3.1In het advies van 15 april 2021 heeft het LBB geconcludeerd dat een ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Ook zijn er volgens het LBB feiten en omstandigheden gebleken die redelijkerwijs kunnen doen vermoeden dat ter verkrijging van de vergunning een strafbaar feit is gepleegd. Uit het onderzoek is het LBB namelijk gebleken dat er ernstige vermoedens zijn dat eiseres 2 en [naam 1] herhaaldelijk en recent strafbare feiten hebben gepleegd. Dit betreft de volgende (ernstige vermoedens van gepleegde) strafbare feiten.
In de periode van 7 januari 2019 tot en met 9 januari 2019 heeft eiseres 2 gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, en artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Door een bouwinspecteur van de gemeente Enschede is namelijk geconstateerd dat eiseres 2 in die periode in afwijking van de daarvoor verleende omgevingsvergunning en in strijd met bepalingen uit het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) bouwwerkzaamheden heeft uitgevoerd aan het pand aan de [adres 6]. Op 10 januari 2019 heeft verweerder voor het handelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, en artikel 2.3 van de Wabo aan eiseres 2 een last onder dwangsom opgelegd. Deze last onder dwangsom is onherroepelijk geworden. De overtreding is uiteindelijk beëindigd.
Op 9 januari 2018 heeft [naam 1] in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en f, van de Wabo gehandeld, doordat door of namens hem zonder daarvoor verleende omgevingsvergunning het rijksmonument aan het [adres 7] werd verbouwd. Op 10 januari 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen hiervoor aan hem een last onder dwangsom opgelegd. Deze last onder dwangsom is onherroepelijk geworden.
3. Op 9 maart 2017 heeft [naam 1] gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en artikel 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit. Op die datum is namelijk door een inspecteur van de gemeente Enschede geconstateerd dat in het pand aan de [adres 8] bouwwerkzaamheden werden uitgevoerd zonder dat de daarvoor vereiste omgevingsvergunning was verleend. Ook werden in dat pand sloopwerkzaamheden uitgevoerd zonder dat een sloopmelding was gedaan of een asbestinventarisatierapport was ingediend. Op 10 maart 2017 heeft verweerder [naam 1] via een last onder dwangsom verboden om de bouw- en sloopwerkzaamheden voort te zetten. Deze last onder dwangsom is onherroepelijk geworden. Nadat [naam 1] voldoende maatregelen had genomen, is de zaak beëindigd.
4. Op 13 februari 2016 heeft [naam 1] in strijd met artikel 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit gehandeld, doordat op die datum door een bouwinspecteur van de gemeente Enschede is vastgesteld dat in de panden aan de [adres 9] en de [adres 6] werd gesloopt zonder dat de vereiste sloopmelding was gedaan. Ook was geen asbestinventarisatieonderzoek ingediend bij de gemeente. Op 17 februari 2016 heeft verweerder [naam 1] – als opdrachtgever van de werkzaamheden – via een last onder dwangsom verboden om de sloopwerkzaamheden voort te zetten. Deze last onder dwangsom is onherroepelijk geworden
.Nadat [naam 1] alsnog een sloopmelding had ingediend, is de zaak beëindigd.
5. Op 18 maart 2016 heeft [naam 1] in strijd met artikel 2.3, onder c, van de Wabo gehandeld, doordat hij zes bomen in de tuin bij zijn huis heeft laten kappen zonder dat de daarvoor vereiste vergunning was verleend. Op 15 augustus 2016 heeft het Functioneel Parket Zwolle hiervoor aan [naam 1] een strafbeschikking in de vorm van een boete van € 2.000,- opgelegd. Deze strafbeschikking is onherroepelijk geworden.
6. Op 9 januari 2018 heeft [naam 1] in strijd met artikel 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit gehandeld, doordat in het pand aan de Walstraat 43 sloopwerkzaamheden werden uitgevoerd zonder dat een sloopmelding was ingediend. Hiervoor heeft het Functioneel Parket Zwolle op 16 januari 2018 aan [naam 1] een strafbeschikking in de vorm van een boete van € 1.500,- opgelegd. Deze strafbeschikking is onherroepelijk geworden.
7. Het vermoeden bestaat dat [naam 1] valsheid in geschrifte heeft gepleegd, doordat hij op de door hem ondertekendeBibob-vragenformulieren heeft aangegeven dat hij in de vijf voorgaande jaren niet in negatieve zin met politie en/of justitie in aanraking is geweest.