ECLI:NL:RBOVE:2024:1279

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
C/08/310164 / KG ZA 24-33
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het gebruik van een parkeerplaats met erfdienstbaarheid en de gevolgen van het aanbrengen van rijplaten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 13 maart 2024, staat het gebruik van een parkeerplaats centraal. De parkeerplaats is eigendom van de gedaagden en is voorzien van een slagboom. Eisers hebben een recht van overpad (erfdienstbaarheid) en zijn bezig met de verbouwing van hun woning. Voor het gebruik van groot bouwverkeer hebben zij metalen rijplaten neergelegd, wat door de gedaagden wordt betwist omdat dit de werking van de slagboom verstoort. Eisers vorderen onbelemmerd gebruik van de parkeerplaats, terwijl gedaagden de verwijdering van de rijplaten en een verbod op het gebruik van de parkeerplaats eisen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers toegewezen en die van gedaagden grotendeels afgewezen. De rechter oordeelt dat eisers recht hebben op toegang tot de parkeerplaats en dat de erfdienstbaarheid niet beperkt is door de mogelijkheid om de woning via een andere route te bereiken. De rechter benadrukt dat de erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van eisers en dat gedaagden hen toegang moeten verlenen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de rijplaten niet langer dan strikt noodzakelijk mogen blijven liggen, maar dat eisers voldoende hebben aangetoond dat dit gebruik gerechtvaardigd is in het kader van de verbouwing. De gedaagden zijn veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/310164 / KG ZA 24-33
Vonnis in kort geding van 13 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende in [woonplaats 1],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. M.A. Johannsen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],2. [gedaagde 2],3. [gedaagde 3],

allen wonende in [woonplaats 2],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. M.J. Seijbel te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte houdende overlegging producties in conventie en in reconventie, tevens houdende instelling eis in reconventie
- de brief van mr. Johannsen met producties 8 en 9 van 1 maart 2024
- de brief van mr. Johannsen met productie 10 van 4 maart 2024
- de brief van mr. Johannsen met productie 11 van 4 maart 2024
- de brief van mr. Seijbel met productie 17 van 4 maart 2024
- het emailbericht van mr. Johannsen met productie 12 van 5 maart 2024
- de mondelinge behandeling van 5 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar door mr. Seijbel een pleitnota is overgelegd

2.Samenvatting

2.1.
Deze zaak gaat om het gebruik van een parkeerplaats in [plaats]. De parkeerplaats is van [gedaagden] en is voorzien van een slagboom. [eisers] heeft een recht van overpad (erfdienstbaarheid). Hij is bezig met de verbouw van zijn woning en heeft voor het gebruik van groot bouwverkeer metalen rijplaten laten neerleggen. [gedaagden] heeft bezwaar tegen dit gebruik, onder meer omdat de metalen rijplaten de slagboom verstoren. [eisers] wil (kort samengevat) onbelemmerd gebruik van de parkeerplaats en [gedaagden] wil op zijn beurt verwijdering van de rijplaten en een verbod op gebruik van de parkeerplaats. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eisers] toe en van [gedaagden] grotendeels af.

3.De feiten

3.1.
[eisers] heeft op 30 september 2022 een woning met grond aan de [adres] in [plaats] gekocht en geleverd gekregen, kadastraal bekend gemeente Wanneperveen sectie [nummer 1] (hierna: de woning).
3.2.
In de akte van levering is een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van dit perceel en ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente Wanneperveen sectie [nummer 2] (hierna: de parkeerplaats). De erfdienstbaarheid luidt als volgt:
“Ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente Wanneperveen sectie [nummer 1][de woning, toev. rechtbank]
als heersend erf en ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente Wanneperveen sectie [nummer 2][de parkeerplaats, toev. rechtbank]
als lijdend erf wordt gevestigd de erfdienstbaarheid inhoudende de verplichting om te dulden dat het lijdend erf wordt benut om te voet, met een fiets, een motorfiets of soortgelijke voertuigen, en voertuigen met een toegestane maximum massa van hoogstens drieduizend vijfhonderd kilogram (3.500 kg) te komen van en te gaan naar het heersend erf naar en van het lijdend erf, uit te oefenen op de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze. Incidenteel is het toegestaan om met voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan drieduizend vijfhonderd kilogram (3.500 kg) over het lijdend erf te gaan, zulks ten behoeve van verbouwing of verhuizing, echter niet ten behoeve van bevoorrading van de horeca. Ingeval schade aan het lijdend erf ontstaat doordat met voertuigen met een toegestane massa van meer dan drieduizend vijfhonderd kilogram (3.500 kg) over het lijdend erf wordt gegaan dient deze schade zo spoedig mogelijk door of in opdracht van, en voor rekening van de eigenaar van het heersend erf te worden hersteld. Ter (mogelijke) voorkoming van schade aan het lijdend erf is het de eigenaar van het heersend erf toegestaan om, in overleg met de parkbeheerder, rijplaten aan te brengen, voor een periode die niet langer is dan voor de uitvoering van de werkzaamheden waarvoor de rijplaten worden aangebracht strikt noodzakelijk is.
Het onderhoud van het gedeelte van het lijdend erf waarover de erfdienstbaarheid wordt uitgeoefend is voor rekening van het lijdend erf.”
3.3.
De parkeerplaats is gekocht door [gedaagden] en aan hem geleverd op 20 december 2022.
3.4.
De parkeerplaats is afgesloten met een slagboom, die te bedienen is met een pasje of app. [gedaagden] maakt gebruik van de parkeerplaats door deze te verhuren aan bezoekers van de naastgelegen camping.
3.5.
[eisers] laat de woning verbouwen. Als aannemer is betrokken de heer [naam].
3.6.
[eisers] en de aannemer maken gebruik van de parkeerplaats om van en naar de woning te komen en te gaan. Zij hebben een pasje ontvangen van [gedaagden] om de slagboom te kunnen bedienen.
3.7.
Sinds 9 februari 2024 is de slagboom niet meer te openen.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert – samengevat – een gebod om toegang te verlenen en een verbod om de parkeerplaats afgesloten te houden, beide op last van een dwangsom, althans een machtiging om zo nodig met hulp van politie zichzelf toegang te verschaffen, en vergoeding van proceskosten, inclusief nakosten en rente.
4.2.
[gedaagden] voert verweer en vordert op zijn beurt in reconventie – samengevat –:
(1) verwijdering van de rijplaten om de slagboom te kunnen resetten, testen en zo nodig repareren,
(2) een verbod om zaken op de parkeerplaats te plaatsen,
(3) een verbod om werkbusjes over de parkeerplaats te laten gaan,
(4) een verbod om zonder overleg rijplaten op de parkeerplaats te leggen,
(5) een gebod om de rijplaten te verwijderen als gebruik niet langer strikt noodzakelijk is,
alles op last van een dwangsom en met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van beide partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Het gaat hier om een kort geding waarin voorlopige voorzieningen worden gevorderd. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers] spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
Omdat de vorderingen van partijen met elkaar samenhangen, worden conventie en reconventie hierna tezamen behandeld.
Het spoedeisend belang
5.3.
[gedaagden] betwist dat [eisers] spoedeisend belang heeft en voert aan dat, hoewel de slagboom al sinds 9 februari 2024 gesloten is, tot voor kort nog werkzaamheden aan de woning van [eisers] hebben plaatsgevonden zodat kennelijk geen noodzaak bestaat bij gebruik van de parkeerplaats om ten behoeve van de verbouwing of anderszins naar de woning te komen en te gaan.
5.4.
De voorzieningenrechter volgt het verweer van [gedaagden] niet. [eisers] heeft namelijk toegelicht dat de verbouwing wel degelijk vertraging oploopt doordat bouwverkeer geen gebruik kan maken van de toegang via de parkeerplaats. Tot vorige week heeft de aannemer andere, voorbereidende, werkzaamheden kunnen uitvoeren, maar de aanvankelijke planning kan al niet meer worden gehaald, aldus [eisers]. [eisers] heeft deze stellingen onderbouwd met een globaal overzicht van de planning en een verklaring van de aannemer, die schrijft: ‘de optie via recreatiepark is voor groot transport geen optie en hierdoor zullen er veel handelingen moeten plaats vinden door het overladen van producten’. [gedaagden] heeft dit niet meer weersproken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] voldoende heeft onderbouwd dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen tot toegang via de parkeerplaats en dat [gedaagden] dat onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De voorzieningenrechter zal daarom verder gaan met de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen. Daarbij is allereerst van belang wat onder het recht van erfdienstbaarheid kan worden verstaan en komen vervolgens de vorderingen van partijen over en weer aan bod.
De omvang van de erfdienstbaarheid
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] een recht van erfdienstbaarheid heeft om onder meer met gemotoriseerd verkeer over de parkeerplaats te rijden om zijn woning te bereiken. [gedaagden] dient [eisers] dan ook in beginsel toegang te verlenen en, nu er een slagboom is geplaatst, toegangspasjes of een code beschikbaar te stellen om de slagboom te bedienen.
5.6.
Ook is niet in geschil dat voor het gebruik van de erfdienstbaarheid een voorbehoud is gemaakt waar het gemotoriseerd verkeer betreft dat zwaarder is dan 3.500 kg. Verder is niet in geschil dat het [eisers] niet is toegestaan om de parkeerplaats te gebruiken voor het plaatsen van goederen en dat dit in het verleden wel is gebeurd, zodat de vordering van [gedaagden] in reconventie onder (2) zal worden toegewezen.
a. ‘de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze’
5.7.
[gedaagden] voert als verweer tegen de vorderingen van [eisers] onder meer aan dat het recht van erfdienstbaarheid uitsluitend op ‘voor het lijdend erf minst bezwarende wijze’ mag worden gebruikt. Omdat de woning ook via de Veerweg kan worden bereikt, is gebruik van de parkeerplaats niet toegestaan. Dit is de reden dat werkbusjes niet via de parkeerplaats mogen rijden, aldus [gedaagden].
5.8.
De voorzieningenrechter volgt het verweer van [gedaagden] niet. Anders dan bij een recht van uitweg (noodweg), is voor het bestaan van een recht van overpad (erfdienstbaarheid) niet nodig dat geen andere toegang mogelijk is. Een erfdienstbaarheid is een recht dat door de ene partij aan de ander wordt verleend en bij notariële akte wordt gevestigd. Dat bij het vestigen van de erfdienstbaarheid is bedoeld om het gebruik van de parkeerplaats enkel toe te staan als toegang op een andere wijze niet mogelijk is, heeft [gedaagden] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. Het volgt namelijk niet uit de tekst van de erfdienstbaarheid. De clausule dat de erfdienstbaarheid op ‘de voor het lijdend erf minst bezwarende wijze’ moet worden uitgeoefend, komt overeen met artikel 5:74 BW. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedoeld op de route die over het dienend erf mag worden afgelegd, maar niet op de mogelijkheid om gebruik te mogen maken van de erfdienstbaarheid an sich. Verder volgt het standpunt van [gedaagden] niet uit de omstandigheden waaronder de erfdienstbaarheid is gevestigd. Tijdens de mondelinge behandeling is integendeel gebleken dat de erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van [eisers] ten tijde van de verkoop van de woning, toen bekend was dat [eisers] de woning via de parkeerplaats wilde bereiken – ook al bestond de route via de Veerweg al – en hij de woning wilde verbouwen. [gedaagden] was van deze concrete achtergrond van de erfdienstbaarheid op de hoogte.
5.9.
Nu vaststaat dat [eisers] een recht van erfdienstbaarheid heeft, de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel is dat dit recht niet beperkt wordt door de mogelijkheid om de woning via de Veerweg te bereiken en verder niet in geschil is dat de werkbusjes lichter zijn dan 3.500 kg, zal de voorzieningenrechter het verbod dat [gedaagden] onder (3) vordert, om werkbusjes gebruik te laten maken van de parkeerplaats, afwijzen.
b. incidenteel zwaar verkeer
5.10.
[gedaagden] voert aan dat [eisers] ten onrechte zware voertuigen zoals een cementwagen gebruik heeft laten maken van de parkeerplaats, omdat dit niet gedaan is ten behoeve van verbouwing of verhuizing, nu [eisers] de woning niet verbouwt maar sloopt en herbouwt. Dit volgt uit de omgevingsvergunning die door [eisers] is aangevraagd, aldus [gedaagden].
5.11.
De voorzieningenrechter volgt dit verweer niet, reeds omdat [eisers] heeft toegelicht dat de sloop- en herbouwwerkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van de verbouw van de woning die hij gekocht heeft en [gedaagden] dat niet heeft weersproken.
c. het aanbrengen van rijplaten
5.12.
Het inhoudelijk grootste bezwaar van [gedaagden] tegen het gebruik van [eisers] van het recht van erfdienstbaarheid, is dat [eisers] volgens hem zonder voorafgaand overleg en langer dan noodzakelijk metalen rijplaten op de parkeerplaats heeft geplaatst. Door deze rijplaten ziet de parkeerplaats eruit als een bouwplaats en functioneert de slagboom niet meer, aldus [gedaagden].
5.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] het recht heeft om rijplaten neer te leggen om schade aan de parkeerplaats te voorkomen. Ook is niet in geschil dat dit in overleg met [gedaagden] dient te gebeuren en dat de rijplaten niet langer mogen worden aangebracht dan strikt noodzakelijk is. In geschil is wel hoe dit moet worden uitgelegd.
5.14.
[gedaagden] stelt dat de rijplaten zonder overleg met hem zijn neergelegd. [eisers] heeft toegelicht dat hij contact met [gedaagden] heeft geprobeerd te krijgen voorafgaand aan de verbouwwerkzaamheden, maar dat dit niet lukte omdat [gedaagden] steeds aangaf geen tijd te hebben. [gedaagden] heeft dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende weersproken, zodat voorlopig niet is komen vast te staan dat [eisers] ten onrechte zonder overleg met [gedaagden] rijplaten heeft neergelegd.
5.15.
[gedaagden] stelt dat de rijplaten langer dan strikt noodzakelijk zijn neergelegd en dat voor hem onduidelijk is hoe lang de platen nog blijven liggen. Volgens [gedaagden] treedt [eisers] daarmee buiten de grenzen van de erfdienstbaarheid. [eisers] heeft in reactie daarop een globale planning van de verbouwwerkzaamheden toegezonden en toegelicht dat de aannemer probeert om het zwaar verkeer zoveel mogelijk te clusteren en plaats te laten vinden vóórdat het (hoog)seizoen van de camping start, zodat [gedaagden] zo min mogelijk overlast ervaart voor de verhuur van de parkeerplaats aan campinggasten. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de rijplaten voornamelijk aan het begin van de verbouwwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor zwaar verkeer in het kader van sloopwerkzaamheden en aanvoer van materiaal. Dat het niet strikt noodzakelijk is om de rijplaten gedurende een aantal maanden aaneengesloten aanwezig te hebben, heeft [gedaagden] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Daarbij speelt een rol dat de verbouwwerkzaamheden, zoals ook [gedaagden] heeft opgemerkt, aanzienlijk zijn en dat de aannemer heeft verklaard dat dusdanig groot materiaal moet worden ingezet dat gebruik van de Veerweg daarvoor niet mogelijk is. Nu vooralsnog niet gebleken is dat [eisers] de rijplaten langer dan strikt noodzakelijk hééft neergelegd, is, zonder nadere toelichting – die ontbreekt – ook onvoldoende onderbouwd dat dit het geval zál zijn. Het door [gedaagden] onder (4) gevorderde verbod om zonder voorafgaand overleg met [eisers] rijplaten neer te leggen, en het onder (5) gevorderde gebod om de rijplaten te verwijderen als deze niet langer strikt noodzakelijk zijn, zal de kantonrechter daarom afwijzen.
5.16.
De voorzieningenrechter merkt op dat [eisers] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd om de rijplaten ter plaatse van de ondergrondse ‘lussen’ van de slagboom te verwijderen, opdat [gedaagden] het slagboomsysteem kan resetten, testen en zo nodig laten repareren. [gedaagden] heeft niet toegelicht waarom hij, gelet op deze toezegging, nog belang heeft bij het door hem onder (1) gevorderde gebod. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Conclusie
5.17.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat de verweren van [gedaagden] tegen het gebruik van de erfdienstbaarheid door [eisers] niet opgaan. De vorderingen van [eisers] onder (1) en (2) die ertoe leiden dat [eisers] dat gebruik kan voortzetten, zullen daarom worden toegewezen en de vorderingen van [gedaagden] in reconventie onder (1), (3), (4) en (5) zullen worden afgewezen. Alleen de vordering van [gedaagden] in reconventie onder (2) zal worden toegewezen.
Overige vorderingen
5.18.
De voorzieningenrechter zal de door [eisers] gevorderde dwangsom ambtshalve matigen zoals verwoord in het dictum hierna.
5.19.
[gedaagden] is in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen, alsook de door [eisers] nog te maken nakosten.
5.20.
De proceskosten van [eisers] worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.740,97
5.21.
De proceskosten van [eisers] in reconventie worden vanwege de samenhang met de conventie begroot op nihil.
5.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.23.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
gebiedt [gedaagden] hoofdelijk, in de zin dat als de een nakomt, de ander zal zijn bevrijd, om ongestoorde en onvoorwaardelijk toegang te verlenen tot de parkeerplaats, door aan [eisers] hiervoor de benodigde pasjes te verschaffen of te regelen via de app en te allen tijde in de gelegenheid te brengen de slagboom te bedienen met deze pasjes of app en de instructies van de aannemer te (kunnen) volgen, waaronder het plaatsen van rijplaten, een en ander na één dag na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
6.2.
verbiedt [gedaagden] hoofdelijk, in de zin dat als de een nakomt, de ander zal zijn bevrijd, om de parkeerplaats geheel of ten dele ter zake het recht van erfdienstbaarheid af te sluiten of afgesloten te houden, een en ander na één dag na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van
€ 50.000,-;
6.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in de zin dat als de een nakomt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 1.740,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in de zin dat als de een nakomt, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
in reconventie
6.5.
verbiedt [eisers] om alle soorten voertuigen, werktuigen, aanhangers, bouwmateriaal, bouwafval en andere roerende zaken te plaatsen op de parkeerplaats, op straffe van een dwangsom van € 500,- per aldaar geplaatst(e) voertuig, werktuig, aanhanger, bouwmateriaal, bouwafval of andere roerende zaak, met een maximum van € 50.000,-;
in conventie en in reconventie
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken door
mr. J.N. Bartels op 13 maart 2024.