In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 29 februari 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [het kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de veiligheid van [het kind] en haar ongeboren baby in het geding is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de situatie van [het kind] zorgelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [het kind] overweegt om haar ongeboren kindje te laten weghalen en dat er zorgen zijn over de relatie met haar vriend, die gekenmerkt wordt door geweld en afhankelijkheid.
De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) serieus genomen en geoordeeld dat de verzochte maatregelen noodzakelijk zijn. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de situatie van [het kind] en de ongeboren baby regelmatig geëvalueerd zal worden, waarbij de veiligheid en het welzijn van [het kind] voorop staan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ondanks eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.
De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming de gelegenheid gegeven om met een updaterapportage te komen voor de voortgezette mondelinge behandeling, die gepland staat voor 9 juli 2024. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 6 maart 2024. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.