In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een commanditaire vennootschap, hierna te noemen eiser, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beschermingsbewind Centraal Nederland, hierna te noemen gedaagde, in haar hoedanigheid van bewindvoerder. De zaak betreft de niet-conforme oplevering van een door gedaagde gehuurde kamer. Eiser vordert schadevergoeding voor kosten die zijn gemaakt na de oplevering van het gehuurde, waaronder schoonmaakkosten, herstelwerkzaamheden en een boete voor te late oplevering.
De procedure begon met een tussenvonnis van 14 november 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 februari 2024. Eiser heeft gesteld dat gedaagde de kamer niet heeft opgeleverd zoals afgesproken, en heeft een aantal kosten opgevoerd die volgens hem voor rekening van gedaagde moeten komen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde in verzuim is met de oplevering en dat de kosten voor het schoonmaken en het sauzen van de wanden voor toewijzing in aanmerking komen. De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat niet alle gevorderde kosten gerechtvaardigd zijn, zoals de boete voor te late oplevering, omdat deze niet in de huurovereenkomst was opgenomen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat gedaagde een totaalbedrag van € 2.268,66 aan eiser moet betalen, evenals € 340,30 aan buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters A.M. Koene en R.F. van Aalst.