ECLI:NL:RBOVE:2024:1382

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
309785 KG RK 24-62
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 6 februari 2024 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.O. Frentrop, de voorzitter van de meervoudige kamer die zijn strafzaak behandelt. Verzoeker vreesde dat er al een beslissing was genomen over zijn observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC), omdat een e-mail van de rechtbank kort voor de zitting was verzonden. De gewraakte rechters hebben de wraking betwist en aangegeven dat het opnieuw agenderen van de observatie niet betekent dat er al een beslissing is genomen. De wrakingskamer heeft op 28 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gewraakte rechters niet verschenen, behalve mr. Heijink die zich bij het standpunt van Frentrop aansloot. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de gewraakte rechters niet vooringenomen waren. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd op 12 maart 2024 genomen door mrs. A. van Holten, C. Verdoold en E. Koster, in aanwezigheid van griffier mr. S. Reesink.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 309785 KG RK 24-62
beslissing van 12 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in de [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. D.C. Vlielander.

1.De procedure

1.1.
Op 6 februari 2024 heeft verzoeker (hierna te noemen: verzoeker of [verzoeker] ) het verzoek tot wraking gedaan van mr. M.O. Frentrop, strafrechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid als voorzitter van de meervoudige kamer in de zittingsplaats Almelo belast met de behandeling van de zaak waarin verzoeker verdachte is, die is geregistreerd onder parketnummers 08-064719-23,
08-293164-20 (gevoegd) en 08-335338-21 (gevoegd).
De (voortgezette) behandeling ter terechtzitting van de strafzaak heeft op 6 februari 2024 plaatsgevonden in Almelo. Tijdens de zitting op 6 februari 2024 heeft de advocaat van [verzoeker] het verzoek tot wraking toegelicht, zoals vermeld in het proces-verbaal.
1.2.
De gewraakte voorzitter mr. Frentrop heeft per brief van 12 februari 2024 schriftelijk gereageerd; zij berust niet in de wraking. Bij de brief is als bijlage 1 een kopie gevoegd van de e-mail die de griffier namens de voorzitter van de meervoudige kamer op 2 februari 2024 aan mr. Vlielander en de officier van justitie heeft gestuurd.
1.3
Naar aanleiding van de schriftelijke reactie van mr. Frentrop heeft mr. Vlielander op 20 februari 2024 een nadere onderbouwing van het verzoek tot wraking gestuurd, met als bijlagen de processen-verbaal van de zittingen van 29 augustus 2023 en 6 februari 2024. Onder verwijzing naar de reactie van mr. Frentrop heeft [verzoeker] alsnog de voltallige kamer van de rechtbank van 6 februari 2024 gewraakt, dus ook mrs. M.A.H. Heijink en B.T.C. Jordaans.
1.4.
Het wrakingsverzoek is behandeld op 28 februari 2024. Namens verzoeker was zijn advocaat aanwezig, die het verzoek heeft toegelicht. Op verzoek van de wrakingskamer heeft hij het reclasseringsadvies van 19 januari 2024 en het proces verbaal van de zitting van
14 december 2023 toegestuurd.
De gewraakte rechter Frentrop is met kennisgeving niet verschenen.
De gewraakte rechter Heijink heeft per brief laten weten dat zij zich aansluit bij het standpunt dat mr. Frentrop naar voren heeft gebracht; tevens heeft zij laten weten niet te verschijnen.
De gewraakte rechter Jordaans heeft, hoewel om een reactie gevraagd, niet schriftelijk gereageerd op de wraking en hij is ook niet bij de behandeling van de wraking verschenen. De officier van justitie is - met kennisgeving - niet verschenen.
1.5.
De beslissing is bepaald op vandaag.

2.het wrakingsverzoek

Verzoeker is door het Openbaar Ministerie (OM) gedagvaard om terecht te staan voor zijn aandeel in en/of betrokkenheid bij een aantal strafbare feiten. De zaken zijn eerder behandeld, onder meer op de zittingen van 29 augustus 2023, 10 oktober 2023, en 14 december 2023.
Op de zitting van 29 augustus 2023 heeft de rechtbank bepaald dat verdachte zou worden onderzocht door een psycholoog van het NIFP. De rechtbank bestond toen uit de gewraakte rechters mr Frentrop als voorzitter en mr Heijink, en een derde rechter.
Tijdens de zitting op 14 december 2023 heeft de meervoudige strafkamer in een andere samenstelling het pro Justitia rapport van de psycholoog besproken. Uit het rapport is gebleken dat [verzoeker] niet wil meewerken aan het psychologisch onderzoek en dat de psychologen onvoldoende zicht hebben gekregen op de problematiek van [verzoeker] . In dit rapport wordt een observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) aan de rechtbank in overweging gegeven. Tijdens de zitting van 14 december 2023 heeft de officier van Justitie verzocht om een bevel observatie van [verzoeker] .
De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
Na deze zitting heeft de reclassering nog een rapport opgesteld, gedateerd 19 januari 2024, waarin zij onder meer adviseert om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte meewerkt aan verder diagnostisch onderzoek.
Op vrijdag 2 februari 2024 om 16.57 uur heeft de advocaat van de rechtbank de volgende
e-mail ontvangen:
Namens de voorzitter van de rechtbank vraag ik uw aandacht voor onderstaand bericht met betrekking tot de zitting van dinsdag 6 februari 2024 in de zaak van [verzoeker]
(08-064719-23).
Gelet op de inhoud van het meest recente reclasseringsrapport, het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2023 en het pro Justitia rapport is de rechtbank voornemens aanstaande dinsdag op zitting nogmaals aan de orde te stellen of verdachte ter observatie naar het Pieter Baan Centrum moet worden overgebracht. U zult dinsdag gevraagd worden uw standpunten hierover naar voren te brengen. Houdt u er ook rekening mee dat de zaak dinsdag inhoudelijk kan worden behandeld.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de advocaat bij aanvang van de zitting van 6 februari 2024 heeft meegedeeld dat hij het bericht nog niet met zijn client heeft kunnen bespreken en hij vraagt om onderbreking van de zitting. Na de onderbreking zegt de advocaat:
Ik probeer nog een keer te achterhalen wat de achtergrond van de e-mail is. Het bericht heeft mij een dag voor de zitting bereikt terwijl verdachte al elf maanden in voorlopige hechtenis zit. Ik hoor graag of u hier nog wat over kan zeggen omdat ik hier een en ander van zal laten afhangen.
De voorzitter:
De e-mail is vrijdagmiddag verzonden vanuit de rechtbank. U zult zich moeten baseren op de inhoud van de e-mail.
Daarop heeft de advocaat van [verzoeker] de rechtbank gewraakt en de gronden van het verzoek toegelicht.
De voorzitter: Begrijp ik uw verzoek goed dat u de gehele rechtbank wraakt?
Mr Vlielander: de e-mail is verzonden namens de voorzitter. Ik zou wel graag willen weten of u het bericht namens de gehele rechtbank en in overleg met uw collega’s heeft verstuurd of dat het enkel vanuit de voorzitter komt.
De voorzitter: u moet zich baseren op de inhoud va de e-mail. Deze is verstuurd namens mij als voorzitter.
Mr Vlielander: dan richt mijn wrakingsverzoek zich tot u als voorzitter.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking het volgende ten grondslag gelegd: dat bij hem
de objectieve vrees bestaat dat er al een beslissing is genomen. De e-mail is zo laat verstuurd naar de verdediging en het OM dat het slechts een formaliteit lijkt om aan de officier van justitie en aan de verdediging naar hun standpunten te vragen, en dat feitelijk al is besloten dat [verzoeker] naar het PBC moet. De week voor de zitting was er contact tussen verdediging en rechtbank over het tonen van beelden, toen is er niets gezegd over het onderwerp van plaatsing in het PBC. Door de late verzending van de e-mail was het voor de verdediging niet meer mogelijk de zaak met [verzoeker] voor te bespreken; hij zit in hechtenis zodat contact extra voorbereiding vraagt.
Tijdens de vorige zitting op 14 december 2023 is besloten om [verzoeker] niet ter observatie te plaatsen in het PBC, terwijl het pro Justitia rapport er toen ook al was. De meervoudige kamer had toen een andere samenstelling.
Op de vraag van de advocaat of de e-mail namens de meervoudige kamer is verstuurd of alleen van de voorzitter afkomstig is, verwijst de voorzitter naar de inhoud van de e-mail, die is verstuurd namens de voorzitter. Uit de schriftelijke reactie na de wraking blijkt dat het wel in onderling overleg tussen de leden van de meervoudige kamer is besloten om de zaak op zitting aan de orde te stellen. Het is vreemd dat dit antwoord op zitting niet werd gegeven. Daarom wordt alsnog de hele zittingscombinatie gewraakt en dit is niet tardief.
Er staat voor [verzoeker] veel op het spel. Hij zit inmiddels 11 maanden in voorlopige hechtenis. Een bevel observatie in het PBC brengt een wachttijd mee van 17 weken, waarna nog de opname volgt, het schrijven van de rapporten en het plannen van een zitting, dus alles bij elkaar een vertraging in het strafproces van 7-8 maanden. Er is op dit punt al eerder beslist en er is feitelijk geen nieuwe informatie, en al helemaal geen relevante dan wel informatie die logischerwijs tot een andere beoordeling zou leiden.

3.het standpunt van de gewraakte rechters

De gewraakte rechter Frentrop heeft niet in de wraking berust en voert het volgende aan.
Tijdens de zitting op 14 december 2023 heeft de rechtbank – in een andere samenstelling – het verzoek tot observatie in het PCB afgewezen. De rechters die de zaak op 6 februari 2024 inhoudelijk moesten behandelen kwamen tot de conclusie dat de vraag opnieuw tijdens zitting aan de orde moest komen. Het opwerpen van een vraag die eerder al is beantwoord getuigt niet van vooringenomenheid, ook niet als dat tegen de wensen van de verdediging ingaat.
De rechters moeten zich in elke stand van de procedure opnieuw afvragen of zij zich voldoende geïnformeerd achten om tot een beslissing te komen en daar zo nodig op te acteren.
Bovendien was er een tweede rapport van de reclassering uitgebracht. Daarin werd geadviseerd bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Een van die voorwaarden was dat verdachte zich nader diagnostisch moest laten onderzoeken en behandelen.
Door het sturen van de e-mail is voorkomen dat partijen op zitting zouden worden verrast, ook daaruit blijkt geen vooringenomenheid. Er blijkt niet uit dat er al een beslissing is genomen.
Mr. Heijink heeft laten weten zich aan te sluiten bij het standpunt van de voorzitter. Van mr. Jordaans heeft de wrakingskamer geen reactie ontvangen.

4.de beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien – geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak – de bij de partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Daarnaast geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken meebrengt dat rechterlijke (tussen)beslissingen als zodanig nimmer grond voor wraking kunnen opleveren. Ook niet indien deze volgens de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk. gebrekkig of summier of in het geheel niet zijn gemotiveerd. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.2.
In deze wrakingsprocedure moet worden beoordeeld of de e-mail van vrijdag 2 februari 2023 om 16.57 uur een concrete aanwijzing oplevert waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter(s) kan worden afgeleid, dan wel waardoor de bij de verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter(s) objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.3
In de brief van 20 februari 2024 heeft mr. Vlielander duidelijk gemaakt dat het verzoek zich richt tegen alle rechters van de meervoudige kamer en niet alleen tegen de voorzitter zoals tijdens de zitting was aangegeven. Het wrakingsverzoek tegen mrs. Heijink en Jordaans is daarmee naar het oordeel van de wrakingskamer niet te laat gedaan. De voorzitter van de meervoudige kamer heeft immers onduidelijkheid geschapen door eerst op de zitting te verklaren dat de e-mail was verstuurd namens de voorzitter, om vervolgens in een schriftelijke reactie aan te geven dat de rechters
in onderling overlegtot de conclusie waren gekomen dat de vraag of de verdachte ter observatie naar het PBC moest opnieuw op zitting aan de orde moest komen. Mr Vlielander heeft daarom zijn wrakingsverzoek alsnog ook mogen richten tegen mrs. Heijink en Jordaans.
4.4.
De stelling dat uit het opnieuw agenderen van een mogelijke plaatsing ter observatie van [verzoeker] in het PBC blijkt dat de meervoudige kamer vooringenomen is, volgt de wrakingskamer niet. De behandelende rechters zullen zich in iedere stand van de procedure opnieuw moeten afvragen of zij zich voldoende geïnformeerd achten om tot een beslissing te komen en daar zo nodig op te acteren. Dat kan ook betekenen dat een punt waarover eerder al was beslist opnieuw ter tafel komt.
Ook betekent het agenderen van de plaatsing in het PBC om ter zitting te bespreken niet dat daar al een beslissing over is genomen. De bedoeling van de e-mail is om de advocaat en officier van justitie voor te bereiden dat de rechtbank de mogelijkheid van onderzoek in het PCB opnieuw wenst te bespreken; een beslissing daarover zal pas worden genomen nadat ook de officier van justitie en de verdediging gehoord zijn. In de e-mail is ook vermeld dat rekening moet worden met een inhoudelijke behandeling van de zaak. Dit duidt er niet op dat de rechtbank al bij voorbaat tot plaatsing in het PBC heeft besloten.
Dat de e-mail kort voor de zitting verstuurd is leidt niet tot de conclusie dat de meervoudige kamer bevooroordeeld is. De rechtbank is niet verplicht om het nieuwe agendapunt van te voren mee te delen
De omstandigheid dat een verwijzing naar het PBC veel vertraging in het strafproces zal opleveren betreft een argument dat kan worden genoemd tijdens het debat over deze kwestie. Dat de verdediging vreest dat een beslissing zal worden genomen, waarin zij zich niet zal kunnen vinden, betekent op zich ook niet dat er sprake is van vooringenomen rechters.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is er geen reden om te concluderen dat de gewraakte rechters vooringenomen zijn of dat sprake is van gewekte schijn van vooringenomenheid die naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is
Het wrakingsverzoek zal ongegrond worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank
Verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A. van Holten, C. Verdoold en E. Koster, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Reesink en uitgesproken op 12 maart 2024.
De griffier
De voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open
(RS(O)