ECLI:NL:RBOVE:2024:1068

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
10523777 \ CV EXPL 23-2018
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen uit koopovereenkomsten tussen Mira en gedaagde

In deze zaak vordert Mira Veranda en Klusbedrijf B.V. betaling van openstaande facturen van gedaagde, die in de jaren 2021 en 2022 koopovereenkomsten met Mira heeft gesloten voor de levering van onderdelen van verandas. Gedaagde heeft de onderdelen bij Mira afgehaald en ontving hiervoor facturen. Mira stelt dat er nog facturen openstaan en vordert een totaalbedrag van € 17.341,03, inclusief rente en kosten. Gedaagde betwist de openstaande facturen en verzoekt om afwijzing van de vordering, met veroordeling van Mira in de proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering van Mira deels toegewezen en deels afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde een bedrag van € 12.309,89 verschuldigd is voor de facturen die wel zijn erkend, en dat de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 17 mei 2023 verschuldigd is. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 898,10 toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10523777 \ CV EXPL 23-2018
Vonnis van 27 februari 2024
in de zaak van
MIRA VERANDA EN KLUSBEDRIJF B.V.,
te Vlaardingen ,
eisende partij,
hierna te noemen: Mira ,
gemachtigde: mr. S. van Gijn en mr. A. van den Dorpel,
rolgemachtigde: E.S.A. Wiggers
tegen
[gedaagde], voorheen handelend onder de naam Budget Veranda & Overkappingen,
te [woonplaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 augustus 2023
- de mondelinge behandeling van 29 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Tussen partijen met Mira als verkoper en [gedaagde] als koper zijn in de jaren 2021 en 2022 koopovereenkomsten gesloten. [gedaagde] kocht dan onderdelen van verandas, welk verandas door [gedaagde] bij klanten van haar werden geplaatst. De bestellingen werden per e-mail door [gedaagde] bij Mira gedaan. De onderdelen werden door [gedaagde] bij Mira afgehaald, waarna zij een factuur kreeg. Volgens Mira staan er nog facturen open en daarvan vordert zij nu betaling. De kantonrechter zal de vordering van Mira deels toewijzen en deels afwijzen. Dat oordeel wordt verderop in dit vonnis nader toegelicht.

3.Het geschil

3.1.
Mira vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 17.341,03, vermeerderd met rente en kosten. Aan haar vordering heeft Mira ten grondslag gelegd dat [gedaagde] een viertal facturen, ten belope van een totaal bedrag van € 16.211,40, onbetaald heeft gelaten, zodat zij vermeerderd met inmiddels vervallen rente (€ 192,52) en incassokosten (€ 937,11), nog € 17.341,03 te vorderen heeft.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat er nog facturen openstaan en zij wil dat de vorderingen van Mira worden afgewezen, met veroordeling van Mira in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vordering van Mira heeft betrekking op vier facturen. De kantonrechter zal die facturen hierna bespreken en beoordelen.
De factuur van 29 oktober 2021 ten belope van € 8.679,90
4.1.
Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] , anders dan in haar schriftelijke verweer, erkend dat zij de zaken, die op de factuur worden vermeld, heeft besteld bij Mira . Volgens haar heeft zij de factuur al betaald. Dat is echter weersproken door Mira en [gedaagde] heeft voor de gestelde betaling geen enkele onderbouwing gegeven. Zij heeft niets overgelegd waaruit blijkt dat zij de factuur daadwerkelijk heeft betaald. Aan haar stelling wordt dan ook voorbij gegaan. Er wordt vanuit gegaan dat de factuur nog niet is betaald. Voor zover de vordering ziet op de factuur van 29 oktober 2021 is deze dan ook toewijsbaar.
De factuur van 20 maart 2022 ten belope van € 2.500,00.
4.2.
Volgens [gedaagde] betreft deze factuur de veranda van haar moeder, die door monteurs van Mira is gebouwd. Deze heeft zij conform afspraak met Mira tegen betaling van de kostprijs afgenomen. Zij heeft het bedrag contant betaald aan [naam 1] van Mira . Ook ten aanzien van de gestelde betaling van deze factuur heeft te geleden dat [gedaagde] zal moeten onderbouwen dat zij het gefactureerde bedrag van € 2.500,00 daadwerkelijk heeft betaald. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit is op te maken dat zij het gefactureerde bedrag van € 2.500,00 heeft betaald. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat de factuur nog niet is betaald. Voor zover de vordering ziet op de factuur van 20 maart 2022 is deze dan ook toewijsbaar.
De factuur van 21 maart 2022 ten belope van € 1.760,00.
4.3.
Deze factuur is geadresseerd aan [naam 2] in [plaats] en betreft “
plaatsen nieuwe afvoer”. Volgens [gedaagde] heeft zij materialen ingekocht bij Mira voor deze klant en deze ook betaald aan Mira en is de veranda in opdracht van [naam 2] door [gedaagde] gebouwd. De factuur is volgens [gedaagde] niet verschuldigd, want zij heeft geen opdracht gekregen van [naam 2] voor plaatsing van een nieuwe afvoer, noch heeft zij opdracht gegeven aan Mira voor plaatsing of akkoord gegeven voor de kosten van reparatie. In het licht van dit verweer van [gedaagde] is het aan Mira om in elk geval voldoende te onderbouwen dat zij opdracht heeft gekregen van [gedaagde] tot het plaatsen van de nieuwe afvoer bij [naam 2] . Dat heeft zij nagelaten. Uit de door haar als productie 2 overgelegde e-mailberichten blijkt dat niet. Nu ook overigens geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven tot het plaatsen van de nieuwe afvoer, zal de vordering van Mira voor wat betreft deze factuur worden afgewezen.
De factuur van 1 april 2022 ten belope van € 3.271,50.
4.4.
Die factuur ziet kennelijk op bij drie klanten van [gedaagde] door Mira verrichte werkzaamheden, te weten bij [naam 3] , [naam 2] en [naam 4] voor respectievelijk € 850,00, € 919,83 en € 743,80, te vermeerderen met door [naam 3] geweigerde voorrijkosten van € 190,08.
[naam 3]
4.4.1.
Ten aanzien van
[naam 3]heeft [gedaagde] het verweer gevoerd dat zij voor deze klant materialen heeft gekocht bij Mira en deze heeft betaald aan Mira . Zij heeft bij [naam 3] de veranda gebouwd. Volgens [gedaagde] komen de kosten van het vervangen, corrigeren en terugplaatsen van de spie niet voor haar rekening. De spie heeft zij besteld bij Mira , maar daarvóór heeft Mira het moeten opmeten bij [naam 3] . Dat heeft Mira toen verkeerd gedaan met als gevolg dat dit door Mira weer gecorrigeerd moest worden. Op de zitting heeft [gedaagde] erkend dat zij om vervanging van de spie heeft verzocht, maar volgens haar is er toen niet met Mira over een door [gedaagde] te betalen prijs gesproken. Volgens [gedaagde] heeft Mira de kosten van het vervangen van de spie later bij de klant geïnd. Mira heeft hiervoor € 1.500,00 van [naam 3] ontvangen, aldus [gedaagde] . Dit laatste, dat Mira betaald heeft gekregen door [naam 3] , heeft Mira niet weersproken. Dat staat daarmee vast. Hiervan uitgaande, wordt ervan uitgegaan dat, voor zover er al een betalingsverplichting heeft bestaan voor [gedaagde] , daaraan voldaan is door de betaling van [naam 3] . Mira heeft dan ook niets meer te vorderen van [gedaagde] voor zover het [naam 3] betreft.
[naam 2]
4.4.2.
Ten aanzien van
[naam 2]heeft [gedaagde] het verweer gevoerd dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de betreffende gefactureerde werkzaamheden. In het licht van dit verweer van [gedaagde] is het aan Mira om in elk geval voldoende te onderbouwen dat zij opdracht heeft gekregen van [gedaagde] tot de gefactureerde “
Opening 2x nieuwe afvoeren. Verhelpen lekkage muurplaat en goot” bij [naam 2] . Dat heeft Mira nagelaten. Uit de door haar als productie 2 overgelegde e-mailberichten blijkt dat niet. Ook overigens zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Mira opdracht heeft gekregen van [gedaagde] tot het verrichten van de gefactureerde werkzaamheden bij [naam 2] . Voor zover de factuur van 1 april 2022 ziet op door Mira bij [naam 2] verrichte werkzaamheden komt deze dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
[naam 4]
4.4.3.
Ten aanzien van
[naam 4]heeft [gedaagde] het verweer gevoerd dat zij bij [naam 4] een veranda heeft geplaatst, die zij heeft gekocht bij Mira en ook heeft betaald aan Mira . Volgens haar bleek bij plaatsing dat door een fabrieksfout bij Mira het glas met schade was geleverd. Dit is volgens haar door Mira zelf hersteld, omdat het ging om een eigen fabrieksfout van Mira . Met de gefactureerde extra kosten is [gedaagde] nooit akkoord gegaan. Op de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij Mira weliswaar heeft verzocht nieuw glas te leveren en het glas met schade te vervangen, maar dat er toen niet over een prijs is gesproken. Kort gezegd, en voor zover de kantonrechter het standpunt van [gedaagde] begrijpt, komt haar standpunt op het volgende neer. [gedaagde] stelt dat zij weliswaar opdracht heeft gegeven voor het vervangen van de drie dakruiten bij [naam 4] , maar dat zij niets verschuldigd is daarvoor, omdat partijen toen geen prijs zijn overeengekomen, en omdat die werkzaamheden nodig waren vanwege door Mira aan [gedaagde] verkochte dakruiten, die niet deugdelijk waren.
4.4.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De opdracht tot het vervangen van de drie dakruiten en het vervolgens aanvaarden van die opdracht kwalificeert als een overeenkomst van aanneming van werk. Als een opdrachtgever en de aannemer geen prijs zijn overeengekomen, is een redelijke prijs verschuldigd door de opdrachtgever. Niet is gesteld of gebleken dat het gefactureerde bedrag niet redelijk is. Daarvan wordt dan ook uitgegaan. Dit betekent dat [gedaagde] nog een bedrag van (€ 743,80 + € 190,08, vermeerderd met 21% btw =) € 1.129,99 verschuldigd is terzake de door Mira bij [naam 4] verrichte werkzaamheden. Daaraan kan niet in de weg staan dat die werkzaamheden verricht zijn, omdat Mira dakruiten met schade had verkocht en geleverd aan [gedaagde] . Dat betekent dat Mira toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit die koopovereenkomst. Dat brengt echter nog niet met zich dat [gedaagde] daarom haar verplichtingen uit de voormelde overeenkomst van aanneming niet meer hoeft na te komen. Daartoe zou aanleiding kunnen bestaan als zij vanwege de genoemde toerekenbare tekortkoming bijvoorbeeld aanspraak zou hebben gemaakt op schadevergoeding en vervolgens een beroep op verrekening zou hebben gedaan. Maar dat heeft zij niet gedaan. Van de factuur van 1 april 2022 zal dus een bedrag van € 1.129,99 worden toegewezen.
4.5.
Op grond van al het vorenstaande zal van de gevorderde hoofdsom een bedrag van € 12.309,89 worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van € 192,52 aan vervallen wettelijke handelsrente wordt afgewezen. Dit is over een te hoog bedrag berekend. Wel zal worden toegewezen de gevorderde wettelijke handelsrente over € 12.309,89 vanaf 17 mei 2023 (datum dagvaarding) tot en met de dag van algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
Mira vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Daartegen is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Die vordering is daarom in beginsel toewijsbaar. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Dat brengt mee dat de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot het bedrag van € 898,10. De hoogte van dat bedrag is gebaseerd op het Besluit in samenhang met de hoogte van de toegewezen hoofdsom.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal een bedrag € 13.207,99 wordt toegewezen.
Proceskosten
4.8.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Mira te betalen een bedrag van € 13.207,99, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 12.309,89, met ingang van 17 mei 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024. (ap)