ECLI:NL:RBOVE:2024:1348

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/08/297625 / HA ZA 23-212
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en afgifte van goederen na beëindiging van een ongehuwde relatie met betrekking tot gezamenlijke eigendommen en kosten

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen die een ongehuwde relatie hebben gehad. De vrouw, eisende partij in conventie, vorderde van de man, gedaagde partij in conventie, een bedrag van € 107.526,- en de verdeling van een gezamenlijke auto, de Volvo V70. De man voerde verweer en vorderde in reconventie dat de vrouw hem een bedrag van € 66.054,25 zou betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen vergoedingsrecht heeft jegens de man voor de kosten die zij heeft gemaakt tijdens hun relatie, omdat deze kosten niet als een lening kunnen worden aangemerkt en er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank oordeelde dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van € 65.350,84, dat de man aan haar moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente indien dit bedrag niet binnen drie maanden na het vonnis is voldaan. De rechtbank heeft de vorderingen van de man in reconventie afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Bruggen, met J.C. Bouman als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer : C/08/297625 / HA ZA 23-212
Vonnis van 14 maart 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. C.L. van Olst te Apeldoorn,
hierna te noemen: de vrouw,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers te Deventer,
hierna te noemen: de man.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 mei 2023;
  • de akte uitlating schikkingsonderhandelingen, tevens houdende indiening producties en vermeerdering/vermindering/wijziging vorderingen, met producties van 6 september 2023;
  • de akte uitlating schikkingsonderhandelingen, binnengekomen op 12 september 2023;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende vorderingen in reconventie met producties, binnengekomen op 27 september 2023;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende aanvulling gronden in conventie, binnengekomen op 13 november 2023;
  • de akte overleggen producties, tevens houdende aanvulling van eis in reconventie, binnengekomen op 23 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2024. Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Olst;
  • de man, bijgestaan door mr. Westendorp-Hertgers.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Olst nog een akte aanvulling eis in conventie overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben in 2017 een affectieve relatie met elkaar gekregen. De vrouw woonde toen met haar twee kinderen uit een eerdere relatie in een huurwoning in [plaats 1], Duitsland, en de man in zijn koopwoning in [plaats 2]. In 2019 zijn de man en de vrouw gaan samenwonen in de woning van de man. Op 17 januari 2023 heeft de man zijn woning verlaten en is de vrouw met haar twee kinderen achtergebleven in de woning. De vrouw heeft de woning van de man inmiddels ook verlaten.

3.De vordering in conventie

De vrouw vordert de rechtbank - na wijziging - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de man te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van € 107.526,- te vermeerderen met de wettelijke rente indien dit bedrag niet is voldaan binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis;
voor het geval de rechtbank oordeelt dat de Volvo gezamenlijk eigendom is van partijen, de verdeling althans de wijze van verdeling vast te stellen door deze auto toe te delen aan de man tegen een vergoeding van € 23.299,50 (helft van de aanschafprijs van € 28.999,- en de helft van de huidige waarde zoals door de man begroot op € 17.700,-) althans een verdeling dan wel een wijze van verdeling van de auto te gelasten door de rechtbank nader in goede justitie te bepalen;
de man te veroordelen om aan haar te voldoen de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis.

4.Het verweer in conventie

De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met compensatie van de kosten van de procedure.

5.De vordering in reconventie

De man vordert de rechtbank - na wijziging en aanvulling - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de wijze van verdeling van de aan partijen gemeenschappelijk in eigendom toebehorende auto van het merk Volvo V70 met kenteken [kenteken] te gelasten door deze toe te delen aan de vrouw tegen een vergoeding die gelijk te stellen is aan al hetgeen de man uit dien hoofde is verschuldigd aan de vrouw, althans tegen betaling van een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
de vrouw te veroordelen om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van € 1.496,88 op grond van onverschuldigde betaling van de kosten voor het verbruik van gas en stroom in de periode van januari 2023 tot en met juni 2023, dan wel een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente indien dit bedrag niet is voldaan binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;
de vrouw te veroordelen om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van € 1.501,99 op grond van onverschuldigde betaling van de verzekeringspremie van de Mazda 3, zijnde de auto van de vrouw, in de periode van oktober 2019 tot en met juni 2023, dan wel een bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente indien dit bedrag niet is voldaan binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;
e vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de volgende goederen af te geven aan de man:
  • het Asics hardloop Windjack blauw;
  • het poloshirt blauw Young Men Shop;
  • de ski’s Volkel met bindingen en skistokken;
  • de zwarte skibroek van de man door de vrouw meegenomen uit de opslag van Salland Storage;
op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
kosten rechtens;
en
voorwaardelijk, indien de vordering in conventie geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen:
de vrouw te veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van € 66.054,25, dan wel een bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente indien dit bedrag niet is voldaan binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis;
kosten rechtens.

6.Het verweer in reconventie

De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen.

7.De beoordeling in conventie en reconventie

Ter inleiding
7.1.
De man en de vrouw hebben ongehuwd met elkaar samengewoond zonder dat zij een samenlevingsovereenkomst hadden gesloten. De vermogensrechtelijke verhouding tussen partners die op basis van een affectieve relatie samenwonen (informeel samenlevenden), wordt niet bepaald door de regels die in de titels 6 tot en met 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek voor echtgenoten en geregistreerde partners zijn opgenomen. Ook lenen die regels zich niet voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen informeel samenlevenden. Daarom moet de rechtbank aan de hand van het algemene verbintenissenrecht beoordelen of er over en weer vergoedingsrechten geldend kunnen worden gemaakt.
7.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de standpunten per onderdeel van de over en weer ingestelde vorderingen uitvoerig door partijen toegelicht. De rechtbank zal dezelfde volgorde aanhouden bij de beoordeling van de vraag of er een grondslag is voor de gestelde vergoedingsrechten en zo ja, wat de hoogte is van die vergoedingsrechten.
Het juridisch kader
7.3.
De vorderingen van de vrouw zijn gebaseerd
primairop een (stilzwijgende) overeenkomst van geldlening (artikel 7:129, lid 1 BW),
subsidiairop onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW),
meer subsidiairop ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) en
uiterst subsidiairop de redelijkheid en billijkheid (artikel (6:2, lid 1 BW).
7.4.
De (voorwaardelijke) vorderingen van de man zijn gebaseerd op een (stilzwijgende) overeenkomst (artikel 6:213 BW), op onverschuldigde betaling en op revindicatie (artikel 5:2 BW).
De Volvo V70
7.5.
De rechtbank moet eerst beoordelen van wie de Volvo is. Immers, pas in het geval sprake is van gezamenlijk eigendom kan de Volvo worden toegedeeld aan één van partijen. En in het geval de Volvo geen gezamenlijk eigendom is, moet beoordeeld worden of de vrouw een vergoedingsrecht jegens de man heeft en zo ja, ter hoogte van welk bedrag.
7.6.
Uit de over en weer overgelegde stukken blijkt het volgende. De man heeft op 8 juli 2019 een orderbevestiging getekend voor de betreffende Volvo. Deze orderbevestiging staat op naam van de man. Ten behoeve van de aankoop van de Volvo heeft de man de dealer een investeringsplan laten opstellen, welk plan op naam van de man staat. De man heeft vervolgens op 25 juli 2019 een reactie ontvangen van [naam] op zijn verzoek om de BKR-registratie te verwijderen in verband met het aankopen van een auto. Op 4 september 2019 verzoekt de dealer de man om een update te geven over de financiering. De man reageert op 5 september 2019 op dit verzoek dat het hem niet gaat lukken de Volvo te financieren en dat hij moet afzien van de koop. Vervolgens gaan partijen gezamenlijk op 11 september 2019 met de auto van de vrouw (de Mazda) naar de dealer en betaalt de vrouw met de pin vanaf haar rekening een bedrag van € 28.999,- voor de Volvo. De vrouw heeft verder onweersproken gesteld dat de man de autohoes van de Volvo heeft verwijderd, dat de sleutel van de Volvo aan de man is overhandigd en dat de man daarna in de Volvo is weggereden. De factuur van 12 september 2019 staat ook op naam van de man. Gelet op dit alles staat voor de rechtbank vast dat de man de Volvo heeft aangeschaft en dat Volvo aan de man is geleverd op grond van artikel 3:84 juncto artikel 3:90 BW en dat de man door koop en levering eigenaar is geworden van de Volvo. De man heeft de Volvo sinds het verbreken van de relatie ook in zijn bezit. Gelet op het bepaalde in artikel 3:109 BW juncto artikel 3:119 BW wordt de man dan ook vermoed rechthebbende te zijn. Nu de Volvo geen gemeenschappelijk goed is, komt hij niet voor verdeling in aanmerking. Dat de vrouw de Volvo ook heeft gebruikt (voor vakanties) en dat de Volvo (ook) als gezinsauto is gebruikt maakt niet dat sprake is van gezamenlijke eigendom.
7.7.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de vrouw een vergoedingsrecht jegens de man heeft. Hoewel de man erkent dat partijen tijdens de relatie hebben gesproken over door de vrouw voor de man betaalde kosten, heeft de man betwist dat sprake is van een geldlening. Volgens de vrouw zou die geldlening blijken uit de uitspraak die zij bij de bij de dealer zou hebben gedaan als voorwaarde om te betalen: ‘it doesn’t matter if you pay me back, or the bank’ en uit de toezegging van de man het door de vrouw betaalde aankoopbedrag te zullen terug betalen als hij klaar was met het aflossen van een schuld met € 500,- per maand. Ter zitting heeft de vrouw toegelicht dat zij het betalen van de Volvo zag als belegging van het door haar kort daarvoor ontvangen vermogen uit verkoop van onroerend goed op Hawaï en op deze manier ‘de bank’ kon zijn voor de man en mogelijk rente van hem zou kunnen ontvangen. Omdat de vrouw haar stelling niet nader heeft onderbouwd, is naar het oordeel van de rechtbank het bestaan van een geldlening niet komen vast te staan, zodat de vrouw op grond hiervan geen vergoedingsrecht jegens de man heeft. Overigens past de zakelijke transactie die de vrouw voor ogen zou hebben gehad niet bij de onzakelijke manier waarop partijen zich tijdens de relatie naar elkaar hebben gedragen.
7.8.
Ten aanzien van het subsidiaire beroep op onverschuldigde betaling overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens artikel 1:203 BW is van een onverschuldigde betaling sprake indien degene een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven. Lid 2 bepaalt vervolgens dat in geval de onverschuldigde betaling van een geldsom betreft, de vordering tot teruggave een gelijk bedrag strekt. Bij onverschuldigde betaling moet een rechtsgrond voor de betaling ontbreken.
7.9.
De man en de vrouw hadden sinds 2017 een affectieve relatie met elkaar en zijn in 2019 met elkaar gaan samenwonen. Hoewel de vrouw heeft gesteld dat zij de man vanaf het begin aan duidelijk heeft gemaakt dat zij niet ook het leven van de man kon betalen omdat zij ook twee kinderen te verzorgen had, heeft zij gedurende de relatie en vanwege de aard van de relatie zich kennelijk gedwongen gevoeld de man in velerlei opzichten financieel te ondersteunen (waarover hieronder meer). De vrouw heeft daarover zelf tijdens de mondelinge behandeling verklaard dit te hebben gedaan omdat zij een helper is, omdat partijen een relatie met elkaar hadden en zij net bij de man was ingetrokken en omdat zij bang was dat nee zeggen gevolgen zou hebben voor de relatie. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 6:3 lid 2 onder b BW. Omdat betaling op grond van een natuurlijke verbintenis niet onverschuldigd is, slaagt het subsidiaire beroep van de vrouw op onverschuldigde betaling ook niet.
7.10.
Het meer subsidiaire beroep van de vrouw op ongerechtvaardigde verrijking kan naar het oordeel van de rechtbank eveneens niet slagen nu de man niet is verrijkt, laat staan ongerechtvaardigd verrijkt. De man heeft immers het geld ten behoeve van de koop van de Volvo niet kunnen besparen omdat hij niet in staat was de Volvo te financieren. Weliswaar heeft de vrouw nog gesteld dat de man wel degelijk in staat zou zijn geweest de Volvo aan te schaffen gelet op de winst uit onderneming die uit zijn aangifte IB 2019 blijkt en het eindsaldo op de zakelijke rekening, maar de man heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Verder is de vrouw niet verarmd, nu zij zelf de Volvo ook (gezamenlijk met de man) heeft gebruikt. Zoals de rechtbank hierboven in 7.9. heeft overwogen, is de affectieve relatie van partijen de redelijke grond voor betaling door de vrouw geweest.
7.11.
Het uiterst subsidiaire beroep op de redelijkheid en billijkheid zal de rechtbank hieronder bij de belastingaanslagen bespreken.
De belastingaanslagen
7.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw twee aanslagen op naam van de man aan de Belastingdienst heeft betaald. Dit betrof een bedrag van € 14.140,- en een bedrag van
€ 1.195,-. Zij verschillen wel van mening over vraag of, en zo ja op welke grond de vrouw een vergoedingsrecht jegens de man heeft. Gelet op de haaks op elkaar staande standpunten met betrekking tot de gang van zaken rondom de betaling van die aanslagen en de voorwaarden waarop betaling door de vrouw heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat sprake is van een lening van de vrouw aan de man.
7.13.
Ten aanzien van de subsidiaire stelling dat sprake is van onverschuldigde betaling verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen in 7.9. Er is sprake van een natuurlijke verbintenis tussen partijen en de betaling door de vrouw heeft dus niet onverschuldigd plaatsgevonden.
7.14.
Ten aanzien van de meer subsidiaire stelling dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de man is verrijkt en de vrouw is verarmd door betaling van de aanslagen door de vrouw. Partijen verschillen immers van mening over de voorwaarden waarop betaling door de vrouw heeft plaatsgevonden. De vrouw verklaart daarover ook tegenstrijdig. Zij stelt enerzijds dat de man aangaf het bedrag te zullen terugbetalen en dat zij wenste de terugbetalingen zelf te doen vanaf de bankrekening van de man zodat zij niet afhankelijk zou zijn van de man. Anderzijds stelt zij dat er een verrekening met de woonlasten zou plaatsvinden. Bij die verrekening zou worden betrokken dat de vrouw gedurende een periode ook nog woonlasten van de woning in Rosenheim had. Ook verschillen partijen van mening over de vraag of de man op het moment dat hij de aanslagen moest betalen het benodigde geld hiervoor had.
7.15.
Ten aanzien van het uiterst subsidiaire beroep op de redelijkheid en billijkheid overweegt de rechtbank als volgt. Als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan een vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in artikel 6:2, lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Aan de stelplicht van degene die op die maatstaf een beroep doet worden hoge eisen gesteld. Omdat de vrouw aanspraak maakt op vergoeding van de door haar gedane betaling van de Volvo en de belastingaanslagen, ligt het op haar weg om de bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij een vergoedingsrecht jegens de man heeft.
7.16.
Deze bijzondere omstandigheden betreffen volgens de vrouw - samengevat - dat zij vanaf het begin van de relatie uitdrukkelijk aan de man te kennen heeft gegeven dat zij niet verantwoordelijk wilde en kon zijn voor de uitgaven van de man; dat partijen hun financiën strikt gescheiden hebben gehouden en dat het niet de intentie was om in enige mate voor elkaar bij te dragen. De vrouw heeft daartoe -kortgezegd- gewezen op de volgende omstandigheden: partijen hadden geen inzage in de administratie of bankrekeningen van de ander, stelden elkaar niet in kennis van hun inkomsten, vermogen en schulden, maakten uitsluitend actief gebruik van eigen bankrekeningen, de vrouw betaalde alle kosten voor haar kinderen en partijen waren geen fiscaal partner. Ook is het volgens de vrouw nooit de bedoeling van partijen geweest dat zij naast haar bijdragen aan de gezamenlijke huishouding in natura ook nog eens de man moest onderhouden en zijn schulden moest betalen. Ter zitting heeft de vrouw er nog op gewezen dat zij in korte tijd grote bedragen voor de man heeft betaald en dat dit niet voortkomt uit een natuurlijke verbintenis. Volgens haar is het niet redelijk en billijk dat zij deze bedragen voor de man zou moeten betalen naast de bijdragen die zij al voldeed in het kader van de samenleving.
7.17.
Voor de rechtbank staat vast dat de man heeft geprofiteerd van het vermogen en de opofferingsgezindheid van de vrouw. Dit geldt niet alleen voor de aanschaf van de Volvo, maar ook voor de betaling van de belastingaanslagen voor de man. Hoewel de vrouw hierin een eigen verantwoordelijkheid had en ervoor had kunnen kiezen om deze betaling niet te doen, dan wel met de man duidelijke afspraken had kunnen maken over terugbetaling hiervan, is de rechtbank van oordeel dat de omvang van deze bedragen (€ 28.999,- en
€ 15.335,-) en de korte periode (beide betalingen in september 2019) waarin de vrouw deze heeft voldaan, op grond van de redelijkheid en billijkheid moeten leiden tot een nominaal vergoedingsrecht voor de vrouw jegens de man ter hoogte van € 44.334,-.
Overboekingen, tickets en reizen
7.18.
Ten aan aanzien van de overboekingen is eveneens niet in geschil dat de vrouw die heeft gedaan. Dat gaat om bedragen van € 15.500,- (periode juni 2020 - december 2021),
€ 367,95, € 3.982,77 en € 1.463,52. Partijen verschillen wel van mening of er afspraken zijn gemaakt over terugbetaling van deze bedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een lening van de vrouw van deze bedragen aan de man. De enkele stelling van de vrouw dat zij onder de voorwaarde van terugbetaling de man financieel hielp toen hij daar om vroeg en het bewijs dat in juni 2022 daarover is gesproken, is in het licht van de betwisting door de man onvoldoende. Ook de stelling van de vrouw dat duidelijke afspraken over de kosten van de door partijen gemaakte reizen zijn gemaakt, heeft zij niet onderbouwd en heeft de man gemotiveerd betwist.
7.19.
Voornoemde bedragen zijn ten goede gekomen aan de gezamenlijke huishouding. Als hoofdregel geldt voor wat betreft (teveel) betaalde kosten van de huishouding: betaald is betaald. Dat is slechts anders indien partijen over en weer uitdrukkelijke schriftelijke/mondelinge vergoedingsaanspraken zijn overeengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat partijen voor of tijdens de samenleving een bijdrageplicht zijn overeengekomen én dat zij een vergoedingsplicht zijn overeengekomen. Echter zelfs als zij dat wel hadden gedaan geldt dat een vergoedingsclaim wegens te veel gedragen kosten huishouding in het betreffende jaar, na één jaar tenietgaat krachtens rechtsverwerking, aldus vaste rechtspraak van de Hoge Raad over vergoedingsrechten van kosten huishouding. De rechtbank kan dus het beroep van de vrouw op onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en de redelijkheid en billijkheid hier verder onbesproken laten.
7.20.
De conclusie is dat de vordering van de vrouw wat betreft de overboekingen, reizen en tickets zal worden afgewezen.
Kosten huishouding, kosten Mazda
7.21.
Met verwijzing naar hetgeen hierboven onder 7.19. is overwogen, zal de rechtbank de over en weer ingestelde vorderingen afwijzen. Aan de voorwaardelijke vordering van de man komt de rechtbank niet toe.
Investeringen in de woning
7.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw geklust heeft in en rondom de woning van de man en dat zij daarvoor kosten heeft gemaakt. Wel is in geschil of sprake is van investeringen in de woning van de man en of de vrouw een vergoedingsrecht jegens de man heeft. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de werkzaamheden zoals door de vrouw opgesomd onder punt 22 van de conclusie van antwoord in reconventie geen vermogensvormende investeringen zijn maar kosten van de huishouding, zodat de vrouw geen recht heeft op vergoeding hiervan. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen onder 7.19. is overwogen en naar de door de man aangehaalde jurisprudentie in de door hem overgelegde productie 2.
Werkzaamheden voor de onderneming van de man
7.23.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de vrouw kan worden ontvangen in haar vordering of dat de vordering had moeten worden ingesteld tegen de onderneming van de man. De man voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Omdat dit geen rechtspersoon is als bedoeld in artikel 50 Rv heeft de vrouw de man terecht in persoon gedagvaard. Zij kan daarom worden ontvangen in deze vordering.
7.24.
De man erkent dat de vrouw werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de onderneming van de man en dat haar hiervoor een vergoeding toekomt. Dit blijkt uit de correspondentie die door de vrouw is overgelegd als productie 9. Zij verschillen echter van mening over de hoogte hiervan. De man is het weliswaar eens met de door de vrouw opgestelde lijst waaruit blijkt dat de man nog een bedrag van € 21.016,84 aan de vrouw moet betalen, maar hij wenst daar nog een belastingcorrectie op in mindering te brengen in verband met door hem betaalde inkomstenbelasting en een verkoopmarge. De rechtbank is van oordeel dat het niet redelijk is dat de man een belastingcorrectie in mindering brengt op voornoemd bedrag omdat de man de vrouw al eerder had kunnen en moeten betalen voor haar werkzaamheden zodat de vrouw daarover zelf inkomstenbelasting had moeten betalen. De man heeft overigens ook niet aangetoond dat hij daadwerkelijk inkomstenbelasting over dit bedrag heeft betaald.
7.25.
Wat betreft de verkoopmarge overweegt de rechtbank dat het op zich gebruikelijk is om die door te berekenen in een zakelijke relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, maar naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke werkverhouding tussen de man en de vrouw niet komen vast te staan. Gelet ook op het moment waarop partijen hebben gesproken over vergoeding van de werkzaamheden, dat wil zeggen na het verbreken van de relatie, vindt de rechtbank het niet redelijk om nog een verkoopmarge in mindering te brengen op voornoemd bedrag. Dat betekent dat de rechtbank de vordering van de vrouw ter hoogte van € 21.016,84 zal toewijzen.
Kosten Eneco
7.26.
Tussen partijen zijn nog in geschil de energiekosten die de man heeft betaald in de periode dat de vrouw alleen met haar kinderen in de woning van de man woonde. Omdat de man eigenaar is van de woning, rust op hem de verplichting deze kosten te betalen. Niet is gebleken dat partijen hierover een andersluidende afspraak hadden gemaakt. Van een vergoedingsrecht van de man jegens de vrouw kan daarom geen sprake zijn. De rechtbank zal daarom deze vordering van de man afwijzen. Voor zover de vrouw heeft erkend dat de man nog geld van haar tegoed heeft in verband met het woongenot dat zij heeft gehad vanaf het moment dat de man zijn woning had verlaten, staat het haar vrij om de man daarvoor te vergoeden.
Afgifte goederen
7.27.
De man vordert afgifte van een aantal goederen omdat die zijn eigendom zijn. De vrouw betwist op zichzelf niet de eigendom van de goederen, maar zij stelt dat zij alleen de skibroek heeft die zij ook na de mondelinge behandeling zal afgeven en dat zij de rest van de goederen niet in haar bezit heeft. De rechtbank zal de vordering van de man afwijzen, nu de vrouw geen goederen kan afgeven die zij niet in haar bezit stelt te hebben en waarvan niet is gebleken dat dit anders is. Tijdens de mondelinge behandeling zijn tevens de matrassen nog aan de orde gekomen, maar de man heeft daarvoor geen vordering ingesteld, zodat de rechtbank daarover ook geen beslissing kan nemen. Aan beoordeling van de gevorderde dwangsom komt de rechtbank in verband met de afwijzing van de vordering niet toe.
Conclusie
7.28.
Gelet op al het bovenstaande heeft de vrouw een vergoedingsrecht jegens de man ter hoogte van in totaal € 65.350,84. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard bij een eventuele veroordeling tot het betalen van enig bedrag dit bedrag te willen voldoen uit de overwaarde van zijn woning na verkoop aan een derde. Beide partijen hebben belang bij een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst gelet op het door de man aan de vrouw te betalen bedrag. De rechtbank acht het daarom redelijk om de man de tijd en de gelegenheid te geven om de woning te verkopen en de vrouw te betalen conform dit vonnis. Een termijn van drie maanden acht de rechtbank redelijk. Indien de man dit bedrag niet voldoet binnen deze termijn, zal het bedrag vermeerderd worden met de wettelijke rente, tenzij partijen in gezamenlijk overleg nog andere afspraken maken. De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals ook is gevorderd en waartegen geen verweer is gevoerd. Het meer of anders gevorderde zal de rechtbank afwijzen.
Proceskosten
7.29.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat, gelet op de relatie tussen partijen, de proceskosten tussen hen zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. Daarom zal de rechtbank de vordering van de vrouw met betrekking tot de proceskosten afwijzen.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 65.350,84 te vermeerderen met de wettelijke rente indien dit bedrag niet is voldaan binnen drie maanden na dit vonnis;
8.2.
verklaart de in 8.1. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
8.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
8.4.
wijst de vorderingen af;
in conventie en reconventie
8.5.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024 in tegenwoordigheid van J.C. Bouman als griffier.
(BJ(O)