ECLI:NL:RBOVE:2024:1439

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
08.237540.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van sociale zekerheidsfraude door een echtpaar gedurende bijna 10 jaar met opzettelijk nalaten van benodigde gegevens aan de gemeente

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige vrouw, die samen met haar echtgenoot gedurende bijna tien jaar sociale zekerheidsfraude heeft gepleegd. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van drie jaren. De vrouw heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente, waardoor zij en haar echtgenoot zich konden bevoordelen. De tenlastelegging omvatte het niet melden van inkomsten uit de verkoop van goederen en het verrichten van arbeid, terwijl zij op de hoogte waren van hun verplichtingen onder de Participatiewet en de Wet Werk en Bijstand.

Tijdens de zitting op 5 maart 2024 heeft de officier van justitie de vordering ingediend, waarin hij stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar echtgenoot herhaaldelijk op de hoogte zijn gesteld van hun meldingsplicht, maar desondanks opzettelijk hebben nagelaten om relevante informatie te verstrekken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de rolverdeling tussen de verdachte en haar echtgenoot, waarbij de rol van de verdachte als minder substantieel werd beschouwd.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat zij zorg draagt voor minderjarige kinderen. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in overweging genomen. Uiteindelijk is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn, gezien de ernst van de fraude en de lange periode waarin deze heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.237540.23 (P)
Datum vonnis: 19 maart 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.H.G. Scharenborg en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G. Bischop, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet met een ander in strijd met een wettelijke verplichting heeft nagelaten de nodige gegevens te verstrekken aan de gemeente, waardoor zij zichzelf of een ander kon bevoordelen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 1 april 2021 te Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, in strijd met een haar en/of medeverdachte bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet en/of artikel 17 Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft/hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft/hebben de verdachte en/of medeverdachte (telkens) verzuimd aan de gemeente Zwolle, dan wel aan het bestuur en/of medewerkers van die gemeente, te melden dat zij, verdachte, wist dat haar partner en/of medeverdachte- (veelvuldig) goederen (via Marktplaats) verkocht en/of had verkocht, en/of (daaruit) inkomsten genoot en/of had genoten, en/of- (op geld waardeerbare) arbeid verrichtte en/of had verricht (te weten: handel in fietsen, en/of in scooters, en/of in overige goederen, en/of werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf 1] , en/of [bedrijf 2] B.V., en/of [bedrijf 3] , en/of [bedrijf 4] B.V.), en/of- dat zij, verdachte, en/of haar mededader, over geldbedragen/inkomsten beschikte(n) en/of heeft/hebben kunnen beschikken, via (stortingen op) een of meerdere bankrekeningen en/of in contanten,
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt niet van bedrijfsmatige handel in fietsen. Verdachte is niet gezien bij observaties, ook niet bij de garage. Ook blijkt uit het dossier onvoldoende van wetenschap ten aanzien van de handel van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Verdachte meende dat [medeverdachte] wat bij mocht verdienen. Van medeplegen is geen sprake. Evenmin is sprake van opzet.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.3.1
Feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en van wat op de terechtzitting besproken is, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast [1] .
Verdachte ontving sinds 2008 een uitkering naar de norm van gehuwden op grond van de Algemene Bijstandswet en later de Participatiewet. Aan verdachte en [medeverdachte] is meegedeeld dat zij op grond van de wet gehouden zijn alles te melden wat van invloed kan zijn op de uitkering, zoals wijzigingen in de financiële situatie. De mededeling blijkt uit de beschikking Wet Werk en Bijstand van 2 maart 2009 [2] en de beschikking Wet Werk en Bijstand van 23 augustus 2011 [3] .
Vanaf maart 2016 dienden verdachte en [medeverdachte] aan de gemeente spontaan informatie te verstrekken op het moment dat zij inkomsten uit werkzaamheden ontvingen of over (contante) geldbedragen beschikten [4] .
In de tot en met 4 januari 2016 maandelijks ingediende rechtmatigheidsformulieren [5] kruisten verdachte en [medeverdachte] bij de volgende vragen steeds “NEE” aan:
3. Is er in deze periode sprake van werk?
4. Is er sprake van inkomsten en/of wijziging van inkomsten?
5. Hebt u over de voorgaande uitkeringsperiodes nog inkomsten ontvangen die u nog niet eerder heeft opgegeven?
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij handelde in fietsen en daar een garagebox voor huurde [6] , dat hij zijn broer hielp met auto’s en auto’s ophaalde en wegbracht [7] , dat hij handelsgeld van scooters in huis had [8] en dat hij een medewerker van een airco-bedrijf vervoerde naar werkzaamheden [9] .
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij wist dat [medeverdachte] af en toe een fiets op Marktplaats zette en dat het zou kunnen dat hij maandelijks bezig was met handel in fietsen [10] . Verder heeft zij verklaard dat [medeverdachte] hele dagen weg was [11] , dat hij wel eens mee gaat voor werkzaamheden in de airco’s, dat hij dat sinds een paar weken doet voor [naam] en vaker werd opgepikt en dat zou kunnen dat dit al een periode van vijf maanden is [12] .
Verdachte heeft op de zitting van 5 maart 2024 verklaard dat [medeverdachte] hele dagen weg was en dat zij zich wel gerealiseerd heeft dat er dagen bij waren dat hij gewerkt heeft. Het is daarom fout geweest dat zij haar handtekening onder de formulieren heeft gezet. [13]
In de app-berichten tussen verdachte en [medeverdachte] [14] wordt door beiden gesproken over de werkzaamheden die [medeverdachte] verricht
(“Ik ben aan werk”, “zijn bezig container vol airco leeg aan maken”, “werkse vandaag he”, “ik ben net klaar met offertes”). Ook wordt gesproken over het ophalen van fietsen [15] (“Tussen 12 en 1 komen ze die fietsen ook ophalen”, “Fietsen zijn weg”) en over aanwezig contant geld [16] (“Kan je zo even kijken hoevveel papier geld boven ligt”, “1340”).
3.3.2
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte wist dat de gegevens over de werkzaamheden en inkomsten van belang waren voor de vaststelling van het recht op een uitkering, dan wel de hoogte en de duur van die uitkering. Verdachte en [medeverdachte] ontvingen een uitkering naar de gehuwdennorm en voerden een gezamenlijke huishouding. Verdachte en [medeverdachte] hebben de bestuursrechtelijke besluiten ontvangen en de vragen over werk en inkomen in de maandelijkse rechtmatigheids-formulieren samen beantwoord en de formulieren allebei ondertekend. Ook in de periode vanaf maart 2016 hebben zij geen melding gemaakt van inkomsten uit werkzaamheden of het ter beschikking hebben van gelden.
Daar komt bij dat het een feit van algemene bekendheid is dat iemand bij het ontvangen van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet/ Participatiewet gehouden is om tijdig melding te maken als inkomsten worden genoten of arbeid wordt verricht.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen verder vast dat verdachte op de hoogte was van de inkomsten en werkzaamheden van de medeverdachte en van de aanwezige geldbedragen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Daarbij is sprake van vol opzet. Verdachte wist van de op haar rustende verplichting om inlichtingen te verstrekken. Zij wist ook van de inkomsten die [medeverdachte] genoot. Desondanks heeft zij de inlichtingen niet verstrekt, en vragen daarover op de rechtmatigheidsformulieren met “nee” beantwoord en hebben zij vanaf maart 2016 verzuimd om spontaan melding te doen van inkomsten en gelden Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van een bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte] ..
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 december 2011 tot en met 1 april 2021 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander, in strijd met een haar en medeverdachte bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet en artikel 17 Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers hebben de verdachte en medeverdachte telkens verzuimd aan de gemeente Zwolle, dan wel aan het bestuur en/of medewerkers van die gemeente, te melden dat zij, verdachte, wist dat haar partner en medeverdachte- veelvuldig goederen (via Marktplaats) verkocht en had verkocht, en daaruit inkomsten genoot en/of had genoten, en- (op geld waardeerbare) arbeid verrichtte en had verricht (te weten: handel in fietsen , en/of werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf 1] en [bedrijf 4] B.V.), en
- dat zij, verdachte, en haar mededader, over geldbedragen/inkomsten beschikten en hebben kunnen beschikken, via (stortingen op) een of meerdere bankrekeningen en/of in contanten,
terwijl zij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand en Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 227b Sr juncto 47 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur daarvan, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van elf maanden, met een proeftijd van drie jaren. Hij heeft ter motivering van zijn strafeis aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte] over een lange periode strafbaar hebben gehandeld en dat zij van de verkregen bedragen een luxe leven hebben geleid. De strafeis is lager dan bij [medeverdachte] , nu de rol van verdachte substantieel kleiner is. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met het overschrijden van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat, voor zover de rechtbank tot een veroordeling komt, van belang is dat sprake is van een oud feit en van overschrijding van de redelijke termijn. Verder heeft zij aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte] sinds 2023 geen uitkering meer ontvangen, dat zij inkomsten verwerven uit legale werkzaamheden en dit zo moet blijven. Zij heeft voorgesteld aan verdachte een werkstraf op te leggen, lager dan die van de medeverdachte, en verder een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met haar echtgenoot [medeverdachte] gedurende een periode van bijna tien jaar schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude. Zij hebben, hoewel zij herhaaldelijk daarover waren geïnformeerd, telkens opzettelijk nagelaten om te vermelden dat [medeverdachte] inkomsten genoot en zij beschikten over contante geldbedragen. Zij heeft daarmee haar wettelijke inlichtingenplicht geschonden.
Verdachte heeft zichzelf en [medeverdachte] ten koste van de maatschappij bevoordeeld en heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is immers bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Door misbruik te maken van uitkeringen neemt het draagvlak in de samenleving voor verstrekkingen van uitkeringen af. De rechtbank beschouwt bijstandsfraude dan ook als een ernstig feit.
Gelet op de rolverdeling tussen verdachte en [medeverdachte] , houdt de rechtbank rekening met het feit dat de rol van verdachte minder substantieel is geweest.
Persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 6 februari 2024. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank weegt mee dat door verdachte met de gemeente een schikking is getroffen over de terugbetaling van het benadelingsbedrag.
Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte de zorg heeft over de minderjarige kinderen die zij zelf en met [medeverdachte] heeft.
Redelijke termijn
Elke verdachte heeft recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), te weten in beginsel twee jaar nadat de termijn een aanvang heeft genomen. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had om een strafvervolging in te stellen. In deze zaak moet de termijn worden gerekend vanaf 31 maart 2021, te weten de dag waarop verdachte is aangehouden en gehoord.
De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van deze datum, te weten 31 maart 2023. De redelijke termijn is met bijna twaalf maanden overschreden. Nu deze overschrijding naar het oordeel van de rechtbank niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden.
Op te leggen straf
Gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag (circa € 197.000) is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Rekening houdend echter met de hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank, alles afwegend, passend dat aan verdachte wordt opgelegd de maximale werkstraf voor de duur van 240 uren, met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Een voorwaardelijke gevangenisstraf kan dienen als stok achter de deur om herhaling te voorkomen. Om die reden en gezien de lange periode waarover het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden, wordt de proeftijd gesteld op drie jaren.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur daarvan, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Souman, voorzitter, mr. C.J. de Jong en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
Buiten staat
Mr. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van Sociale Recherche IJssel-Vechtstreek met nummer 455823. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.De beschikking Wet Werk en Bijstand van 2 maart 2009, kenmerk [kenmerk 1] (pagina 12 tot en met 14)
3.De beschikking Wet Werk en Bijstand van 23 augustus 2011, kenmerk [kenmerk 2] (pagina 15 en 16)
4.De vrijstelling inleveren rechtmatigheidsformulier d.d. 26 februari 2016, kenmerk [kenmerk 3], pagina’s 291 en 292, inhoudende mededeling van de inlichtingenplicht
5.De rechtmatigheidsformulieren WWB (pagina 249 tot en met 290)
6.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 31 maart 2021 (pagina 123, 125, 127 tot en met 129)
7.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 31 maart 2021 (pagina 124)
8.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 31 maart 2021 (pagina 136)
9.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 31 maart 2021 (pagina 141)
10.Het proces-verbaal van verhoor van 31 maart 2021 (pagina 149 tot en met 152 en 156)
11.Het proces-verbaal van verhoor van 31 maart 2021 (pagina 148)
12.Het proces-verbaal van verhoor van 31 maart 2021 (pagina 154 en 155)
13.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 5 maart 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring
14.Het proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen mobiele telefoon van 31 mei 2021 (pagina 200 tot en met 205)
15.Het proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen mobiele telefoon van 31 mei 2021 (pagina 205)
16.Het proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen mobiele telefoon van 31 mei 2021 (pagina 203)