ECLI:NL:RBOVE:2024:1042

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
10656695 \ CV EXPL 23-1813
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in het kader van een overeenkomst voor pakketverzending

In deze zaak vorderde eiser, [eiser] B.V., betaling van twee openstaande facturen van in totaal € 4.778,42 van gedaagde, [gedaagde] B.V. De vorderingen zijn gebaseerd op een overeenkomst waarbij [eiser] verantwoordelijk was voor het ophalen en verzenden van pakketten voor [gedaagde]. De samenwerking werd door [gedaagde] per e-mail beëindigd, waarbij zij klachten uitte over de dienstverlening van [eiser], waaronder het verlies van 36 pakketten. Eiser betwistte de claims van [gedaagde] en stelde dat de facturen nog openstonden, ondanks dat de betaling van de grootste factuur eerder was gestorneerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2024, maakte [gedaagde] bezwaar tegen de producties van [eiser] en deed zij een beroep op opschorting van haar betalingsverplichtingen, gebaseerd op de vermeende ondeugdelijkheid van de geleverde diensten. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat de opschorting van betaling niet gerechtvaardigd was. De vordering van [eiser] werd toegewezen, inclusief rente en kosten, en [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 5.615,78, plus proceskosten van € 1.436,44.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10656695 \ CV EXPL 23-1813
Vonnis van 27 februari 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. L.S. Pross,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. E.M. Horssius.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 oktober 2023,
- de mondelinge behandeling van 30 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnotities van [eiser].
1.2.
[eiser] heeft op 29 januari 2024 een e-mail met producties gestuurd. Die producties behoren niet tot de processtukken (zie r.o. 3.1)
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

2.1.
Partijen hebben in de loop van 2022 met elkaar een overeenkomst gesloten met de strekking dat [eiser] bij [gedaagde], een webwinkel, aan het eind van de dag (ongeveer 17.15 uur) de door [gedaagde] te verzenden pakketten ophaalt en zorgt voor verzending via een externe vervoerder (zoals Post NL of GLS). [eiser] hanteert haar eigen tarieven voor verzending (per pakket) en die tarieven liggen lager dan de tarieven die de klant, in dit geval [gedaagde], zelf aan de vervoerder zou moeten betalen.
2.2.
Op 29 januari 2023 stuurt [gedaagde] [eiser] een e-mail waarbij de samenwerking per onmiddellijke ingang wordt beëindigd. In de e-mail staat:
“Langs deze weg willen wij u meedelen dat we per direct geen gebruik meer zullen maken van uw diensten, de reden is met name dat ik al vele malen heb kenbaar gemaakt dat pakketjes kwijt raken, adressen niet goed worden overgenomen en barsten van de spelfouten wat heel onprofessioneel staat naar onze klanten, dat door jullie slecht tot niet wordt gereageerd op mijn e-mails en dat er van jullie kant geen enkele handreiking komt met betrekking tot de inmiddels 36 verdwenen pakketten.
Ook stuit het mij tegen de borst dat GLS valse handtekeningen zet om zo pakketten af te leveren door de brievenbus vaak nog bij verkeerde bewoners, iets waar ik wel voor heb betaald maar waar ik geen dienst voor heb geleverd gekregen.
Om bovenstaande reden heb we besloten niet meer met jullie samen te werken, ik kan namelijk mijn klanten door deze werkwijze niet langer de service bieden die ik ze beloofd heb.”
2.3.
[eiser] bevestigt de opzegging bij e-mail van 30 januari 2023:
“Bij deze bevestigen wij de opzegging. We vinden het jammer dat de samenwerking niet naar tevredenheid is verlopen. Helaas zijn ook de door ons aangeboden oplossingen met webshop-koppelingen niet geaccepteerd. Daarmee hadden typefouten in elk geval voorkomen kunnen worden.
Je geeft aan dat er 36 pakketten verdwenen zijn. Wij beschikken niet over gegevens van deze verdwenen pakketten om dit te kunnen nakijken of op te lossen. Graag ontvangen we van deze pakketten de adresgegevens en datum van verzending zodat we alsnog kunnen nakijken wat er met deze zendingen aan de hand is.”
2.4.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van een tweetal facturen, van 6 februari 2023 (€ 4.759,08) en 3 maart 2023 (€ 19,34), samen € 4.778,42, te vermeerderen met rente en kosten. De facturen zien op honderden pakketten van [gedaagde], door [eiser] opgehaald en verstuurd in de periode van 2 januari 2023 tot en met 27 januari 2023.
2.5.
Volgens [eiser] is de factuur van € 4.759,08 al eens betaald maar door [gedaagde] later weer gestorneerd. Beide facturen staan dus nog open. [eiser] heeft van [gedaagde] vernomen haar standpunt dat 36 pakketten verdwenen zouden zijn maar [eiser] betwist dat 36 pakketten zijn verdwenen. [eiser] krijgt ondanks verzoeken hiertoe geen gegevens van [gedaagde] over deze pakketten (zoals adresgegevens en data van verzending) waardoor zij het niet kan uitzoeken. De pakketten zijn verzekerd met een verhoogde aansprakelijkheid tot € 500,00 en een eigen risico van € 50,00. [gedaagde] is daarvan ook op de hoogte. [eiser] erkent dat twee pakketverzendingen niet teruggevonden zijn. Voor die twee pakketten behoeft zij de inkoopnota van de goederen van [gedaagde], zodat [eiser] op haar beurt een claim kan indienen bij de vervoerder of verzekeraar. [gedaagde] heeft ook hier niet op gereageerd. De concrete klachten over de pakketverzendingen door [gedaagde] genoemd onder a tot en met k in haar conclusie van antwoord zijn door [eiser] be- en weersproken. Volgens [eiser] blijft [gedaagde] ten onrechte in gebreke met betaling van de facturen omdat er geen sprake is van wanprestatie. Bovendien staat de gang van zaken ook niet in verhouding tot het in het geheel niet betalen van de facturen.
2.6.
[gedaagde] heeft op de zitting van 30 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen producties die [eiser] één dag voor de zitting heeft overgelegd. [gedaagde] heeft erkend dat de betaling van de factuur van € 4.759,08 is gestorneerd en de twee facturen dus nog open staan. [gedaagde] doet met betrekking tot deze facturen een beroep op opschorting van haar betalingsverplichtingen. [eiser] heeft haar werk niet goed gedaan met betrekking tot 36 pakketverzendingen. Voor [gedaagde] is de kern van de overeenkomst dat [eiser] zorgt voor bezorging van de pakketten bij haar klanten. [gedaagde] heeft de betalingsverplichtingen opgeschort totdat de problemen met betrekking tot deze pakketten zijn opgelost c.q. totdat er een schadevergoeding is gekomen. Zij wil de schadevergoeding van [eiser], niet van de externe vervoerder GLS. [gedaagde] wil daarom dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] heeft aan het begin van de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de vele producties die [eiser] één dag voor de zitting in de procedure heeft gebracht. Na het uitwisselen van de standpunten van partijen hierover heeft de kantonrechter besloten de producties buiten beschouwing te laten, onder andere gelet op de late indiening en de omvang van de stukken.
3.2.
Vast staat dat de betaling van de factuur van € 4.759,08 is gestorneerd en dat beide facturen, waarvan [eiser] betaling vordert, nog open staan. In beginsel moet [gedaagde] die facturen betalen. [gedaagde] schort echter haar betalingsverplichting ten aanzien van die facturen op gelet op haar standpunt over de 36 verdwenen pakketten. Beoordeeld moet worden of het beroep op opschorting gerechtvaardigd is.
3.3.
[gedaagde] heeft pas bij de mondelinge behandeling expliciet gesteld een beroep te doen op een opschortingsrecht. Naar de kantonrechter begrijpt doet [gedaagde] daarbij een beroep op artikel 6:262 BW. Opschorting van tegenover elkaar staande verplichtingen is mogelijk als de wederpartij haar opeisbare verbintenis niet nakomt. In het geval van ondeugdelijke nakoming door de wederpartij is opschorting slechts toegelaten voor zover de tekortkoming de opschorting rechtvaardigt. De partij die een beroep doet op ondeugdelijke nakoming (hier: [gedaagde]), moet in het geval van betwisting door de wederpartij nader onderbouwen en bewijzen dat sprake is van ondeugdelijkheid. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat opschorting wegens ondeugdelijkheid van de prestatie van in dit geval [eiser] alleen mogelijk is totdat [eiser] haar prestatie heeft verbeterd of totdat de overeenkomst op grond van de wanprestatie is ontbonden en/of totdat schadevergoeding wegens die wanprestatie zal zijn toegekend. Een beroep op opschorting is tijdelijk en kan dus hooguit uitstel betekenen, geen afstel.
3.4.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is geweest van ondeugdelijkheid van haar prestatie (met uitzondering van twee pakketverzendingen) en dan is het aan [gedaagde] om aan te tonen dat er wel sprake is van een ondeugdelijke prestatie. Dat daarvan sprake is geweest heeft zij, zeker in het licht van de betwisting door [eiser], onvoldoende aannemelijk gemaakt, bovendien niet in zo’n mate dat het opschorten van betaling van de gehele facturen daardoor gerechtvaardigd was. In geval van gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming is opschorting immers slechts toegelaten, voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt.
3.5.
[gedaagde] heeft wel aannemelijk gemaakt dat de verzending via [eiser] niet vlekkeloos verliep, gelet op de twee verdwenen verzendingen en haar klachten genoemd onder a tot en met k in de conclusie van antwoord, maar van een niet nakomen aan de zijde van [eiser] die de onderhavige opschorting zou kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. Van de 36 pakketten, heeft [gedaagde] een aantal concrete voorbeelden gegeven. [eiser] heeft die concrete klachten, door [gedaagde] genoemd onder a tot en met k echter voldoende be- en weersproken. Sommige pakketten zijn bijvoorbeeld na bezorging niet door de geadresseerde opgehaald bij de buren of een afhaalpunt, dan wel retour gekomen. [eiser] heeft gevraagd om nadere informatie om de (overige) meldingen beter te kunnen onderzoeken en oplossen, maar die informatie heeft [gedaagde] niet gegeven. Ook niet in deze procedure. [gedaagde] heeft daarom in elk geval niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] aansprakelijk is voor het verlies van 36 pakketten. Van die claim ontbreekt de onderbouwing. Ook in deze procedure heeft [gedaagde] namelijk niet aangegeven welke 36 pakketzendingen dit zijn geweest en zij heeft ook geen inzicht gegeven in de door haar geleden schade.
3.6.
Bovendien blijkt uit het niet meewerken door [gedaagde] (om kenbaar te maken welke 36 pakketzendingen het betreft) dat zij [eiser] nog onvoldoende de mogelijkheid heeft gegeven de gestelde problemen op te lossen. [gedaagde] handhaaft hiermee de bestaande impasse en ook dat staat een beroep op een opschortingsrecht in de weg. [gedaagde] weet van de verzekering voor de pakketten. Uit de e-mail van 25 januari 2023 blijkt namelijk dat [gedaagde] van mening is dat het voor haar geen zin heeft om een pakbon te overleggen van een zending gelet op het eigen risico van € 50,00. Daarbij komt dat de tijd en moeite daarvoor ook niet wordt betaald, aldus [gedaagde] (conclusie van antwoord onder k). Dat laatste moge zo zijn, maar dit standpunt strookt niet met het tijdelijke karakter van een opschortingsrecht. [gedaagde] heeft bovendien geen aanstalten gemaakt om werk te maken van een schadevergoedingsvordering, die eventueel verrekend kan worden met de factuurbedragen. Zij heeft ter zitting wel gesteld dat zij te zijner tijd nog een schadevergoeding wil vorderen maar dit is onvoldoende concreet om het beroep op opschorting te rechtvaardigen. Mede gelet op haar eerdere opstelling dat het, kort gezegd, voor [gedaagde] niet loont om er werk van te maken.
3.7.
Het beroep op het opschortingsrecht kan gelet op het voorgaande niet gehonoreerd worden. De vordering van [eiser] zal toegewezen worden, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten volgens de wettelijke bepalingen, waartegen [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd. Toegewezen zal worden een hoofdsom van
€ 4.778,42, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten van € 602,84 en wettelijke handelsrente van € 234,52 (berekend tot 6 juni 2023), samen € 5.615,78, nog te vermeerderen met de verdere wettelijke handelsrente over € 4.778,42 vanaf 6 juni 2023.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.436,44

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.615,78, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 4.778,42, vanaf 6 juni 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.436,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.