ECLI:NL:RBOVE:2024:1213

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
84.052985.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belastingfraude en vervalsing van facturen door verdachte in de zaak tegen VOF [bedrijf 1]

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belastingfraude en vervalsing van facturen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 213 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De verdachte was schuldig bevonden aan het feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door VOF [bedrijf 1] en het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften. De tenlastelegging omvatte meerdere kwartalen van 2017 tot en met 2020, waarin de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend, wat resulteerde in een te laag bedrag aan belastingheffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering van VOF [bedrijf 1] en dat hij de valse facturen heeft verstrekt aan de boekhouder, die deze vervolgens in de aangiften heeft verwerkt. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, waarin werd gesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de valsheid van de facturen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wist dat de facturen vals waren en dat hij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van deze valse documenten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de belastingheffing, en heeft de strafmaat bepaald op basis van de oriëntatiepunten voor straftoemeting.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.052985.22 (P)
Datum vonnis: 7 maart 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] (Soedan),
ingeschreven aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. A.M. Ruige en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.A.W. Dekker, advocaat in Almere, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na de laatste wijziging van de tenlastelegging van 22 februari 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:feitelijk leiding heeft gegeven aan het doen van onjuiste/onvolledige aangiften omzetbelasting door VOF [bedrijf 1];
feit 2:een aantal facturen valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken en/of dat hij opzettelijk gebruikt heeft gemaakt van valse facturen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
VOF [bedrijf 1] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 te Nijmegen en/of Veenendaal en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van VOF [bedrijf 1] over:
- het 1e en/of 2e en/of 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2017, en/of
- het 1e en/of 2e en/of 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2018, en/of
- het 1e en/of 2e en/of 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2019, en/of
- het 1e en/of 2e kwartaal van het jaar 2020,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten doen,
immers heeft/hebben VOF [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting / voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting opgegeven en/of doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 te Nijmegen en/of Veenendaal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- een of meer facturen van [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V. en/of [bedrijf 5] (Vindplaats: DOC-021, DOC-022, DOC-024, DOC-025),
– (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –
valselijk heeft opgemaakt en/of doen/laten opmaken en/of heeft vervalst en/of doen/laten vervalsen,
door (telkens) in strijd met de waarheid in de factu(u)r(en) te vermelden dat er diensten/werkzaamheden waren verricht voor VOF [bedrijf 1] door het/de in de factu(u)r(en) vermelde bedrij(f)ven,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een of meer andere(n) te doen gebruiken;
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 te Nijmegen en/of Veenendaal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer valse of vervalste geschriften, die/dat bestemd waren/was in tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, en/of (een) zodanig(e) geschrift(en) opzettelijk heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze/dit geschrift(en) bestemd waren/was voor gebruik als ware deze echt en onvervalst, te weten:
- een of meer facturen van [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V. en/of [bedrijf 5], (Vindplaats: DOC-021, DOC-022, DOC-024, DOC-025)
bestaande die vervalsing en/of die valsheid hierin dat – in strijd met de waarheid – uit die factu(u)r(en) bleek of zou moeten blijken dat er diensten/werkzaamheden waren verricht voor VOF [bedrijf 1] door het/de in de factu(u)r(en) vermelde bedrij(f)ven,
en waaruit dat gebruik maken hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die valse/vervalste factu(u)r(en) heeft/hebben verstrekt of doen toekomen aan [bedrijf 6] en/of [naam 1] en/of [bedrijf 7] en/of [naam 2].

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsman wijst in dat verband op artikel 69, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), waarin een strafvervolging op grond van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is uitgesloten wanneer een verdachte ook zou kunnen worden vervolgd op basis van artikel 69, eerste of tweede lid AWR. Daarvan is hier sprake, aldus de raadsman.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen, omdat de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69 lid 4 AWR hier niet van toepassing is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat artikel 69, vierde lid, AWR strafvervolging ter zake van art. 225, tweede lid, Sr uitsluit voor zover het feiten betreft die onder artikel 69, eerste of tweede lid, AWR vallen. Van een dergelijk geval is hier geen sprake. Dat zou slechts anders zijn als onder 2 het gebruik van een valse aangiften omzetbelasting was ten laste gelegd. De rechtbank verwerpt het verweer en stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Verdachte heeft in 2004 [bedrijf 1] opgericht als eenmanszaak. In 2008 ging de onderneming verder als vennootschap onder firma en werd de naam VOF [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]). Verdachte was samen met [naam 3] vennoot. De handelsactiviteiten van [bedrijf 1] bestonden uit de distributie van drukwerk. De boekhouding van [bedrijf 1] werd uitbesteed aan een administratiekantoor waarvan eerst [naam 1] eigenaar was en dat later werd overgenomen door [naam 2]. Dit kantoor deed de aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 1], op basis van administratie die door [bedrijf 1] werd aangeleverd. [naam 3] is op 31 maart 2020 als vennoot uitgetreden.
Op 5 september 2019 is bij de Belastingdienst een klikbrief binnengekomen, waarin stond beschreven dat [bedrijf 1] mensen uit Soedan (asielzoekers) zwart liet werken. De Belastingdienst heeft hierop een boekenonderzoek ingesteld. Op grond van het boekenonderzoek ontstond het vermoeden dat door [bedrijf 1] bij de aangiften omzetbelasting gebruik werd gemaakt van valse facturen en daarop is door de Belastingdienst/FIOD een strafrechtelijk onderzoek gestart.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 2 bedoelde facturen zelf valselijk heeft opgemaakt en dat hij deze ook heeft gebruikt. Ook is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het doen van valse aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1], zoals onder 1 ten laste is gelegd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat niet is bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de beide ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft de facturen niet zelf vervalst en hij was er ook niet van op de hoogte dat de betreffende facturen vals waren. De raadsman schetst ook een alternatief scenario, inhoudende dat niet verdachte maar zijn medevennoot [naam 3] verantwoordelijk moet worden gehouden voor de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en op grond van wat er ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit het boekenonderzoek van de Belastingdienst kwam naar voren dat [bedrijf 1] het bezorgen van reclamefolders uitbesteedde aan andere bedrijven, te weten [bedrijf 2], [bedrijf 4] BV en [bedrijf 3] BV en dat de betalingen aan die bedrijven contant plaatsvonden. De boekhouders [naam 1] en [naam 2] hebben verklaard dat verdachte degene was die de beslissingen nam binnen [bedrijf 1] en dat [naam 3] een soort van klusjesman was die hand en spandiensten verrichtte. De Belastingdienst heeft van de boekhouders auditfiles ontvangen over de jaren 2017 tot en met 2019 en daarnaast fysieke administratie over het jaar 2020. In die administratie bevonden zich facturen van de drie hiervoor genoemde bedrijven en van onder meer [bedrijf 5]. In de fysieke facturen van al deze bedrijven werden identieke taalfouten aangetroffen. Zo staat er onder meer steeds geschreven
‘vriendlijk’,
‘voor waarden’en
‘te betaalen’.In de facturen van [bedrijf 2] en [bedrijf 4] BV staat telkens geen rekeningnummer genoemd en op de facturen van [bedrijf 5], staat waar het adres van [bedrijf 1] zou moeten worden vermeld, in plaats van een plaatsnaam een BTW-nummer. Voorts is tijdens het boekenonderzoek gebleken dat [bedrijf 3] BV al in 2014 is opgeheven en [bedrijf 4] BV kwam niet voor in de systemen van de Belastingdienst, terwijl het bedrijf met de naam [bedrijf 4] BV per 20 september 2017 is opgeheven.
De Belastingdienst heeft derdenonderzoek verricht. De eigenaar van [bedrijf 2] is gehoord en hij heeft verklaard dat hij [bedrijf 1] niet kent. Wanneer hem de facturen worden voorgehouden, ziet hij gelijk dat het adres van zijn bedrijf niet klopt en hij verklaart dat het in de reclameverspreiding niet voorkomt dat facturen contant betaald worden en dat het allemaal per bank gaat.
De adviseur van [bedrijf 5], [naam 4] van [bedrijf 8], is gehoord en hij heeft verklaard dat de facturen van [bedrijf 5] er heel anders uit zien dan getoonde facturen die in de administratie van [bedrijf 1] zijn opgenomen en de op de factuur genoemde huur van auto's kan hij niet plaatsen binnen het bedrijf van [bedrijf 5].
[naam 5], eigenaar van [bedrijf 5], is gehoord door de rechter-commissaris en hij heeft verklaard dat hij geen auto’s verhuurt zoals op een factuur staat vermeld en als hem een factuur uit de administratie van [bedrijf 1] op naam van zijn bedrijf wordt getoond, kent hij deze niet.
Op een computer die tijdens een doorzoeking bij verdachte thuis werd aangetroffen, zijn honderden facturen aangetroffen, ook van de hiervoor genoemde bedrijven, opgemaakt in een Excelbestand. Uit onderzoek van de computer bleek dat er twee gebruikersaccounts waren met de namen ‘[verdachte]’ en ‘[bedrijf 1].’ die allebei versleuteld waren met een wachtwoord. De op die computer aangetroffen facturen zijn vergeleken met de boekingen in de auditfiles en de fysieke facturen die de Belastingdienst van de boekhouder had ontvangen. Op vier facturen na zijn alle facturen die in de auditfiles stonden geboekt en alle fysieke facturen teruggevonden op de bij verdachte aangetroffen computer.
Verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor alles wat er binnen [bedrijf 1] gebeurde. Hij heeft verklaard dat anderen de facturen hebben opgemaakt en dat hij niet wist dat de facturen vals waren. De werkwijze was zo dat werknemers van de onder feit 2 genoemde bedrijven de folders kwamen ophalen en dan ter plekke, op de computer van [bedrijf 1], de factuur opmaakten. Ook een medewerker van [bedrijf 5] maakte de facturen op een computer van [bedrijf 1]. Wie de facturen precies hebben opgemaakt, weet verdachte niet meer. De facturen werden veelal contant betaald en dat werd bijgehouden in een kwitantieboekje, maar dat is zoek geraakt.
De overwegingen en conclusies ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de werkwijze ongeloofwaardig in het licht van de overige hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden. De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dan ook wettig en overtuigend bewezen dat alle facturen van [bedrijf 2], [bedrijf 4] BV, [bedrijf 3] BV en [bedrijf 5] vals waren en dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte dit ook wist.
Het alternatieve scenario dat door de raadsman in zijn pleidooi is geschetst, inhoudende dat de vennoot [naam 3] degene was die de facturen zonder medeweten van verdachte vals opmaakte, wordt door de rechtbank terzijde geschoven. Verdachte heeft hier zelf op geen enkel moment iets over verklaard en dit scenario is bovendien strijdig met hetgeen verdachte wel heeft verklaard over de werkwijze binnen het bedrijf.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij gebruik heeft gemaakt van valse facturen door ze aan de boekhouder te verstrekken. Het dossier bevat sterke aanwijzingen dat verdachte de facturen zelf vals heeft opgemaakt, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om tot wettig en overtuigend bewijs voor het valselijk opmaken door verdachte te komen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken. De rechtbank kan eveneens niet vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander, zodat de rechtbank verdachte ook van het medeplegen vrijspreekt.
De overwegingen en conclusies ten aanzien van feit 1
Doordat verdachte de hiervoor bedoelde valse facturen aan de boekhouder heeft verstrekt, die deze facturen vervolgens in opdracht van verdachte heeft verwerkt in de kwartaalaangiften omzetbelasting, is een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht, waardoor te weinig omzetbelasting is geheven
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van VOF [bedrijf 1] is voldaan. De rechtbank overweegt dat de rechtspersoon als geadresseerde van de norm is aan te merken. Gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan verder geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen, die [bedrijf 1] dienstig zijn geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van [bedrijf 1], zodat deze gedragingen aan haar kunnen worden toegerekend. [1] Verdachte was in zijn hoedanigheid van medevennoot van [bedrijf 1] verantwoordelijk voor correcte aangiften omzetbelasting en een correcte bedrijfsadministratie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de functie van verdachte als medevennoot en feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] en zijn rol in de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, het opzet van verdachte is toe te rekenen aan [bedrijf 1].
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1] gedane onjuiste aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2017 tot en met het tweede kwartaal van 2020, zoals onder 1 ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
VOF [bedrijf 1] in de periode 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van VOF [bedrijf 1] over:
- het 1e en 2e en 3e en 4e kwartaal van het jaar 2017, en
- het 1e en 2e en 3e en 4e kwartaal van het jaar 2018, en
- het 1e en 2e en 3e en 4e kwartaal van het jaar 2019, en
- het 1e en 2e kwartaal van het jaar 2020,
onjuist heeft laten doen, immers heeft VOF [bedrijf 1] telkens in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan vooraftrek in aanmerking komende omzetbelasting doen opgeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij in de periode 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2020 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, die bestemd waren tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, en zodanige geschriften opzettelijk heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte wist dat deze geschriften bestemd waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst, te weten:
- facturen van [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V. en/of [bedrijf 5],
bestaande die valsheid hierin dat – in strijd met de waarheid – uit die facturen bleek of zou moeten blijken dat er diensten/werkzaamheden waren verricht voor VOF [bedrijf 1] door de in de facturen vermelde bedrijven, en waaruit dat gebruik maken hierin bestond dat hij, verdachte, die valse facturen heeft verstrekt of doen toekomen aan [bedrijf 6] en/of [naam 1] en/of [bedrijf 7] en/of [naam 2].
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 AWR en de artikelen 51 en 225 lid 2 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: het opzettelijk onjuist doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht af te wijken van de straffen die in de oriëntatiepunten voor straftoemeting worden genoemd, omdat een nieuwe detentieperiode veel negatieve gevolgen zou hebben voor verdachte. De raadsman heeft bepleit te volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die verdachte reeds in Poolse overleveringsdetentie en voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast een fors voorwaardelijke gevangenisstraf en een eventuele taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan fraude met omzetbelasting door in de jaren 2017 tot en met 2020 in totaal veertien kwartaalaangiften omzetbelasting onjuist te laten opmaken en in te dienen bij de Belastingdienst. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het gebruik maken van valse geschriften. Hij heeft valselijk opgemaakte facturen laten verwerken in zijn aangiften omzetbelasting om ten onrechte voorbelasting te kunnen claimen, waarin hij ook is geslaagd. De rechtbank begroot het fiscale nadeel op € 197.324,--. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij enkel oog voor zijn eigen gewin heeft gehad. Bij belastingheffing zijn immers gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met belastingheffing wordt beoogd de Staat der Nederlanden geldmiddelen te verschaffen die voor de taakvervulling van de Staat noodzakelijk zijn. Verdachte heeft door zijn handelwijze deze belangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Voor een goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting is bovendien essentieel dat uitgegaan kan worden van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangiften. Door aangiften te doen die niet stroken met de werkelijkheid heeft verdachte het systeem van de heffing van omzetbelasting ondermijnd. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die bij een benadelingsbedrag van
€ 197.324,-- een gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden als uitgangspunt inhouden.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 februari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf in het voordeel van verdachte mee dat zijn voorlopige hechtenis met ingang van 2 mei 2023 – tot op heden – is geschorst onder een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder een locatiegebod dat werd gecontroleerd door elektronische monitoring.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat passend is om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 213 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat beide op de beslaglijst vermelde documenten dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft betoogd dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan hij wordt verdacht is aangetroffen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:het opzettelijk onjuist doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
213 (tweehonderddertien) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht alsmede de tijd die door de verdachte in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 en 2;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD kantoor Arnhem met dossiernummer 70790. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Een geschrift, te weten de Ambtsedige verklaring Omzetbelasting van 1e kwartaal 2017 t/m 2e kwartaal 2020 van belastingplichtige [bedrijf 1], [vestigingsplaats], genummerd als DOC-160, pagina’s 824 t/m 854.
2. Een geschrift, te weten de Ambtsedige verklaring fiscaal nadeel over de periode 2017 tot en met 30 juni 2020, genummerd als DOC-154, pagina 790.
3.
Een geschrift, zijnde diverse facturen van het bedrijf [bedrijf 2] gericht aan VOF [bedrijf 1], genummerd als DOC-021, pagina’s 483 tot en met 495.
4.
Een geschrift, zijnde diverse facturen van het bedrijf [bedrijf 4] B.V. gericht aan VOF [bedrijf 1], genummerd als DOC-022, pagina’s 496 tot en met 510.
5.
Een geschrift, zijnde diverse facturen van het bedrijf [bedrijf 3] B.V. gericht aan VOF [bedrijf 1], genummerd als DOC-024, pagina’s 513 tot en met 527.
6.
Een geschrift, zijnde diverse facturen van het bedrijf [bedrijf 5] gericht aan VOF [bedrijf 1], genummerd als DOC-025, pagina’s 528 tot en met 532.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 januari 2023 (V-001-01), pagina 101, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
U vraagt mij waaruit mijn werkzaamheden bestonden die ik deed voor VOF [bedrijf 1]. Alles, ik deed alles. [naam 3] hielp mee maar ik was de hoofdverantwoordelijke. Hij assisteerde mij, hij werkte in opdracht van mij. We deden hetzelfde werk op het moment zelf maar de hoofdverantwoordelijke van de onderneming was ik. Wij maakte gebruik van de diensten van een belastingadviseur die alle zaken voor ons in orde maken. In eerste instantie was dat [naam 1]. In voetbaltermen was ik iemand die de hoektrap nam en gelijktijdig de bal in het goal kopte. Ik maakte de administratie in orde en gaf de administratie vervolgens aan de accountant.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuigen [naam 2] en [naam 1] van 24 maart 2022 (G-001/G-002), pagina’s 188 en 189, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
[verdachte] is de man die de beslissingen neemt in het bedrijf en daar heb ik ook altijd contact mee gehad. Hij deed ook de besprekingen en contacten en zocht ook de klanten. [naam 3] deed hand en spandiensten, administratie, bezorgen van folders en veel rijden. Hij was een beetje de klusjesman van [verdachte]. [naam 3] heeft eigenlijk nooit beslissingen genomen. De dagelijkse beslissingen bij [bedrijf 1] worden door [verdachte] genomen, maar ik weet niet hoe ze dat onderling communiceren. Ik had zakelijk contact met [verdachte], hij was zeg maar de directeur van de VOF.
9.
Een geschrift, te weten analyse van VOF [bedrijf 1] opgemaakt door [naam 6] (DOC-002), pagina’s 403 tot en met 406, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Met betrekking tot de facturen zijn de volgende opmerkingen te maken:
1. [bedrijf 2], de dato 14 februari 2020 met factuurnummer [nummer 1]
- Het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel bevat aan het einde een "2" teveel.
- Veel taalfouten.
- Het bedrag van de factuur dient te worden overgemaakt, echter er wordt geen bankrekeningnummer vermeld.
- Op de website van "[bedrijf 2]" wordt nadrukkelijk aangegeven dat het rayon rond [plaats] (de vestigingsplaats) ligt. Een opdracht in Maastricht en Roermond komt vreemd over.
- Alle betalingen in de jaren 2017 tot en met 2019 zijn contant voldaan.
2. [bedrijf 3] BV, de dato 7 januari 2020 met factuurnummer [nummer 2]
- Geen adressering van "[bedrijf 9] BV" op de factuur.
- Notatie van het bankrekeningnummer.
- Veel taalfouten.
- In de algemene voorwaarden wordt een andere onderneming vermeld.
- De lay-out van de factuur (telling en lijnen) is exact gelijk aan de factuur van
"[bedrijf 2]"
- Alle betalingen in de jaren 2017 tot en met 2019 zijn contant voldaan.
Uit de systemen van de Belastingdienst (Beheer Van Relaties en Klantbeeld) blijkt dat de
bedrijfsvoering van "[bedrijf 3] BV" is beëindigd en dat de BV per 9 december 2014 is
opgeheven.
3. [bedrijf 4] B.V., de dato 4 februari 2020 met factuurnummer [nummer 3]
- Op het adres van "[bedrijf 4] B.V." staat niet deze BV maar wel "[bedrijf 4] B.V." ingeschreven.
- Adressering van VOF [bedrijf 1] is niet compleet.
- Ontbreken van bankgegevens van "[bedrijf 4] BV".
- Veel taalfouten.
- Alle betalingen in de jaren 2017 tot en met 2019 zijn contant voldaan.
Uit de systemen van de Belastingdienst (Beheer Van Relaties en Klantbeeld) blijkt dat de
bedrijfsvoering van "[bedrijf 4] BV" is beëindigd en dat de BV per 20 september 2017 is
opgeheven.
10.
Een geschrift, te weten het rapport ‘Verslag van een ingesteld derdenonderzoek bij [bedrijf 5]’ van 26 augustus 2021 (DOC-005), pagina 452 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de controlemedewerker:
Op het bedrijfsadres van [bedrijf 8] B.V. heb ik gesproken met de heer
[naam 4], medewerker van dit kantoor. (…)
Op mijn vragen heeft de heer [naam 4] als volgt, of in woorden van gelijke
strekking, geantwoord:
V: "Kent u het bedrijf VOF [bedrijf 1] te Nijmegen in relatie met uw cliënt?"
A: "Neen, dit bedrijf ken ik niet".
Vervolgens heb ik de over het jaar 2020 in de administratie van VOF [bedrijf 1].
Distribution aangetroffen facturen aan de heer [naam 4] getoond.
V: "Herkent u deze facturen?"
A: "Neen, deze facturen ken ik niet (ik ben met de heer [naam 4] de administratie
over het eerste halfjaar van 2020 doorgelopen). De facturen van [bedrijf 5] zien er
heel anders uit".
Ik heb van twee facturen van [bedrijf 5] een kopie gemaakt. Deze zijn als
bijlagen bij dit verslag gevoegd.
V: "Ik zie dat de facturen duidelijk van elkaar afwijken. Kunt u dit toelichten?"
A: "Zoals ik al zei, de facturen van [bedrijf 5] zien er zoals u ziet heel anders uit. De op
de factuur genoemde huur van auto's kan ik niet plaatsen binnen het bedrijf van
mijn cliënt. En de omvang van de bedragen die op de facturen staan genoemd
komen al helemaal niet overeen met de omzet die per onderhoudsbeurt of reparatie wordt behaald”.
11.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] door de rechter-commissaris van 16 november 2023, pagina 3, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
U houdt mij DOC-025, 1/5 voor. Ik maak niet zo’n factuur. Dit is een onbekende factuur voor mij. (…) Ik heb hem wel eens een auto meegegeven als leenauto, maar verder niet echt het verhuren van auto’s. Ik heb ook geen auto’s om te verhuren.
12.
Een geschrift, te weten het rapport ‘Verslag van een ingesteld derdenonderzoek bij [bedrijf 2]’ van 25 augustus 2021 (DOC-003), pagina’s 417 en 418 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de controlemedewerker:
Op het bedrijfsadres van [bedrijf 2] heb ik gesproken met de heer [naam 7], directeur van de onderneming. Op mijn vragen heeft de heer [naam 7] als volgt, of in woorden van gelijke strekking geantwoord:
V: "Kent u het bedrijf VOF [bedrijf 1] te Nijmegen?"
A: "Neen, dit bedrijf ken ik niet".
Vervolgens heb ik de over het jaar 2020 in de administratie van VOF [bedrijf 1] aangetroffen facturen aan de heer [naam 7] getoond.
V: "Herkent u deze facturen?"
A: "Neen, dit zijn geen facturen zoals wij die binnen ons bedrijf gebruiken. Ik zal u een kopie van een door ons gebruikte factuur geven".
De heer [naam 7] heeft mij een kopie van een verkoopfactuur van 22 mei 2020 overhandigd. Deze is als bijlage bij dit verslag gevoegd.
V: "Ik zie dat de facturen duidelijk van elkaar afwijken. Kunt u dit toelichten?"
A: "Ik zie meteen dat het adres niet klopt. Wij zijn in 2016 al verhuisd van de Marconiweg naar dit adres. Ook de nummering klopt niet. Eigenlijk klopt er helemaal niets van de facturen die u mij laat zien".
V: "In de administratie van VOF [bedrijf 1] worden deze facturen als contante betaling aan uw bedrijf verantwoord. Vinden er binnen uw bedrijf contante transacties plaats?"
A: "U moet het zo zien dat in de reclameverspreiding alles business to business gaat. De folders en kranten komen rechtstreeks van de drukkerijen en dat gaat allemaal op factuur. Contante betaling komt niet voor. Alles gaat via de bank"
13.
Het proces-verbaal van bevindingen ‘vergelijking auditfiles met aangetroffen facturen’ (AMB-011-01) van 23 februari 2023, pagina’s 282 tot en met 285, voor zover inhoudende, als relaas van de verbalisant:
Op 22 maart 2022 heeft er een doorzoeking op de [vestigingsplaats] plaatsgevonden dit is de woning van verdachte [verdachte] en tevens vestigingsadres van VOF [bedrijf 1]. Hierbij is onder andere een desktop PC in beslag genomen met nummer [nummer 4]. De op deze PC aangetroffen digitale facturen zijn gebruikt voor de vergelijking met de auditfiles (DOC-166) en de fysieke facturen (DOC-021 t/m DOC-025). Op 4 na heb ik alle facturen die in de auditfiles geboekt zijn teruggevonden als factuur op de PC. Ook alle fysieke facturen die ik heb ontvangen van de Belastingdienst heb ik terug gevonden op de PC. Dit betekend dat van de totaal 391 facturen er 4 niet op de PC te vinden zijn, procentueel is dit 98,97% van de geboekte facturen.
14.
Het proces-verbaal ‘overige onderzoeksvragen met betrekking tot digitale data’ van 20 juni 2022 (AMB-005-02), pagina 247, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Nadat de Dell computer met [nummer 4] was opgestart zag ik twee gebruikers accounts ([verdachte] en [bedrijf 1]). Hierna heb ik met de muis het account [verdachte] aangeklikt en zag dat er om een wachtwoord werd gevraagd.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft getoetst aan de criteria genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.