de rechtbank ziet aanleiding om de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring voor het bewijs te gebruiken, aangezien deze verklaring past bij de overige bewijsmiddelen.
Het verweer van de raadsvrouw, dat verdachte [minderjarige] niet bewust aan het gezag van zijn moeder heeft onttrokken, vindt verder zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de bewezen verklaarde periode te beperken tot de periode 7 april 2023 tot en met 8 mei 2023, zoals door de raadsvrouw subsidiair is bepleit.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde onttrekking van zijn minderjarige zoon aan het gezag van zijn moeder en vanaf 7 april 2023 ook aan het opzicht van Jeugdbescherming Overijssel.
Ten aanzien van feit 3:
Gelet op wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [minderjarige] , nadat verdachte [minderjarige] aan het gezag van zijn moeder en het opzicht van Jeugdbescherming Overijssel had onttrokken, in de periode van 7 april 2023 tot en met 8 mei 2023 verborgen heeft en [minderjarige] aan de nasporing van politie en justitie heeft onttrokken. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verdachte wist dat [minderjarige] vanaf 7 april 2023 in een huisje in Zeeland verbleef en dat hij dit niet tegen de moeder van [minderjarige] of aan Jeugdbescherming Overijssel heeft gezegd. Toen de politie op 8 mei 2023 bij de woning van verdachte kwam, heeft verdachte tegen hen gezegd dat [minderjarige] daar niet verbleef, terwijl [minderjarige] daar vervolgens door de politie in een kledingkast werd aangetroffen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [minderjarige] vóór 7 april 2023 verborgen heeft gehouden. Verdachte wordt daarom van de periode van 4 februari 2023 tot 7 april 2023 vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 mei 2023 te Zwolle, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen (via voicemailberichten en via whatsappberichten),
- "als je nog een (1) keer aan mijn deur komt of belt kom ik persoonlijk naar jullie toe en laat ik een bom op jullie af, probeer mij nog maar een (1) keer idioot en
- "steek je neer" en
- "Ja jij wordt sowieso neergestoken".
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 4 februari 2023 tot en met 8 mei 2023 te Hattem en te provincie Zeeland, meermalen, opzettelijk een minderjarige, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, immers heeft verdachte (onder meer) opzettelijk zonder toestemming van de moeder en van Jeugdzorg een of meerdere malen
- [minderjarige] laten verblijven op het adres [adres 2] en
- [minderjarige] een of meerdere geldbedragen gegeven (zowel contant als overmaken via de bank) en
- [minderjarige] heeft voorzien van onderdak in de provincie Zeeland, althans ergens anders in Nederland, niet zijnde bij de moeder en/of de grootouders van [minderjarige] ;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 7 april 2023 tot en met 8 mei 2023 te Hattem en te provincie Zeeland opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, die onttrokken was of zich onttrokken had aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, heeft verborgen en aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285, 279 en 280 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
en de voortgezette handeling van:
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk een minderjarige die onttrokken is aan het wettelijk over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, verbergen en aan de nasporing van de ambtenaren van justitie of politie onttrekken.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod rondom haar woning.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit bij een eventuele bewezenverklaring geen gevangenisstraf op te leggen. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op het feit dat verdachte in het belang van zijn zoon heeft proberen te handelen, dat hij bezorgd was om de veiligheid van zijn zoon en dat hij hem slechts heeft willen helpen uit het dal waarin hij zat. Oplegging van een gevangenisstraf zou funest zijn, omdat verdachte zijn werk als koerier dan kwijt raakt en niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Verder heeft de raadsvrouw gewezen op de omstandigheid dat gevangenisstraffen met name worden opgelegd in gevallen van ontvoering van zeer jonge kinderen naar het buitenland, maar dat de zoon van verdachte een oudere tiener is en dat zijn moeder wel een vermoeden had waar hij was.
6.3
.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zijn destijds 16-jarige zoon onttrokken aan het gezag van zijn moeder en aan
het opzicht dat Jeugdbescherming Overijssel over hem uitoefende. Hij heeft zijn minderjarige zoon vervolgens verborgen gehouden en onttrokken aan de nasporing van politie en justitie. Hierdoor heeft de moeder lange tijd in onzekerheid gezeten en in angst geleefd over het welzijn en de verblijfplaats van haar kind. Iedere dag voelde zij spanning en onrust. Dit is zeer ingrijpend voor haar geweest, zoals ook blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring.
Het feit dat verdachte zijn zoon wilde helpen en dat hij zich zorgen maakte dat het met zijn zoon de verkeerde kant op zou gaan, rechtvaardigt niet dat hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. Door zo te handelen heeft hij het voor de moeder en voor Jeugdbescherming Overijssel onmogelijk gemaakt om het gezag en opzicht over [minderjarige] uit te oefenen.
Daarnaast heeft verdachte zijn dochter bedreigd met de dood. Het behoeft geen betoog dat dit een grote inbreuk is geweest op haar gevoel van veiligheid en vertrouwen. Dit heeft een grote impact op haar gehad, zoals ook blijkt uit haar schriftelijke verklaring.
De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 19 oktober 2023. Hierin staat beschreven dat verdachte enige stabiliteit heeft in zijn leven. Hij staat ingeschreven bij zijn moeder en verblijft daar ook. Hij heeft een dagbesteding en een inkomen. Verdachte ervaart geen financiële problemen en er zijn geen zorgelijke signalen over middelengebruik. In 2014 zijn verdachte en zijn ex-partner gescheiden. Zij onderhielden een goed contact en verdachte had ook contact met zijn drie kinderen. Nadat zijn zoon begin 2023 was weggelopen bij zijn moeder is het contact verslechterd. Momenteel is sprake van een contact- en/of locatieverbod met hen. Verder zouden er geen psychische problemen bij verdachte zijn.
De reclassering sluit niet uit dat verdachte onvoldoende heeft nagedacht over de gevolgen van zijn handelen. In het lopende reclasseringstoezicht, waar verdachte zijn afspraken nakomt, is overwogen hem aan te melden voor de CoVa training. Verdachte zag hier echter van af, omdat hij dit niet kon combineren met zijn werk. Op dit moment staat hij hier niet anders in. De reclassering acht het recidiverisico gemiddeld. Verdachte heeft aan de reclassering laten weten dat hij zijn zoon in de toekomst zal blijven helpen wanneer hij hier om vraagt. Hiermee laat verdachte doorschemeren dat het niet hebben van het gezag voor hem geen sta in de weg is. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken en het gedrag van verdachte te veranderen, en adviseert om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 17 februari 2024 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, maar dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict als bewezen is verklaard.
Alles afwegend ziet de rechtbank aanleiding om de maximale werkstraf voor de duur van 240 uren op te leggen met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van 2 jaar. Een voorwaardelijke gevangenisstraf kan dienen als stok achter de deur om herhaling te voorkomen. Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van zijn dochter [slachtoffer] , worden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod rondom haar woning gekoppeld.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
, vertegenwoordigd door mr. R.E.H. Jager , advocaat te Amersfoort heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 750,00 (zevenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er grond is voor toewijzing van immateriële schadevergoeding. Ten aanzien van de hoogte hiervan heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte van de tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de vordering op grond daarvan niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering aanzienlijk moet worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Dit is onder meer het geval bij ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
In haar slachtofferverklaring stelt de benadeelde partij [slachtoffer] dat de bedreigingen door haar eigen vader haar angstig hebben gemaakt, haar pijn en verdriet hebben gedaan en dat zij vaak nachtenlang wakker is geweest. Daarnaast heeft mr. R.E.H. Jager ter zitting toegelicht dat de bedreigingen een grote inbreuk op het gevoel van veiligheid en vertrouwen van de benadeelde hebben gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de gevolgen van de aantasting in de persoon niet met voldoende concrete gegevens over de psychische schade zijn onderbouwd.
Evenmin doet zich de uitzonderlijke situatie voor waarbij de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zó voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij [slachtoffer] om haar vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal haar die gelegenheid dan ook niet bieden. De rechtbank zal haar in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
, vertegenwoordigd door mr. R.E.H. Jager , advocaat te Amersfoort, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.464,46 (vier duizend vierhonderd vierenzestig euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- tandartskosten € 2.899,16;
- kosten medicatie € 65,30
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,00 gevorderd.
7.6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er grond is voor toewijzing van
immateriële schadevergoeding. Ten aanzien van de hoogte hiervan heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de post ‘tandartskosten’ heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het rechtstreeks verband met de ten laste gelegde feiten ontbreekt en dat de benadeelde partij daarom in deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de post ‘kosten medicatie’ heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
7.7
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte van de tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de posten ‘tandartskosten’ en ‘kosten medicatie’ op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft deze posten moet worden afgewezen, omdat het rechtstreeks verband met de ten laste gelegde feiten ontbreekt. Bovendien is de offerte van de tandarts meerdere maanden na de ten laste gelegde periode opgemaakt, te weten oktober 2023. Ook is niet duidelijk of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering aanzienlijk dient te worden gematigd.
7.8
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Materiële schade
Het causale verband tussen de tandartskosten en het bewezen verklaarde is onvoldoende vast komen te staan. Deze schade kan daarom niet als rechtstreekse schade worden aangemerkt.
Het causale verband tussen de kosten medicatie en het bewezen verklaarde is ook onvoldoende vast komen te staan. Deze schade kan daarom evenmin als rechtstreekse schade worden aangemerkt. Bovendien is deze post niet voldoende onderbouwd.
Immateriële schade
De rechtbank is – onder verwijzing naar het hiervoor overwogene omtrent de aantasting in persoon ‘op andere wijze’ – van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelde zó voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, en dat de benadeelde partij derhalve als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft gelden.
Dat door de benadeelde partij immateriële schade is geleden, is door de raadsvrouw ook niet betwist.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid te begroten op een bedrag van € 750,00.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde toewijzen tot een totaalbedrag van € 750,00 (bestaande uit immateriële schade) te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.9
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 4 april 2022 met parketnummer 08.0004738.22, te weten een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, zal worden toegewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht en subsidiair dat de proeftijd met een jaar wordt verlengd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie afwijzen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de voorwaardelijk opgelegde straf is opgelegd voor het plegen van een andersoortig delict, namelijk diefstal. Nu de proeftijd bijna is afgelopen, acht de rechtbank het verlengen van de proeftijd evenmin opportuun.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen
gepleegd;
Voortgezette handeling van:
feit 2, het misdrijf:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;
feit 3, het misdrijf:
opzettelijk een minderjarige die onttrokken is aan het wettelijk over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, verbergen en aan de nasporing van de ambtenaren van justitie of politie onttrekken.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:

Contactverbod:

- zich onthoudt van contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 3] 1997, wonende aan de [adres 3] . De rechtbank bepaalt dat zulks met zich brengt dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze contact (niet middels telefoon, niet middels internet, niet via enig ander communicatiemiddel, noch middels direct persoonlijk contact, noch middels schriftelijke middelen) zal hebben met genoemde persoon.

Locatieverbod:

- zich niet ophoudt in/op de woning gelegen op/aan de [adres 3] en of zich niet ophoudt binnen een straal van 500 meter rondom voornoemde woning;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
de vordering van [slachtoffer]
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de vordering van [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 750,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feiten 2 en 3) van een bedrag van € 750,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2023);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 750,00, (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2023, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] , voor een deel van € 3.714,46 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08.0004738.22
-
wijstde vordering
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. C.J. de Jong en J.L. Souman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
Mr. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023209907. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1:
1. Het proces-verbaal aangifte van 8 mei 2023, pagina 16, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:

Ik ben afgelopen nacht door mijn vader gebeld. Mijn vader heeft een voicemail ingesproken (…) Ik hoorde mijn vader zeggen dat ik hem niet meer moest stalken en wanneer ik zou bellen dan zou hij een bom op ons huis gooien. (…) Mijn vader heeft mij (…) WhatsApp berichten gestuurd waarin hij meldt dat hij me gaat steken. Ik ben bang dat hij dat ook gaat doen.

2. Het proces-verbaal bevindingen van 8 mei 2023, pagina’s 19 tot en met 23, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik hoorde in het voicemail bericht een mannenstem het volgende zeggen:
" (…) als je nog een (1) keer aan mijn deur komt of belt kom ik persoonlijk naar jullie toe
en laat ik een bom op jullie af, probeer mij nog maar een (1) keer idioot".
Ik zag in de WhatsApp berichten tussen aangever en haar vader dat vader een zin stuurt met de tekst: "steek je neer".
In een app bericht die via de telefoon van de opa van aangever werd gevoerd met [verdachte] (…) zag dat het volgende werd geschreven: (…)
A: Ik ben [slachtoffer]
B: Ja jij wordt sowieso neergestoken. (…)
3. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 5 maart 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:

Ik heb op 8 mei 2023 een voicemailbericht ingesproken en gezegd dat [slachtoffer] mij niet moest stalken en wanneer zij zou bellen ik dan een bom op hun huis zou gooien. Ik heb de WhatsApp berichten in het dossier geschreven.

Feit 2:
4. Het proces-verbaal aangifte van 14 april 2023, pagina’s 5 tot en met 8, inhoudende de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:

Op 4 februari 2023 kwam ik erachter dat [minderjarige] bij de woning van het meisje was waar hij destijds verkering mee had. De politie heeft toen met [minderjarige] afgesproken dat [minderjarige] voor die ene nacht bij zijn vader zou blijven. Vervolgens heeft vader mij niet op de hoogte gehouden en heeft hij [minderjarige] , zonder mijn toestemming, twee weken lang bij hem gehouden. In die weken ging [minderjarige] niet naar school. Twee weken later (…) is [minderjarige] (…) bij mijn ouders gaan verblijven.(…) Op zaterdag 18 maart 2023 kregen mijn ouders ruzie met [minderjarige] omdat hij zich niet aan de afspraken hield. [minderjarige] zei toen dat hij weg zou gaan en met vader mee zou gaan. Vader stuurde toen berichten naar mijn ouders als: "Ik ga [minderjarige] ophalen. Maakt niet uit wie of wat. [minderjarige] komt dan bij mij, dan zien jullie hem nooit meer". (…) Enkele dagen later (…) werd hij door vader opgehaald (…) Vanaf dat moment is [minderjarige] niet meer thuis geweest (…) Wij wisten niet waar hij verbleef (…) Op 7 april 2023 heeft een spoedzitting bij de rechtbank Zwolle plaatsgevonden. (…) [minderjarige] en vader waren bij deze zitting aanwezig. [minderjarige] werd door de hulpverleners na de zitting apart genomen en samen spraken zij af dat [minderjarige] zich later op de dag vrijwillig zou melden bij de groep. Na dit gesprek zag de jeugdbeschermer dat vader [minderjarige] 3 telefoons gaf. (…) [minderjarige] heeft zich vervolgens nooit gemeld en is sindsdien spoorloos.

5. Een schriftelijk bescheid, te weten een beslissing van de kinderrechter van 7 april 2023, inhoudende:
(…) Jeugdbescherming Overijssel, (…) hierna te noemen: de GI, (…)
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. (…)
De kinderrechter:
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI voor de duur van drie maanden, met ingang van 7 april 2023 tot 7 juli 2023;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een 24-uurs instelling voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, zijnde tot 7 juli 2023. (…)
6. Het proces-verbaal bevindingen van 8 mei 2023, pagina 10, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op maandag 24 april 2023 werd ik telefonisch benaderd door een man die zich voorstelde als [verdachte] , Ik vroeg aan [verdachte] waar zijn zoon was en hoorde [verdachte] zeggen dat hij dat niet wist. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat wij zijn zoon niet gingen vinden en dat hij [minderjarige] 6000,- euro had gegeven om van te leven. [verdachte] verklaarde verder tegen mij dat hij [minderjarige] de weg had gewezen hoe hij onder moest duiken en dat hij niet met de politie in aanraking moest komen. Ik hoorde [verdachte] ook zeggen dat hij [minderjarige] een pre-paid telefoon had gegeven zodat hij niet te traceren is.

7. Het proces-verbaal bevindingen van 25 april 2023, pagina 14, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op maandag 24 april 2023 heb ik via de mail 2 bankafschriften ontvangen die op naam
staan van [minderjarige] . De bankafschriften zijn gedateerd op 24 april 2023 en betreffen 2 overboekingen van IBAN nummer [rekeningnummer 1] naar IBAN nummer [rekeningnummer 2]
van respectievelijk 40,- en 32,- euro. (…)
Via het ING heb ik de volgende gegevens ontvangen;
de rekening met IBAN nummer [rekeningnummer 1] staat op naam van [verdachte] , geboortedatum [geboortedatum 1] -1970, post- en woonadres [adres 1] .
de rekening met IBAN nummer [rekeningnummer 2] staat op naam van [minderjarige] , geboortedatum [geboortedatum 2] -2006, post- en woonadres [adres 3] .
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 mei 2023, pagina’s 41 tot en met 47, inhoudende de door [verdachte] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:

De moeder van [minderjarige] heeft gezag over [minderjarige] . Na een ruzie tussen [minderjarige] en zijn moeder heb ik [minderjarige] meegenomen. Na de zitting van 7 april 2023 is [minderjarige] onder gezag van Jeugdzorg geplaatst. [minderjarige] wilde dit niet en is weggelopen. Ik heb [minderjarige] € 6000,- gegeven om rond te komen. Op 24 april 2023 heb ik geld van mijn bankrekening naar de rekening van [minderjarige] overgemaakt. [minderjarige] heeft mij daarom gevraagd. We hadden contact via de telefoon. Ik kwam ieder weekend vanaf vrijdag naar hem toe. Ik heb onderdak voor hem geregeld. Ik heb via via een huisje in Zeeland voor € 40 per nacht voor hem geregeld.

9. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 5 maart 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik heb geen gezag over [minderjarige] . Op 4 februari 2023 had [minderjarige] ruzie met zijn moeder bij het huis van de ouders van zijn vriendin. Vanaf dat moment heeft [minderjarige] twee weken bij mij geslapen. Vervolgens heeft [minderjarige] bij zijn opa en oma verbleven. Toen zij op 18 maart 2023 ruzie kregen heb ik [minderjarige] daar opgehaald. Op 7 april 2023 is de zitting van de kinderrechter geweest. [minderjarige] heeft hierna in verschillende huisje in Zeeland gezeten. Dat heb ik betaald. Ik heb [minderjarige] een bankpas, geld en een telefoon met abonnement gegeven.. Ik heb [minderjarige] meerdere keren contant geld gegeven om van rond te komen. Ik ging af en toe naar [minderjarige] toe in Zeeland
Op enig moment wilde ik niet meer naar Zeeland heen en weer pendelen. Op zondagavond 7 mei 2023 heb ik [minderjarige] in Zeeland opgehaald en naar mijn huis gebracht. Toen de politie op 8 mei 2023 bij mij aan de deur kwam heb ik niet gezegd dat [minderjarige] bij mij was.
Feit 3:
9. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 5 maart 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:

Toen de politie op 8 mei 2023 bij mij aan de deur kwam heb ik gezegd dat ik niet wist dat [minderjarige] in mijn woning was. Op dat moment zat [minderjarige] wel in mijn woning en dat wist ik.

10. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 mei 2023, pagina’s 41 tot en met 47, inhoudende de door [verdachte] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:

Het klopt dat [minderjarige] op 8 mei 2023 is aangetroffen op mijn woonadres de [adres 2] .

11 Het proces-verbaal bevindingen van 8 mei 2023, pagina 10, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op maandag 8 mei 2023 is [minderjarige] [verdachte] aangetroffen op het adres waar vader staat
ingeschreven. Vader verklaarde dat [minderjarige] niet meer in de woning was en was vertrokken.
Met toestemming van de bewoonster troffen we [minderjarige] in een kledingkast aan.