3.1[eiser] vordert - na wijziging van eis bij conclusie van repliek - dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt:
tot nabetaling van het te weinig aan [eiser] uitgekeerde bedrag over de periode
27 februari 2020 tot en met maart 2023 zijnde € 13.501.09 dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
tot maandelijkse betaling vanaf april 2023 aan [eiser] van het verschil tussen de te lage en de juiste uitkering, zijn de een aanvulling van € 15,90 per dag berekend over 261 dagen per jaar waarbij deze aanvulling met 3 % per jaar worden geïndexeerd, zo lang De Amersfoortse niet de juiste en volledige uitkeringen aan [eiser] uitkeert, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen aanvulling;
betaling van een schadevergoeding van 50% over de te laat uitbetaalde bedragen, daarmee wordt analoog gekeken naar de wettelijke verhoging, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen redelijke percentage;
betaling van de wettelijke rente over de gehele vordering, te rekenen vanaf
27 februari 2020 dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen periode;
betaling van een aanvullende schadevergoeding wegens de schade die [eiser] leidt doordat hij, 5 jaar na dato tijdens volledige arbeidsongeschiktheid, nog steeds met [gedaagde] in discussie is over zijn uitkering via de verzekering. [eiser] acht een bedrag van € 25.000,- redelijk;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen kosten gemachtigde;
tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.260,32 inclusief BTW;
tot betaling van de nakosten (krachtens artikel 237 lid 4 Rv), te begroten op een half salarispunt van het toegewezen salaris voor de gemachtigde met een maximum van
€ 124,-, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, gedaagde(n) daarover de wettelijke rente is of zijn verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.