In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 5 maart 2024, vordert eiseres, een voormalige echtgenote, de veroordeling van gedaagde, haar ex-echtgenoot, tot betaling van een deel van de schulden die zij in het verleden zou hebben betaald. De partijen zijn voormalige echtelieden die een echtscheidingsconvenant hebben opgesteld en ondertekend. Eiseres stelt dat gedaagde nog een bedrag van € 6.021,00 aan haar verschuldigd is, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde heeft echter verweer gevoerd en betwist dat eiseres aan haar stelplicht heeft voldaan door onvoldoende bewijs te leveren van de betalingen die zij stelt te hebben gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar vordering. Er zijn geen verificatoire bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat de genoemde bedragen daadwerkelijk door eiseres zijn betaald. De rechtbank wijst erop dat een blote, niet onderbouwde stelling niet voldoende is voor toewijzing van de vordering. Bovendien is er een beroep gedaan op verjaring door gedaagde, wat mogelijk gehonoreerd had kunnen worden, gezien de verjaringstermijn van vijf jaar en het ontbreken van bewijsstukken die de verjaring zouden hebben gestuit.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit vonnis is uitgesproken door de kantonrechters A.M.S. Kuipers en J.M. Marsman.