ECLI:NL:RBOVE:2024:1430

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
ak_23_1547
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na auto-ongeluk

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 18 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd na een auto-ongeluk in 2017. Het UWV beëindigde zijn uitkering per 20 november 2022, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% was vastgesteld. Eiser voerde aan dat er ten onrechte geen spreekuur had plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en dat zijn psychische en fysieke klachten onvoldoende waren meegewogen.

De rechtbank oordeelt dat het UWV de beëindiging van de WIA-uitkering terecht heeft doorgevoerd. De rechtbank stelt vast dat het UWV na het indienen van het beroep alsnog een spreekuur heeft laten plaatsvinden, waardoor het zorgvuldigheidsgebrek is hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van het UWV voldoende onderbouwd is en dat er geen reden is om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt het UWV tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. Tevens moet het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak voor het UWV om adequaat te reageren op beroepsprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1547

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K. Aslan),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)

(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met het besluit van 19 september 2022 heeft het UWV de WIA-uitkering per
20 november 2022 beëindigd. Met het bestreden besluit van 6 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Naar aanleiding van het beroep heeft het UWV alsnog een spreekuur laten plaatsvinden. Daarna heeft het UWV bij het verweerschrift een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was werkzaam als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud. Hij heeft zich op 5 april 2017 ziek gemeld nadat hij als bijrijder betrokken is geweest bij een auto-ongeluk. Omdat zijn werkgever volgens het UWV onvoldoende re-integratieactiviteiten had verricht, heeft eiser tot 1 april 2020 recht gehad op loondoorbetaling. Met het besluit van
8 april 2020 heeft het UWV in eerste instantie geweigerd om per 1 april 2020 een WIA-uitkering aan eiser toe te kennen, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage op minder dan 35% was vastgesteld. Naar aanleiding van de uitspraak van 24 januari 2023 (ZWO 22/749) van deze rechtbank heeft het UWV met het besluit van 15 februari 2023 een
WIA-uitkering een eiser toegekend per 1 april 2020.
2.1.
Nog voor de hiervoor genoemde beroepsprocedure onder nummer ZWO 22/749 was afgerond liep er een Amber-beoordeling, omdat eiser zich per 8 september 2020 opnieuw had ziek gemeld. Na medisch onderzoek heeft de arts geconcludeerd dat er per 8 september 2020 sprake is van een zogenoemde Amber-situatie. [1] Daarom heeft het UWV met een besluit van 19 september 2022 aan eiser een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend per 8 september 2020. Bij de medische beoordeling is op 11 juli 2022 ook een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld, conform de FML van 4 april 2020 bij de eindewachttijdbeoordeling. Op basis van deze FML en de medische beoordeling heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 26,59%. Omdat dit minder is dan 35% heeft het UWV met het besluit van eveneens 19 september 2020 besloten dat eiser, na de uitlooptermijn van twee maanden en één dag, per 20 november 2022 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Tijdens de bezwaarprocedure is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 28,21%, omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een eerder geselecteerde functie niet voor eiser geschikt achtte.
2.2.
Naar aanleiding van het beroepschrift heeft het UWV alsnog een spreekuur laten plaatsvinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische beoordeling niet gewijzigd. Vervolgens heeft ook opnieuw een arbeidskundige onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 18,19%

Standpunten van partijen

3. Volgens het UWV heeft eiser per 20 november 2022 geen recht meer op een
WIA-uitkering omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 35% is. Eiser wordt in staat geacht om de voorbeeldfuncties productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), administratief medewerker (document scannen) en productiemedewerker confectie, kleermaken te kunnen verrichten. Hiervoor baseert het UWV zich op het rapport van 14 november 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en op het rapport van
27 november 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. Eiser voert - samengevat weergegeven – aan dat ten onrechte geen spreekuur heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het primaire spreekuur vond plaats met een niet-geregistreerde verzekeringsarts. Dit is in bezwaar niet hersteld omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens of na de hoorzitting geen medisch onderzoek heeft verricht.
4.1.
Ook stelt eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en de gestelde diagnose depressie op de datum in geding (20 november 2022). Er zijn slechts minimale beperkingen vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Dit is niet passend bij de psychische diagnose somatische symptoomstoornis, waar de primaire arts vanuit is gegaan. De psychische situatie en de gevolgen daarvan zijn (drastisch) onderschat. Volgens eiser is ook ten onrechte geen beperking vastgesteld voor onregelmatige werktijden, omdat de primaire arts in het rapport van 8 juli 2022 wel concludeert dat eiser is aangewezen op regelmaat.
4.2.
Eiser verzoekt om een psychiater als onafhankelijk deskundige te benoemen. Daarbij verwijst eiser naar twee eerdere beroepsprocedures. In de uitspraak van 24 januari 2023 is door de rechtbank overwogen dat zij de wens van beide partijen begrijpt om een deskundige te benoemen, maar daartoe toen niet is overgegaan omdat die procedure zich daar niet voor leende. Volgens eiser zou een psychiater na jaren van onduidelijkheid nu wel duidelijkheid kunnen geven over de classificatie van de psychische klachten. Daarbij verwijst eiser ook naar de conclusie van psychiater dr. Trompenaars die volgens eiser bij zijn onderzoek in 2022 concludeerde dat nadere expertise nodig is omtrent de diagnostiek, omdat daarover geen betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden.
4.3.
Verder stelt eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met de ernst van zijn fysieke klachten aan zijn nek, schouder en rug. Dat deze klachten voldoende geobjectiveerd zijn blijkt uit het onderzoeksverslag van de primaire arts, omdat die aangeeft dat sprake is van bewegingsbeperkingen in alle richtingen. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de gehoorproblematiek en de tinnitusklachten. Bovendien leiden de tinnitusklachten ook tot cognitieve klachten. Daarnaast dient op basis van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid een verdergaande urenbeperking te worden vastgesteld. Nu is slechts een beperking voor werk in de nacht vastgesteld, terwijl de GGZ-behandelaren in al hun brieven aangeven dat hij slaapproblemen heeft. Hierdoor is hij genoodzaakt om overdag ongeveer 2 uur te slapen. Eiser stelt dat hij dit ook duidelijk heeft gezegd tijdens het spreekuur van de arts en dat hij onder meer het medicijn Zoldipem gebruikt. Dat hij dit medicijn voorgeschreven heeft gekregen maakt volgens eiser ook duidelijk dat hij daadwerkelijk slaapklachten heeft.
4.4.
Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling voert eiser aan dat de primaire arbeidsdeskundige ten onrechte 29 juni 2022 als selectiedatum heeft gebruikt, omdat de datum in geding 20 november 2022 is. Ook voert eiser aan dat de rangschikking van de geselecteerde functies onjuist is.

Beoordeling door de rechtbank

5. In de beroepsprocedure gaat het om de vraag of het UWV terecht heeft beslist dat eiser per 20 november 2022 niet meer in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zorgvuldig onderzoek
5.2.
Eiser heeft aangevoerd dat ten onrechte geen spreekuur heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het UWV heeft dit onderkend en daarom alsnog een spreekuur laten plaatsvinden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het zorgvuldigheidsgebrek is hersteld. Daarom passeert de rechtbank dit gebrek op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzekeringsgeneeskundige beoordeling
5.3.
In het rapport van 14 november 2023 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het spreekuur op 13 oktober 2023 geen nieuwe inzichten heeft opgeleverd ten opzichte van de eerdere bevindingen die in het rapport van 16 mei 2023 staan. Daarom is er geen aanleiding om meer beperkingen vast te stellen dan is gedaan in de FML van 11 juli 2022. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt eiser geen depressieve indruk en heeft hij een actiever dagverhaal. Hij gaat beter om met de tinnitusklachten door afleiding te zoeken met muziek of een luisterboek. Eiser is vanaf 1 december 2022 voor een aantal uren per dag gaan werken (niet alle dagen) en werkt momenteel 4 uur per dag en 20 uur per week in voornamelijk staand en lopend werk. Dit kost hem naar eigen zeggen wel moeite, maar hij houdt het vol. Hiermee lijkt de eerder beoordeelde passieve coping stijl van eiser doorbroken te zijn. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep staan op dit moment de pijnklachten in met name de onderrug meer op de voorgrond dan de psychische klachten. Er vindt al sinds de datum in geding geen behandeling meer plaats voor de psychische klachten, anders dan dat hij een onderhoudsdosering antidepressiva slikt. De situatie is stabiel en zo er al sprake zou zijn van een depressie, dan gaat het om een lichte vorm. Eiser heeft nog wel de mogelijkheid gekregen om telefonisch contact op te nemen met de POH-GGZ, maar daar heeft hij geen gebruik van hoeven maken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit het onderzoek tijdens het spreekuur ook niet dat eiser sneller dan normaal is afgeleid door anderen. Ook is er geen reden om aan te nemen dat eiser alleen in een voorspelbare werksituatie zou kunnen werken. Daarnaast is er ook geen aanleiding om beperkingen aan te nemen voor een hoog handelingstempo, samenwerken en klant- en patiëntencontact. Voor een (verdergaande) urenbeperking is geen aanleiding. Er lijkt meer sprake van een gewenning dan van een medische noodzaak om overdag te gaan slapen. Hij slaapt ’s middags slechts één uur in plaats van twee. Ook ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in waarom eiser geen onregelmatige diensten zou kunnen uitvoeren, met de restrictie dat er geen sprake mag zijn van werktijden in de nacht. Ten aanzien van de fysieke klachten aan nek, schouder en rug ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen redenen om meer beperkingen aan te nemen. De subjectieve beleving van eiser kan hier niet toe leiden. Bij het lichamelijk onderzoek was sprake van opvallend veel pijngedrag. Dit maakt een betrouwbaar onderzoek onmogelijk.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. De beroepsgrond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de belastbaarheid op de datum in geding (20 november 2022), slaagt niet. De gemachtigde van het UWV heeft er tijdens de zitting terecht op gewezen dat eiser op het spreekuur van 13 oktober 2023 desgevraagd heeft aangegeven dat zijn medische situatie niet veranderd is ten opzichte van de datum in geding. De beroepsgrond dat uit het expertiserapport van dr. Trompenaars blijkt dat nadere expertise nodig is, slaagt evenmin. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van 15 maart 2022 van dr. Trompenaars in het nadeel van eiser uitvalt, omdat daarin overtuigend is geconcludeerd en onderbouwd dat er aanwijzingen zijn voor onderpresteren en overrapporteren. Bovendien zag dat onderzoek op een andere datum in geding, namelijk 1 april 2020.
5.5.
Omdat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Het gaat erom of eiser met de door hem ingediende medische informatie zodanige twijfels heeft gezaaid aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep per datum in geding, dat hierin aanleiding is gelegen om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier niet voor. Daarom wordt het verzoek tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
5.6.
Omdat de beperkingen van eiser in de FML van 11 juli 2022 juist zijn vastgesteld is het aannemelijk dat eiser in staat is om de voorbeeldfuncties te verrichten. Deze schatting is gebaseerd op de voorbeeldfuncties productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code [code 1]), administratief medewerker (document scannen) (SBC-code [code 2]) en productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code [code 3]). Op basis van het maatmanloon dat is afgezet tegen de verdiencapaciteit is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 18,19%.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidskundige beroepsgronden niet slagen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 november 2023 voldoende gemotiveerd dat de functies passend zijn en ook op begrijpelijke wijze gereageerd op de beroepsgronden. De selectiedatum 29 juni 2022 is gehanteerd, omdat op het moment van het spreekuur op 29 juni 2022 wel sprake was van belastbaarheid. Dat er vervolgens een uitlooptermijn geldt, en er dus een andere datum in geding is, is een juridisch gevolg dat niet leidt tot een wijziging van de selectiedatum. Bij de rangschikking van de functies wordt uitgegaan van de geduide functies die tot de hoogst mogelijke verdiencapaciteit leiden. Per beoordelingsdatum van 29 juni 2022 leidde dit toen tot drie functies. Dat de functie productiemedewerker confectie niet de tweede functie is, komt doordat in die functie minder uren worden gewerkt dan eisers maatmanfunctie. Daardoor is een reductiefactor van toepassing. Met die reductiefactor kom je op een lagere verdiencapaciteit uit dan de verdiencapaciteit de bij de functie administratief medewerker hoort.
5.8.
Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage op minder dan 35% is vastgesteld heeft het UWV terecht de WIA-uitkering per 20 november 2022 beëindigd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
7. Tijdens de beroepsprocedure heeft het UWV alsnog een spreekuur laten plaatsvinden en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aangepast. Op basis van nieuwe geselecteerde functies is het arbeidsongeschiktheidspercentage namelijk gewijzigd van 26,59% naar 18,19%. Het UWV heeft dus pas in beroep een deugdelijke motivering en een zorgvuldig onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om deze gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. Er heeft alsnog een spreekuur plaatsgevonden en ook wanneer deze gebreken zich niet zouden hebben voorgedaan zou een besluit met diezelfde strekking zijn genomen. Ook dan zou het arbeidsongeschiktheidspercentage op minder dan 35% zijn vastgesteld.
8. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft wel aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt. De proceskosten van eiser bestaan alleen uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt de vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het betaalde griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de periode van vijf jaar na het beëindigen een WGA-uitkering kan een verzekerde zich toegenomen arbeidsongeschikt melden en in geval van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid een recht op