ECLI:NL:RBOVE:2024:1440

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
08.237541.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van uitkeringsfraude door het niet verstrekken van noodzakelijke gegevens aan de gemeente

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig is bevonden aan het medeplegen van uitkeringsfraude. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De zaak betreft het niet tijdig verstrekken van noodzakelijke gegevens aan de gemeente Zwolle, waardoor de verdachte en zijn medeverdachte zich onterecht hebben bevoordeeld. De tenlastelegging omvatte het niet melden van inkomsten uit werk en het verzuimen om relevante informatie te verstrekken, wat in strijd is met de Participatiewet en de Wet Werk en Bijstand. De verdachte heeft tijdens de zitting op 5 maart 2024 bekend en de rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van opzet. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.237541.23 (P)
Datum vonnis: 19 maart 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.H.G. Scharenborg en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G. Bischop, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet met een ander in strijd met een wettelijke verplichting heeft nagelaten de nodige gegevens te verstrekken aan de gemeente, waardoor hij zichzelf of een ander kon bevoordelen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 1 april 2021 te Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, in strijd met een hem en/of medeverdachte bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet en/of artikel 17 Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft/hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft/hebben de verdachte en/of medeverdachte (telkens) verzuimd aan de gemeente Zwolle, dan wel aan het bestuur en/of medewerkers van die gemeente, te melden dat hij, verdachte,- (veelvuldig) goederen (via Marktplaats) verkocht en/of had verkocht, en/of (daaruit) inkomsten genoot en/of had genoten, en/of- (op geld waardeerbare) arbeid verrichtte en/of had verricht (te weten: handel in fietsen, en/of in scooters, en/of in overige goederen, en/of werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf 1], en/of [bedrijf 2] B.V., en/of [bedrijf 3], en/of [bedrijf 4] B.V.), en/of- dat hij, verdachte, en/of zijn mededader, over geldbedragen/inkomsten beschikte(n) en/of heeft/hebben kunnen beschikken, via (stortingen op) een of meerdere bankrekeningen en/of in contanten,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring. Zij heeft verder betoogd dat geen sprake is van vol opzet maar van voorwaardelijk opzet.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het ten laste gelegde op de terechtzitting van 5 maart 2024 bekend. Gelet hierop is er ten aanzien van de ten laste gelegde gedraging sprake van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming in de bijlage van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Opzet
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van vol opzet dan wel voorwaardelijk opzet.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) ontvingen sinds 21 november 2008 een uitkering naar de gehuwdennorm. Tot en met februari 2016 ontvingen zij van de gemeente rechtmatigheidsformulieren waarop zij dienden door te geven of en hoeveel inkomsten werden genoten en of zij over (contante) gelden beschikten. Vanaf maart 2016 dienden zij de gemeente zelfstandig te informeren indien zij inkomsten uit werk ontvingen of geldbedragen ter beschikking hadden. Die verplichting is aan verdachte en [medeverdachte] meegedeeld bij bestuursrechtelijke besluiten van 2 maart 2009, 23 augustus 2011 en 26 februari 2016. Verdachte heeft ter zitting erkend en ook niet ter discussie staat dat zij aan de gemeente hadden moeten doorgeven dat hij inkomsten genoot en dat er contant geld ter beschikking was.
Verdachte en [medeverdachte] kruisten in de periode van 1 december 2011 tot en met 4 januari 2016 in het maandelijkse rechtmatigheidsformulier bij de volgende vragen steeds “NEE” aan:
3. Is er in deze periode sprake van werk?
4. Is er sprake van inkomsten en/of wijziging van inkomsten?
5. Hebt u over de voorgaande uitkeringsperiodes nog inkomsten ontvangen die u nog niet eerder heeft opgegeven?
Verdachte en [medeverdachte] ondertekenden daarna allebei het rechtmatigheidsfomulier.
Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] ook vanaf maart 2016 bij de gemeente geen melding hebben gedaan van inkomsten uit werk of dat zij beschikten over contant geld.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de gegevens over zijn werkzaamheden en inkomsten van belang waren voor de vaststelling van het recht op een uitkering, dan wel de hoogte en de duur van die uitkering. Dat geldt te meer nu het een feit van algemene bekendheid is dat iemand bij het ontvangen van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet/Participatiewet gehouden is om tijdig melding te maken als inkomsten worden genoten of arbeid wordt verricht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte vol opzet heeft gehad op het nalaten van het verstrekken van de benodigde gegevens.
Medeplegen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte], net als verdachte, op de hoogte was van de verplichting tijdig inlichtingen te verstrekken. Zij hebben samen de vragen over werk en inkomen in de maandelijkse rechtmatigheidsformulieren beantwoord en de formulieren ondertekend. Bovendien hebben zij beiden verzuimd om de gemeente met ingang van maart 2016 te informeren over inkomsten en het ter beschikking hebben van gelden.
Dat [medeverdachte] op de hoogte was van de inkomsten en werkzaamheden van verdachte en van de aanwezige geldbedragen, blijkt verder uit haar verklaringen bij de sociale recherche. Zij verklaart dat zij wist dat verdachte fietsen verkocht en anderen hielp met scooters, dat hij werkzaamheden verrichte voor anderen, dat hij bijna hele dagen weg was en dat hij een garagebox huurde. Dat zij op de hoogte was van de handel en werkzaamheden blijkt ook uit de app-gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte], nu daarin wordt gesproken over het verrichten van werkzaamheden door verdachte en het overdragen van door verdachte verkochte fietsen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde feit in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2011 tot en met 1 april 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, in strijd met een hem en medeverdachte bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet en artikel 17 Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers hebben de verdachte en medeverdachte telkens verzuimd aan de gemeente Zwolle, dan wel aan het bestuur en/of medewerkers van die gemeente, te melden dat hij, verdachte,- veelvuldig goederen (via Marktplaats) verkocht en had verkocht, en daaruit inkomsten genoot en had genoten, en
- (op geld waardeerbare) arbeid verrichtte en had verricht (te weten: handel in fietsen en scooters en in overige goederen, en werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf 1], en [bedrijf 2] B.V., en [bedrijf 3], en [bedrijf 4] B.V.), en- dat hij, verdachte en zijn mededader, over geldbedragen/inkomsten beschikten en hebben kunnen beschikken, via (stortingen op) een of meerdere bankrekeningen en in contanten,
terwijl hij, verdachte, wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand en Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 227b Sr juncto 47 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op :
het misdrijf:
medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur daarvan, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden. Hij heeft ter motivering van zijn strafeis aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte] over een lange periode strafbaar hebben gehandeld, dat zij van de verkregen bedragen een luxe leven hebben geleid en dat verdachte een grotere rol heeft vervuld dan [medeverdachte]. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met het overschrijden van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat sprake is van een oud feit en overschrijding van de redelijke termijn. Verder heeft zij aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte] sinds 2023 geen uitkering meer ontvangen, dat zij inkomsten verwerven uit legale werkzaamheden en dit zo moet blijven. Zij heeft voorgesteld aan verdachte een werkstraf van 240 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn echtgenote [medeverdachte] gedurende een periode van bijna tien jaar schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude. Hij heeft, hoewel hij herhaaldelijk daarover was geïnformeerd, telkens opzettelijk nagelaten om te vermelden dat hij inkomsten genoot en beschikte over contante geldbedragen. Hij heeft daarmee zijn wettelijke inlichtingenplicht geschonden.
Verdachte heeft zichzelf en [medeverdachte] ten koste van de maatschappij bevoordeeld en heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is immers bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Door misbruik te maken van uitkeringen neemt het draagvlak in de samenleving voor verstrekkingen van uitkeringen af. De rechtbank beschouwt bijstandsfraude dan ook als een ernstig feit.
Persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 6 februari 2024. Daaruit blijkt dat verdachte in 2022 is veroordeeld voor een overval op een woning. In 2011, 2015 en 2016 is verdachte veroordeeld voor heling en diefstallen uit een woning.
De rechtbank weegt mee dat door verdachte met de gemeente een schikking is getroffen over de terugbetaling van het benadelingsbedrag.
Redelijke termijn
Elke verdachte heeft recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), te weten in beginsel twee jaar nadat de termijn een aanvang heeft genomen. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstige voornemen had om een strafvervolging in te stellen. In deze zaak moet de termijn worden gerekend vanaf 31 maart 2021, te weten de dag waarop verdachte is aangehouden, gehoord en in verzekering gesteld.
De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van deze datum, te weten 31 maart 2023. De redelijke termijn is met bijna twaalf maanden overschreden. Nu deze overschrijding naar het oordeel van de rechtbank niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden.
Op te leggen straf
Gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geven bij een benadelingsbedrag als in deze zaak aan de orde (circa € 197.000) een gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden aan, waarbij onder meer de duur van de gedraging en het verkregen voordeel strafverhogende factoren zijn.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is noodzakelijk, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Het misdrijf:
medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur daarvan, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Souman, voorzitter, mr. C.J. de Jong en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
Buiten staat
Mr. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van Sociale Recherche IJssel-Vechtstreek met nummer 455823. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 5 maart 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring;
2. De beschikking Wet Werk en Bijstand d.d. 2 maart 2009, kenmerk 31396/263900, pagina’s 12 tot en met 14, inhoudende mededeling van de inlichtingenplicht;
3. De beschikking Wet Werk en Bijstand d.d. 23 augustus 2011, kenmerk 31396/365612, pagina’s 15 en 16, inhoudende mededeling van de inlichtingenplicht;
4. De vrijstelling inleveren rechtmatigheidsformulier d.d. 26 februari 2016, kenmerk 31396, pagina’s 291 en 292, inhoudende mededeling van de inlichtingenplicht;
5. De rechtmatigheidsformulieren, pagina’s 249 tot en met 290, inhoudende beantwoording van vragen over het verrichten van werkzaamheden en verkrijgen van inkomsten;
6. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 31 maart 2021, pagina’s 144 tot en met 158, inhoudende de door [medeverdachte] afgelegde verklaring;
7. Het proces-verbaal van onderzoek inbeslaggenomen mobiele telefoon d.d. 31 mei 2021, pagina’s 198 tot en met 229, inhoudende weergave van gewisselde app-berichten.