ECLI:NL:RBOVE:2024:1217

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
10842840 \ CV EXPL 23-4917
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woningstichting Rentree (verhuurder) en een huurder. De verhuurder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 3.649,81. De huurder erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat hij door persoonlijke en financiële problemen, waaronder ontslag, niet in staat was om de huur te betalen. De huurder had inmiddels weer een baan, maar was tijdelijk thuis door omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand van zodanige omvang was dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechter stelde dat er onvoldoende garantie of perspectief was op betaling van de lopende huurtermijnen, en dat de huurder niet openstond voor minder vrijblijvende vormen van schuldhulpverlening. De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding en ontruiming toegewezen, met een termijn van 14 dagen voor de ontruiming. Daarnaast werd de huurder veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten, maar de vordering tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de kantonrechter deze bedingen als oneerlijk beoordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 10842840 \ CV EXPL 23-4917
Vonnis van 5 maart 2024
in de zaak van
de stichting
WONINGSTICHTING RENTREE,
gevestigd te Deventer,
eisende partij, hierna te noemen verhuurder,
gemachtigde: mr. S. Pelgrim
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen huurder,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van de griffier van de rechtbank van 31 januari 2024
- de akte van verhuurder van 9 februari 2024
- de e-mail van huurder van 15 januari 2024
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 20 februari 2024. Beide partijen zijn verschenen. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Huurder huurt van verhuurder een woning gelegen aan de [adres] tegen een huurprijs van op dit moment € 821,14 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
Vast staat dat er een achterstand bestaat in de huurbetalingen die ten tijde van de mondelinge behandeling € 3.649,81 bedroeg, berekend tot en met februari 2024.

3.Het geschil

3.1.
Verhuurder vordert – kort gezegd – ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en ontruiming van het gehuurde, alsmede betaling van de huurachterstand met nevenvorderingen. Aan deze vordering legt verhuurder ten grondslag dat huurder zijn betalingsverplichting voortvloeiend uit de tussen partijen bestaande huurovereenkomst niet is nagekomen.
3.2.
Verhuurder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij al ruim anderhalf jaar contact heeft met huurder over de huurachterstand, waarbij verhuurder coulant is geweest en verschillende betalingsregelingen heeft getroffen. Huurder is deze betalingsregelingen steeds niet (volledig) nagekomen. Verhuurder geeft verder aan dat zij aan huurder heeft aangegeven dat hij professionele financiële hulp nodig heeft. Nu huurder daar geen vervolg aan geeft, heeft verhuurder geen vertrouwen meer in huurder. Verhuurder ziet geen verbeteringen bij huurder en zij heeft geen garantie of perspectief op betaling van de lopende huurtermijnen, mede gelet op het feit dat ook de huur voor de maand februari 2024 niet betaald is. Verhuurder handhaaft daarom haar vordering.
3.3.
Huurder erkent de betalingsachterstand, maar hij wil graag in de woning blijven wonen. Huurder voert aan dat hij de huur niet heeft kunnen betalen door een persoonlijk en financieel moeilijke periode met onder andere het ontslag van zijn baan. De maand februari 2024 heeft hij niet betaald omdat huurder andere schulden heeft afgelost. Inmiddels heeft huurder weer een baan, maar vanwege omstandigheden zit hij tijdelijk thuis. Huurder voert verder aan dat hij voldoende salaris heeft om de lopende huur te kunnen betalen. Daarnaast heeft huurder hulp gezocht bij een psycholoog van MindFit en hij heeft zich aangemeld bij www.schuldhulpmaatje.nl.

4.De beoordeling

De huurachterstand

4.1.
Omdat huurder erkent dat hij de huurachterstand moet betalen, kan de vordering tot betaling daarvan worden toegewezen. Dit ziet op een bedrag van € 3.649,81 (de huurachterstand van € 8.839,96 berekend tot en met februari 2024, verminderd met meerdere verrichte deelbetalingen door huurder van € 5.190,15).
De ontbinding en ontruiming
4.2.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Deze rechtsregel brengt tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (ECLI:NL:HR:2018:1810). Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding van deze huurovereenkomst gerechtvaardigd is kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de betalingsachterstand, waarvan in deze zaak sprake is, van zodanige omvang is, dat deze de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De kantonrechter volgt verhuurder in haar stelling dat er onvoldoende garantie of perspectief is op betaling van de lopende huurtermijnen. Huurder heeft zich nog maar pas aangemeld bij www.schuldhulpmaatje.nl en staat niet open voor minder vrijblijvende vormen van schuldhulpverlening. Het zicht op de schuldenomvang of afbetaling hiervan ontbreekt. Huurder heeft ondanks toezeggingen en een goed salaris de huur van de maand februari 2024 niet betaald. De termijn voor ontruiming zal op 14 dagen worden gesteld.
4.4.
Verhuurder vordert betaling van een bedrag gelijk aan de maandelijkse huurprijs tot de datum van de ontruiming. Nu op dit punt geen verweer is gevoerd, zal de vordering als zodanig worden toegewezen.
De bijkomende kosten – ambtshalve toetsing bedingen
4.5.
Verhuurder heeft tevens betaling van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.6.
In artikel 20.2 van de algemene voorwaarden is ten aanzien van de wettelijke rente het volgende opgenomen:
“ Voor elk geval dat huurder in verzuim is met de tijdige en volledige betaling van een geldsom, is hij 1% rente per maand verschuldigd over de verschuldigde hoofdsom vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening van de hoofdsom. (…) ”
4.7.
In artikel 20.4 van de algemene voorwaarden is ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten het volgende opgenomen:
“ Ingeval het tekortschieten bestaat uit de niet tijdige betaling van een geldsom en in verband met de incassering daarvan buitengerechtelijke incassokosten moeten worden gemaakt, worden deze hierbij bepaald op tenminste 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 125,-. (…) ”
4.8.
Dit brengt met zich dat de kantonrechter, los van de vraag of verhuurder er in deze procedure een beroep op doet, verplicht is om ambtshalve te toetsen of dit beding een eerlijk beding is. Haar stelling dat huurder de rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd is op grond van de wet doet daar onvoldoende aan af. Een en ander volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 8 december 2022 [1] .
4.9.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente als volgt. Gelet op de bijlage bij Richtlijn 93/13, artikel 1, aanhef en onder e, wordt het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument aangemerkt als een oneerlijk beding. De kantonrechter is op grond van het feit dat het hier gaat om een vaste en aanmerkelijk hogere rente (1% rente per maand) dan de hier te lande geldende wettelijke rente en marktrente terwijl geen sprake is van een consumptief krediet, van oordeel dat het rentebeding oneerlijk is in de zin van de richtlijn.
4.10.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten als volgt. Op grond van de wet is een consument pas incassokosten verschuldigd als hij een veertiendagenbrief heeft ontvangen die aan alle in artikel 6:96 lid 6 BW genoemde eisen voldoet. In het beding is deze verplichting niet opgenomen. Daarnaast is in dit geval de bedongen vergoeding altijd ten minste 15% van de hoofdsom met een minimum van € 125,00, deze bepaling wijkt af van de tarieven zoals opgenomen in het Besluit incassokosten. De kantonrechter is hierdoor van oordeel dat dit beding ten nadele van de consument afwijkt van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke incassokosten. Daarmee wordt het beding als oneerlijk beoordeeld en is de consument daaraan niet gebonden. De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar.
4.11.
Uit vaste jurisprudentie [2] volgt dat de inhoud van deze bedingen niet kan worden herzien. Evenmin kan door afstand van de rechten die uit de bedingen zouden voortvloeien c.q. aanpassing van de vordering aan het aanvullend recht dat zonder de bedingen van toepassing zou zijn geweest, worden bewerkstelligd dat de vordering ten dele toewijsbaar is.
4.12.
Dit zou anders kunnen zijn als de nietigheid van dit beding de kantonrechter verplicht om de overeenkomst in haar geheel te vernietigen [3] , maar dat doet zich hier niet voor. Verhuurder heeft dus geen recht op de incassokosten en de wettelijke rente.
De proceskosten
4.13.
Huurder zal als de verliezende partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van verhuurder worden begroot op:
- dagvaarding € 130,48
- griffierecht € 487,00
- salaris gemachtigde € 476,00 (2 punt x tarief € 238,00)
- nakosten €
119,00
Totaal € 1.212,48

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de [adres];
5.2.
veroordeelt huurder om deze onroerende zaak met al wie en al wat zich daarin vanwege huurder bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van verhuurder te stellen;
5.3.
veroordeelt huurder om tegen bewijs van kwijting te betalen aan verhuurder:
€ 3.649,81 aan opeisbaar geworden en onbetaald gelaten huurtermijnen berekend tot en met de maand februari 2024.
een bedrag gelijk aan de maandelijkse huurprijs, zoals deze zonder ontbinding van de huurovereenkomst zou hebben gegolden voor elke maand of gedeelte van een maand, gelegen tussen 1 maart 2024 en de daadwerkelijke ontruiming;
5.4.
veroordeelt huurder tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van verhuurder tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.212,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als huurder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet huurder ook de kosten van betekening betalen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024. (jjm)

Voetnoten

1.HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:971
2.bijvoorbeeld HvJEU 26 januari 2017, C421/14, ECLI:EU: C:2017:60 (Banco Primus); HvJEU 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia)
3.HvJEU 21 januari 2015, C-482/13, C-484/13, C-485/13, C-487/13, ECLI:EU:C:2015:21 (Unicaja Banco)