ECLI:NL:RBOVE:2024:1193

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
10246776 \ CV EXPL 22-2872
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van medehuurschap in een langdurige gezamenlijke huishouding tussen vader en zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 maart 2024 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen partij A en partij B. De kern van de zaak betreft de vraag of partij A2, de zoon van partij A1, medehuurder kan worden van de woning waarin zij al decennia samenwonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partij A1 en partij A2 al meer dan twee jaar samenwonen en dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Dit werd onderbouwd door getuigenverklaringen en bewijsstukken die de langdurige samenwoning bevestigden. De rechtbank heeft eerder, in een vonnis van 15 augustus 2023, al bindende beslissingen genomen over de status van de huurovereenkomst en de positie van partij A2. Partij B, die zich tegen de medehuurschap van partij A2 verzet, heeft geen voldoende bewijs kunnen leveren om de eerdere beslissingen te weerleggen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de vordering van partij A2 om medehuurder te worden, moet worden toegewezen. Tevens is partij B veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10246776 \ CV EXPL 22-2872
Vonnis van 5 maart 2024
in de zaak van

1.[partij A 1] , wonende te [woonplaats 1],

2.
[partij A 2]., wonende te [woonplaats 2],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: J.M. Rozendal,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 3],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen [partij B],
gemachtigde: mr. D.F. Briedé.

1.De procedure

1.1.
Na het vonnis van 15 augustus 2023 heeft [partij A] op 29 augustus 2024 een akte uitlating bewijslevering genomen, waarna hij op 28 november 2023 getuigen heeft laten horen. [partij B] heeft afgezien van het horen van getuigen. Partijen hebben akte uitlating na enquête genomen, [partij B] op 2 januari 2024, [partij A] op 30 januari 2024.
1.2.
Vandaag wordt vonnis gewezen.

2.De beoordeling

2.1.
Het vonnis van 15 augustus 2023 was in conventie een tussenvonnis, in reconventie het eindvonnis. Nu moet dus alleen nog in conventie worden beslist.
2.2.
In conventie gaat het om de vordering te bepalen dat [partij A 2] medehuurder is. In het vonnis van 15 augustus 2023 heeft de kantonrechter daarover al bijna volledig beslist:
 [partij A 2] woont al langer dan twee jaar in de woning (overweging 5.11),
 Vader en zoon voeren een gemeenschappelijke huishouding waarin sprake is van wederkerigheid (5.11),
 De vordering heeft niet alleen de strekking [partij A 2] de positie van huurder te geven (5.9),
 [partij A 2] biedt voldoende financiële waarborg om de huur te betalen (5.10).
Al deze beslissingen zijn gemotiveerd, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud genomen. Het zijn dus bindende eindbeslissingen, waaraan de kantonrechter in het vervolg van de procedure, dus ook nu, gebonden is. De kantonrechter heeft wel de bevoegdheid terug te komen van een bindende eindbeslissing, maar hij ziet geen voldoende reden om dat te doen. [partij B] heeft dat wel gevraagd, maar de argumenten die hij daartoe heeft aangevoerd voegen weinig toe aan zijn eerdere stellingen, die in het vonnis van 15 augustus 2024 nu juist zijn verworpen. Bovendien vraagt [partij B] om terug te komen op alle bindende eindbeslissingen uit het vonnis van 15 augustus 2023. Voor een volledige heroverweging ziet de kantonrechter geen reden. Als [partij B] die wil, is hoger beroep het geëigende middel.
2.3.
Na de beslissingen van 15 augustus 2023 stond was er nog één geschilpunt over: de duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding tussen vader en zoon [partij A]. Daarop richtte zich dus de bewijsopdracht aan [partij A]
2.4.
Als bewijs van de duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding hebben [partij A] een uittreksel uit de basisregistratie personen van de gemeente Twenterand toegestuurd waaruit blijkt dat [partij A 1] vanaf 1970 staat ingeschreven op het adres dat nu [adres 1] heet. Bij het ontbreken van tegenbewijs is daarmee buiten twijfel dat hij daar vanaf 1970 heeft gewoond.
2.5.
[partij A] hebben daarnaast als getuigen laten horen [partij A 2], diens jongere broer [getuige 1], zorgmedewerkster [getuige 2] en buurman [getuige 3].
[partij A 2] is partijgetuige. Hij heeft verklaard dat hij vanaf 1970 onafgebroken aan de [adres 1] heeft gewoond, dat zijn inschrijving op het adres [adres 2] andere redenen had en dat hij daar nooit feitelijk heeft gewoond.
[getuige 1] heeft zelf tot ongeveer 2005 met [partij A] in de woning aan de [adres 1] gewoond en heeft verklaard dat [partij A 2] daar voor zover hij weet altijd heeft gewoond en is blijven wonen.
Huishoudelijke hulp [getuige 2] heeft vanaf eind 2013 of begin 2014 wekelijks gezien dat vader en zoon [partij A] samen in de woning woonden en heeft er nooit aan getwijfeld dat [partij A 2] daar permanent woonde.
Buurman [getuige 3] zegt dat hij vanaf 1978/1979 dagelijks (hij zal wel bedoelen: zes keer per week) de krant van de vorige dag bij [partij A] heeft gebracht en dat hij vader en zoon dan altijd samen zag. Ook hij twijfelt er niet aan dat vader en zoon daar altijd samen woonden.
2.6.
De kantonrechter twijfelt niet aan de juistheid van de verklaringen van de getuigen. [getuige 1], huishoudelijke hulp [getuige 2] en buurman [getuige 3] hebben niet voortdurend gezien hoe de situatie aan de [adres 1] was, maar hun verklaringen komen overeen en zij weten als betrokkenen bij vader en zoon [partij A] die allen wonen in de dorpsgemeenschap [plaats], echt wel hoe het zit. De kantonrechter acht daarom bewezen dat [partij A 1] en [partij A 2] al meerdere decennia onafgebroken duurzaam samen wonen aan de [adres 1].
2.7.
[partij B] heeft bij akte van 2 januari 2024 een aantal bewijsstukken ingebracht, waarna ook [partij A] nog een verklaring hebben gevoegd bij de akte van 30 januari 2024. De documenten van [partij B] acht de kantonrechter onvoldoende om af te doen aan het geleverde getuigenbewijs dat [partij A 2] feitelijk nooit is uitgevlogen en altijd heeft samengewoond met [partij A 1] Het document van [partij A] laat de kantonrechter buiten beschouwing, omdat [partij B] er niet op heeft kunnen reageren.
2.8.
Nu [partij A] hebben bewezen dat zij al meerdere decennia feitelijk samenwonen, zal de vordering dat [partij A 2] medehuurder wordt - in lijn met wat in het vonnis van 15 augustus 2023 onder 5.15 is overwogen - worden toegewezen zoals hierna zal worden bepaald.
2.9.
[partij B] wordt als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Het gaat daarbij om 3,5 punt (dagvaarding, mondelinge behandeling, getuigenverhoor en akte uitlating na enquête) tegen het tarief dat hoort bij een zaak met een onbepaald belang.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
bepaalt dat [partij A 2] met ingang van heden medehuurder zal zijn van het gehuurde aan de [adres 1],
3.2.
veroordeelt [partij B] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [partij A] begroot op € 929,74, en de nakosten, tot op heden aan de zijde van [partij A] begroot op € 102,00 (0,5 punt x liquidatietarief van € 204,00),
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
(PHR(O)