ECLI:NL:RBOVE:2024:1215

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
10694948 \ CV EXPL 23-3483
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening door failliet verklaard bedrijf, onverschuldigde betaling en actio pauliana

In deze zaak vordert de curator van een failliet verklaard bedrijf, [bedrijf] B.V., betaling van € 7.000,00 van [gedaagde]. De curator stelt dat deze betaling onverschuldigd is gedaan, omdat er geen terugbetalingsverplichting bestond. [gedaagde] had eerder een bedrag van € 8.000,00 overgemaakt naar de privébankrekening van [betrokkene], de indirect bestuurder van [bedrijf]. Na het faillissement van [bedrijf] heeft de curator de vordering ingesteld, stellende dat de terugbetaling door [bedrijf] aan [gedaagde] niet gerechtvaardigd was.

De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een tussenvonnis is uitgesproken en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De curator heeft zijn vordering onderbouwd met de stelling dat de betalingen aan [gedaagde] onverschuldigd zijn, omdat er geen schriftelijke geldleningsovereenkomst was en de betalingen niet op de bankrekening van [bedrijf] zijn bijgeschreven. [gedaagde] betwist deze stelling en stelt dat er wel degelijk een zakelijke geldleningsovereenkomst was.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de curator voldoende bewijs heeft geleverd dat de betalingen onverschuldigd zijn gedaan. De rechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de stellingen van de curator onvoldoende heeft betwist en dat de betalingen aan [gedaagde] niet aan [bedrijf] zijn gedaan, maar aan [betrokkene] in privé. De vordering van de curator tot terugbetaling van € 7.000,00 is dan ook toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De kantonrechter heeft echter beslist dat de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad is, gezien de ontoereikendheid van de faillissementsboedel.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10694948 \ CV EXPL 23-3483
Vonnis van 5 maart 2024
in de zaak van
mr. [eiser] q.q.,
curator in het faillissement van [bedrijf] B.V.,
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. D.F. Fransen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 november 2023,
- de akte met producties van de curator,
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar de curator en mr. Fransen het woord hebben gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen, die zij overgelegd hebben.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagde] heeft op grond van een geldlening € 8.000,00 overgemaakt naar de privébankrekening van [betrokkene]. Vervolgens is er een bedrag van € 7.000,00 terugbetaald vanaf de bankrekening van [bedrijf], het bedrijf van [betrokkene]. Nog geen jaar later is [bedrijf] failliet verklaard.
2.2.
De curator vordert in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 7.000,00. De kantonrechter wijst de vordering toe. Hij zal hierna uitleggen hoe hij tot dat oordeel is gekomen.
3. De feiten
3.1.
[betrokkene] is indirect bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf].
3.2.
In augustus 2021 heeft [gedaagde] diverse bedragen, in totaal € 8.000,00, overgemaakt naar de privébankrekening van [betrokkene], zoals hieronder weergegeven:
25-08
Omschrijving: [betrokkene]
(…) Materiaal (…)
Bedrag af
€ 500,00
30-08
Naam: [betrokkene]
Omschrijving: Lenning matriaal
Bedrag af
€ 3.500,00
30-80
Naam: [betrokkene]
Omschrijving: Lenning matriaal
Bedrag af
€ 4.000,00
3.3.
In de periode daarna zijn er op onderstaande momenten betalingen gedaan, in totaal € 7.000,00, vanaf de bankrekening van [bedrijf] aan [gedaagde]:
03-11-2021
(…)
- 750,00
03-11-2021
(…)
- 750,00
02-02-2022
(…) Omschrijving: terug betaling lening (…)
- 1.500,00
17-02-2022
(…) Kenmerk: terug betaling lening (...)
- 4.000,00
3.4.
Op 9 augustus 2022 is [bedrijf] door de rechtbank Overijssel failliet verklaard. Daarbij is de curator benoemd tot faillissementscurator.

4.Het geschil

4.1.
De curator vordert betaling van € 7.000,00, met rente en kosten.
4.2.
De curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat sprake is van een onverschuldigde betaling van [bedrijf] aan [gedaagde]. Daarnaast is volgens de curator sprake van een onverplicht verrichte rechtshandeling, die op grond van artikel 42 van de Faillissementswet buitengerechtelijk vernietigbaar is.
4.3.
[gedaagde] betwist de grondslagen van de vordering van de curator en concludeert tot afwijzing daarvan.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Onverschuldigde betaling
5.1.
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of sprake is van een onverschuldigde betaling van [bedrijf] aan [gedaagde].
5.2.
Vast staat dat [gedaagde] in totaal € 8.000,00 heeft overgemaakt naar de privébankrekening van [betrokkene]. De curator verbindt daaraan de conclusie dat op [bedrijf] geen terugbetalingsverplichting rustte en dat de betalingen van in totaal
€ 7.000,00 onverschuldigd zijn gedaan. De curator weegt daarbij mee dat er geen bijschrijving(en) van de in augustus 2021 door [gedaagde] overgemaakte bedragen zijn aangetroffen op de bankrekening van [bedrijf]. Verder wijst de curator op het ontbreken van een (schriftelijke) geldleningsovereenkomst en afspraken over rente en terugbetaling.
5.3.
Daar staat tegenover dat [gedaagde] betwist dat [bedrijf] het geldbedrag van € 7.000,00 zonder recht of titel naar hem heeft overgemaakt. [gedaagde] voert daartoe aan dat sprake was van een zakelijke geldleningsovereenkomst tussen hem en [bedrijf]. Hij verwijst daarbij naar WhatsApp gesprekken die hij en [betrokkene] hebben gevoerd. In die gesprekken heeft [betrokkene] een project in Laar toegestuurd waarvoor hij zei geld tekort te komen. De omschrijvingen van de transacties (“materiaal”) duiden er ook op dat de geleende geldbedragen zijn gebruikt voor investeringen door [bedrijf]. Uit deze omstandigheden kan volgens [gedaagde] worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen was om het geld uit te lenen aan [bedrijf].
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de stellingen van de curator onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het heeft er alle schijn van dat het geld in privé aan [betrokkene] is geleend. Dat de geldbedragen telkens naar de privébankrekening van [betrokkene] zijn overgemaakt vormt een belangrijke aanwijzing daarvoor. De kantonrechter wil best aannemen dat daarbij de intentie bestond dat [betrokkene] het geld vervolgens in zijn bedrijf zou investeren – hoewel nergens uit volgt dat dat ook daadwerkelijk is gebeurd. Maar dat maakt nog niet dat sprake is van een geldleningsovereenkomst met [bedrijf]. De kantonrechter weegt daarbij de verklaring die [betrokkene] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd mee, in het bijzonder het volgende:
“De onder B op pagina 4 genoemde betalingen zijn terugbetalingen van leningen aan familie en vrienden. Die leningen stonden niet op papier. De daar genoemden hebbenmijbegin 2022 geld geleend zodatikhet salaris van de jongens kon betalen.Ikhad afgesproken datikhet geld terug zou betalen zodra er geld was in de B.V..”De volgende passages uit de schriftelijke verklaring die [gedaagde] naar de curator heeft gestuurd hebben een soortgelijke strekking:
“Ik ben van jongs af aan bevriend met [betrokkene]. Zijn bedrijf had geldproblemen en geld nodig voor een project.Hijheeft mij gevraagd of ikhemgeld kan lenen en dat ik het terugkrijg wanneer dat kan.”De onderstreepte bewoordingen onderschrijven dat het geld aan [betrokkene] in privé is geleend. In beide verklaringen wordt niet benoemd dat het geld aan [bedrijf] is geleend. Dat is evenmin het geval in de door [gedaagde] overgelegde Whatsapp gesprekken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] er onder de gegeven omstandigheden niet op had mogen vertrouwen dat hij het geld aan [bedrijf] leende.
5.5.
Voorgaande brengt mee dat de kantonrechter de stellingen van de curator als onvoldoende betwist voor waar aanneemt. Daarmee is komen vast te staan dat [gedaagde] de geldleningsovereenkomst met [betrokkene] is aangegaan. Er bestond dan ook geen verplichting voor [bedrijf] om de lening terug te betalen. Door dat wel te doen heeft zij dat onverplicht gedaan en kan de curator dat voldane bedrag van [gedaagde] als zijnde onverschuldigd betaald terug vorderen. De vordering tot betaling van € 7.000,00, met rente vanaf 17 maart 2023 (datum verzuim) is dan ook toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.6.
De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom wordt de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven van het Besluit (die worden geacht redelijk te zijn). De curator heeft gesteld en onderbouwd dat hij de door hem gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. Het door de curator gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 725,00 komt overeen met de in het rapport Voorwerk II aanbevolen vergoeding en zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
5.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen, met rente daarover. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- dagvaarding
130,48
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
339,00
(1 punt × € 339,00)
Totaal
713,48
5.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten, met rente daarover, is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.9.
De curator vordert dat het vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. [gedaagde] voert daar verweer tegen, omdat de curator procedeert met een ontoereikende boedel en dus niet in staat zal zijn om hem terug te betalen als een veroordeling in hoger beroep niet in stand zou blijven.
5.10.
De kantonrechter overweegt dat het uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Dat kan anders zijn als het belang van de veroordeelde bij het behoud van de bestaande toestand zolang de veroordeling niet onherroepelijk is, of zijn belang bij zekerheidstelling, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling verkrijgt.
5.11.
Vast staat dat de boedel in het faillissement ontoereikend is om de schulden te kunnen voldoen. Als de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en vervolgens al dan niet deels wordt geïnd en de veroordeling daarna in hoger beroep wordt teruggedraaid, heeft [gedaagde] een concurrente boedelvordering strekkende tot terugbetaling die dan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet zal kunnen worden geïnd. Dat restitutierisico weegt zwaarder dan het belang dat de curator stelt. Onder die omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] moet uitvallen. De veroordeling van [gedaagde] zal daarom niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
6. De beslissing
De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator te betalen een bedrag van € 7.000,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van
17 maart 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van de buitengerechtelijke incassokosten van € 725,00,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot dit vonnis vastgesteld op € 713,48, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na vandaag tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten en begroot deze op € 135,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen
na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op
5 maart 2024. (ED)