ECLI:NL:RBOVE:2024:1230

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
C/08/301943 / FA RK 23-2311
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kinderalimentatie met betrekking tot minderjarige kinderen na beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 maart 2024 een beschikking gegeven inzake een verzoek om kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster, heeft de rechtbank verzocht om de man, belanghebbende, te veroordelen tot betaling van € 613,- per kind per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen. De man, die over een aanzienlijk vermogen beschikt, heeft verweer gevoerd en stelde dat zijn bijdrage lager zou moeten zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een vermogen van ten minste € 3.716.508,- heeft en dat zijn fictieve inkomen op minimaal € 6.000,- per maand moet worden gesteld. De rechtbank heeft overwogen dat gezien de hoge prioriteit van kinderalimentatie, de man in redelijkheid kan worden verwacht dat hij inteert op zijn vermogen om aan zijn onderhoudsplicht te voldoen. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man € 596,- per kind per maand moet betalen, met ingang van 30 augustus 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/301943 / FA RK 23-2311
beschikking van 4 maart 2024
inzake
[de vrouw],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. A.S.M. Oude Breuil,
en
[bedrijf] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] , in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren aan:
[de man],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, binnengekomen op 30 augustus 2023;
  • een op 12 september 2023 binnengekomen e-mailbericht van mr. Oude Breuil;
  • een op 1 november 2023 binnengekomen verweerschrift;
  • een op 16 januari 2024 binnengekomen e-mailbericht met bijlagen van
  • mr. Oude Breuil;
  • een op 19 januari 2024 binnengekomen rolbericht van mr. Westendorp-Hertgers;
  • een op 22 januari 2024 ingekomen e-mailbericht van mr. Westendorp-Hertgers.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 januari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw bijgestaan door mr. Oude Breuil en mr. Westendorp-Hertgers namens de man. Ten behoeve van de man is ook verschenen [bewindvoerder] , bewindvoerder van de man. De man is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit de - inmiddels verbroken - relatie van partijen zijn geboren de navolgende minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2014,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2016.
De minderjarigen zijn erkend door de man. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
2.3.
Bij beschikking van 7 juni 2019 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen,
met ingang van 15 juni 2019 een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [de man] wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand. [bedrijf] B.V. te [vestigingsplaats] is tot bewindvoerder benoemd.

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens, de man te veroordelen om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een bedrag van € 613,- per kind per maand, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, telkens bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen aan de vrouw met ingang van 26 mei 2023, dan wel met ingang van de datum indiening verzoekschrift, dan wel met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum.

4.Het verweer

De man verzoekt de rechtbank, bij beschikking en uitvoerbaar bij voorraad het verzoek van de vrouw af te wijzen, kosten rechtens.
De man staat wel open voor een regeling waarin hij in zekere mate bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De man is thans nog bereid om het door de gemeente vastgestelde bedrag van € 333,- voor beide kinderen samen te blijven betalen als bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding.

5.De beoordeling

De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
De behoefte
5.1.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de behoefte van de kinderen. Volgens de
vrouw bedraagt de behoefte van de kinderen € 730,- per kind per maand. De man heeft de behoefte van de kinderen op € 72,- per kind per maand becijferd.
5.2.
Gebleken dat de man over een aanzienlijk vermogen beschikt. Zijn bewindvoerder
heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat dit vermogen sinds anderhalf jaar op zijn rekening staat. Nu duidelijk is geworden dat sinds het uiteengaan van partijen de man de beschikking heeft gekregen over een aanzienlijk vermogen, acht de rechtbank het redelijk om bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen uit te gaan van de huidige financiële situatie van de man. Zijn huidige financiële situatie is een stuk rooskleuriger dan het gezinsinkomen van de ouders toen zij nog bij elkaar waren. Als de ouders nu nog bij elkaar zouden zijn geweest, hadden de kinderen hiervan geprofiteerd. De rechtbank volgt de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie om in dat geval de huidige financiële situatie van de man te gebruiken om de behoefte te bepalen.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen twisten over de hoogte van het vermogen van de
man. De vrouw heeft gesteld dat zijn vermogen € 5.000.000,- bedraagt. Volgens de man bedraagt zijn vermogen € 3.716.508,-. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het vermogen van de man in ieder geval € 3.716.508,- bedraagt. Gezien het vermogen van de man acht de rechtbank het redelijk om zijn maandinkomen fictief te becijferen op tenminste een bedrag van € 6.000,- per maand. Vervolgens heeft de rechtbank in de tabellen van 2023 van het Rapport Alimentatienormen gekeken welke behoefte past bij dit inkomen en komt dan uit bij een behoefte van thans € 1.460,- per maand voor beide kinderen, ofwel € 730,- per kind per maand.
5.4.
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de vrouw
5.5.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen uit van de navolgende gegevens.
5.6.
Gebleken is dat de vrouw tot en met december 2023 in de zorg heeft gewerkt. Zij verdiende gemiddeld € 300,- bruto per maand. Het arbeidscontract van de vrouw is in december 2023 geëindigd en niet verlengd. De rechtbank acht de vrouw in staat om in ieder geval € 300,- bruto per maand te blijven verdienen. Daarnaast heeft de vrouw recht op een kindgebonden budget (KGB). Zij heeft hierover gegevens overgelegd. Uit de voorschotbeschikking 2024 blijkt dat het KGB voor 2024 is vastgesteld op € 4.872,- per jaar ofwel € 406,- per maand. De rechtbank gaat hiervan uit. Omdat de vrouw samenwoont heeft zij niet langer recht op de alleenstaande ouderkop. Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 730,- per maand.
5.7.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aan de hand van de draagkrachttabel van het rapport Alimentatienormen op € 50,- per maand voor beide kinderen.
De draagkracht van de man
5.8.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat de financiële draagkracht van de alimentatieplichtige niet alleen door zijn inkomen, maar ook door zijn vermogen wordt bepaald, waarbij het antwoord op de vraag of in een concreet geval van een alimentatieplichtige kan worden gevergd dat hij inteert op zijn vermogen afhangt van de omstandigheden van het geval.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van dusdanige omstandigheden dat de vermogenssituatie van de man dient te worden betrokken bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen. Zoals hiervoor is overwogen bedraagt het vermogen van de man tenminste € 3.716.508,-. Namens de man is naar voren gebracht dat hij in de afgelopen jaren geen rendement heeft gehad uit zijn vermogen en zelfs op zijn vermogen heeft ingeteerd. In haar pleitnota is de raadsvrouw van de man uitgegaan van een rendement uit vermogen van afgerond € 1.375,- per maand. De rechtbank is gebleken dat de man vanuit zijn vermogen van zijn bewindvoerder leefgeld ontvangt van € 4.000,- netto per maand. Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de man verklaard dat de man binnenkort aan het werk zal gaan.
5.10.
De rechtbank acht het gezien de uitzonderlijke vermogenssituatie van de man niet meer dan redelijk dat volledig in de behoefte van de kinderen wordt voorzien. De man beschikt naast zijn leefgeld over een miljoenenvermogen. Op hem rust een onderhoudsplicht. De rechtbank acht het in deze situatie redelijk dat de man het aandeel in de draagkracht van de vrouw aanvult zodat in de volledige behoefte van beide kinderen wordt voorzien. De vrouw is in staat om € 50,- per maand bij te dragen. Dit betekent dat de man € 1.410.- per maand dient te voldoen aan kinderalimentatie om ervoor te zorgen dat de volledige behoefte van de kinderen van € 1.460,- gedekt is. Gelet op de hoge prioriteit van kinderalimentatie is de rechtbank van oordeel dat van de man in redelijkheid kan worden verwacht dat hij inteert op het vermogen dat hij heeft om de kinderalimentatie te kunnen betalen. Deze lijn wordt ook in de jurisprudentie gehanteerd. [1] De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden waarom in deze situatie van deze lijn zou moeten worden afgeweken.
De zorgkorting
5.11.
Partijen zijn het erover eens dat gelet op de zorgregeling tussen de man en de kinderen, de man recht heeft op een zorgkorting van 15 %. Nu het aandeel van de ouders in de kosten van hun minderjarige kinderen € 1.460,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 219,- per maand.
5.12.
Dit betekent dat de man € 1.191,- (€ 1.410,- minus € 219,-) voor beide kinderen aan kinderalimentatie dient te voldoen, ofwel € 596,- per kind per maand. Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
Aanhechten draagkrachtberekening
5.13.
De rechtbank heeft een berekening van de draagkracht van de vrouw gemaakt. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De ingangsdatum
5.14.
De vrouw heeft verzocht om de alimentatieverplichting per 26 mei 2023 in te laten gaan omdat de man vanaf dat moment niets meer betaalt. Namens de man is verzocht om de alimentatieverplichting in te laten gaan per datum beschikking. Namens hem is verklaard dat hij tot 19 januari 2024 maandelijks € 333,- heeft betaald aan de gemeente Hengelo. De bewindvoerder gaat ervan uit dat de gemeente deze bijdrage heeft doorgestort aan de vrouw. De rechtbank acht de stelling van de man dat hij vanaf mei 2023 maandelijks een bijdrage van € 333,- aan de gemeente heeft voldaan onvoldoende onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling is ook duidelijk geworden dat de vrouw hiervan niet op de hoogte is en dat de gemeente geen bijdrage heeft gestort op de rekening van de vrouw.
5.15.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage de datum van indiening van het verzoekschrift, nu de man vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met de oplegging van een onderhoudsbijdrage.
De proceskosten
5.16.
Gezien de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2014,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2016.
met ingang van 30 augustus 2023 op
€ 596,- (vijfhonderd zesennegentig EURO)per kind maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.B. Elferink en in het openbaar uitgesproken op
4 maart 2024 in tegenwoordigheid van mr. M.H. Falkmann-Herber, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden, 10 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3615