ECLI:NL:RBOVE:2024:1195

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
10789863 \ CV EXPL 23-2539
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering en schadevergoeding in civiele zaak tussen twee besloten vennootschappen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft partij A, een besloten vennootschap, een verklaring voor recht gevorderd dat partij B, eveneens een besloten vennootschap, toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van hun overeenkomst. De vordering omvatte een schadevergoeding van € 20.461,57 en € 979,62 aan buitengerechtelijke kosten. De zaak is ontstaan uit een overeenkomst van opdracht voor arbodiensten, waarbij partij B verzuimbegeleiding verleende aan partij A.

In het incident heeft partij B een vordering ingediend met de stelling dat de waarde van de vorderingen meer dan € 25.000,00 bedraagt, waardoor de zaak niet door de kantonrechter behandeld zou mogen worden. Partij A heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de loondoorbetalingsverplichting voor een werknemer was geëindigd en dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de vorderingen de competentiegrens van € 25.000,00 overschreden.

De kantonrechter heeft de incidentele vordering van partij B afgewezen, oordelend dat de vorderingen van partij A niet boven de € 25.000,00 uitkwamen. De rechter heeft bepaald dat de zaak op de rol zal komen voor conclusie van antwoord op 2 april 2024. De proceskosten in het incident zijn vastgesteld op € 204,00, die partij B moet vergoeden aan partij A. Het vonnis is uitgesproken op 5 maart 2024 in Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10789863 \ CV EXPL 23-2539
Vonnis in incident van 5 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij A] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1],
eisende partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident,
hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: mr. A.J.C. van Gurp, advocaat te Hengelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij B] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident,
hierna te noemen [partij B],
gemachtigde: mr. D.J. Wolf, advocaat te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 september 2023, ter griffie ontvangen op 8 november 2023,
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht arbodiensten tot stand gekomen op grond waarvan [partij B] (onder meer) verzuimbegeleiding verleent aan [partij A].

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
[partij A] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht dat [partij B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar overeenkomst met [partij A].
b. vergoeding van schade van € 20.461,57 alsmede een bedrag van € 979,62 terzake buitengerechtelijke kosten.
c. veroordeling van [partij B] tot betaling van geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat.
3.1.1.
[partij A] legt aan haar vordering ten grondslag dat [partij B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar overeenkomst met [partij A]. Er is sprake van een blijvende onmogelijkheid tot nakoming waardoor [partij A] van rechtswege recht heeft op schadevergoeding. [partij B] heeft een persoon ingeschakeld die niet beschikte over de juiste kwalificaties waardoor een rapportage van de bedrijfsarts ontbreekt. Bovendien voldoet de rapportage volgens [partij A] niet aan de daaraan te stellen eisen.
In het incident
3.2.
[partij B] stelt dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de waarde van de vorderingen meer bedraagt dan € 25.000,00 en de zaak daarom ingevolge artikel 71 en 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verwezen moet worden naar een kamer van de rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken met veroordeling van [partij A] in de kosten van het incident.
3.2.1.
[partij B] wijst er op dat de arbeidsovereenkomst met [naam] is opgezegd per 1 augustus 2022 en dat de arbeidsovereenkomst op 15 februari 2023 door middel van de beschikking van de kantonrechter is hersteld. Het betreft een periode van meer dan zes maanden waarin [naam] geen loon heeft ontvangen. Het is daarom volgens [partij B] onaannemelijk dat de loondoorbetaling een bedrag van minder dan € 4.538,29 zou behelzen. Dit maakt dat samen met het bedrag van € 20.461,71 het te vorderen bedrag meer bedraagt dan € 25.000,00. (€ 20.461,71 + € 4.538,29 = € 25.000,00).
3.3.
[partij A] voert verweer en voert daartoe, onder meer, het navolgende aan.
3.3.1.
[naam] heeft zich op 17 september 2019 ziekgemeld. De loondoorbetalingsverplichting van [partij A] is derhalve geëindigd per 14 september 2021. Op [partij A] rust in beginsel geen verplichting om na 14 september 2021 loon aan [naam] te betalen.
3.3.2.
[partij A] wijst er op dat er tussen 1 augustus 2022 en 5 februari 2023 (bedoeld zal zijn 15 februari 2023) geen arbeidsovereenkomst bestond tussen [naam] en [partij A]. De arbeidsovereenkomst is immers niet met terugwerkende kracht hersteld.
3.3.3.
[partij A] merkt op dat weliswaar de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en het daarom niet is uitgesloten dat aanspraak wordt gemaakt op loondoorbetaling en/of re-integratie verplichtingen maar dat dit risico qua omvang en (vooral) waarde beperkt is.
3.3.4.
In dit verband wijst [partij A] er op dat [naam] is geboren op 5 februari 1958 en hij dus op 5 februari 2025, binnen één jaar na heden (datum antwoord in incident van 6 februari 2024), de AOW-gerechtigde leeftijd zal bereiken. Ook dit feit maakt dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen van [partij A] geen hogere waarde dan € 25.000,00 vertegenwoordigen aldus nog steeds [partij A].
3.3.5.
[partij A] heeft onder c. gevorderd de veroordeling van [partij B] tot schadevergoeding op te maken bij staat. [partij A] merkt op dat zij dit heeft gedaan omdat thans een volledige opgave c.q. begroting van de schade nog niet mogelijk is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna -voor zover van belang- nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, nu de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
4.2.
Ingevolge artikel 93 Rv worden door de kantonrechter behandeld en beslist:
a. zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;
b. zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000;
4.3.
In de onderhavige zaak is sprake van vorderingen van bepaalde waarde (met een waarde lager dan € 25.000,00, te weten de bedragen € 20.461,57 en € 979,62 samen opgeteld € 21.441,19) en daarnaast een vordering van onbepaalde waarde. Ingevolge artikel 93 onder b. Rv is in deze situatie de maatstaf of er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00.
4.4.
[partij B] meent (onder verwijzing naar artikel 94 lid 1 Rv) dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen van [partij A], inclusief de vorderingen van onbepaalde waarde en de wettelijke rente een hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00.
4.5.
De kantonrechter volgt [partij B] hierin niet. In de onderhavige zaak heeft [partij A] in reactie op de vordering in incident voldoende gemotiveerd toegelicht dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat het totale beloop van de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00.
4.6.
Immers de loondoorbetalingsverplichting is geëindigd per 14 september 2021 en weliswaar is de arbeidsovereenkomst hersteld maar dat is niet per terugwerkende kracht gebeurd. De betreffende werknemer heeft ook (nog) geen loonvordering ingesteld. [partij A] heeft aangevoerd dat niet is uitgesloten dat in de toekomst onder omstandigheden een loondoorbetalingsverplichting kan bestaan alsook een re-integratieverplichting waarmee kosten zijn gemoeid maar dat dit risico gering is. Of de werknemer een vordering zal instellen is op dit moment nog zo onzeker dat niet kan worden aangenomen dat de vordering de competentiegrens overstijgt.
4.7.
Ook overigens zijn er geen omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat ervan moet worden uitgegaan dat de vordering van [partij A] een waarde van € 25.000,00 te boven gaat.
4.8.
De incidentele vordering van [partij B] moet daarom worden afgewezen.
4.9.
[partij B] wordt in het incident in het ongelijk gesteld en zal daarom veroordeeld worden in de proceskosten in het incident. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden vastgesteld op € 204,00.
In de hoofdzaak
4.10.
De kantonrechter zal bepalen dat de zaak weer op de rol zal komen van 2 april 2024 voor conclusie van antwoord.

5.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
5.1.
wijst de incidentele vordering van [partij B] af,
5.2.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] vastgesteld op € 204,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 2 april 2024 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
(DW)