ECLI:NL:RBOVE:2023:969

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
C/08/280805 / HA ZA 22-154
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door curator in faillissement van B.V. afgewezen op grond van artikel 37 lid 1 Faillissementswet

In deze zaak vordert de curator, mr. Fredrikus Kolkman q.q., betaling van VMI Holland B.V. op basis van 19 opdrachten die zijn failliete onderneming, [A] Verspaning B.V., met VMI heeft gesloten. De curator stelt dat VMI een bedrag van € 90.733,35 verschuldigd is. De rechtbank Overijssel overweegt dat de curator het recht om nakoming van de overeenkomsten te vorderen heeft verloren, omdat hij niet binnen een redelijke termijn heeft aangegeven bereid te zijn de overeenkomsten na te komen, zoals vereist door artikel 37 lid 1 van de Faillissementswet. De rechtbank concludeert dat VMI uit een e-mail van de faillissementsmedewerker van de curator mocht afleiden dat de curator niet bereid was om de overeenkomsten na te komen. Hierdoor zijn de vorderingen van de curator afgewezen.

De procedure omvatte een tussenvonnis en een mondelinge behandeling waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een handelsrelatie bestond tussen [A] en VMI, en dat VMI in de maanden voorafgaand aan het faillissement 19 opdrachten had geplaatst. Na het faillissement heeft VMI de opdrachten geannuleerd, maar de curator betwistte de rechtsgeldigheid van deze annulering. De rechtbank oordeelt dat de curator niet heeft voldaan aan de vereisten om zijn recht op nakoming te behouden, en wijst de vorderingen van de curator af. Tevens wordt Kolkman q.q. veroordeeld in de proceskosten van VMI, die zijn vastgesteld op € 5.065,00.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/280805 / HA ZA 22-154
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
MR. FREDRIKUS KOLKMAN Q.Q.,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[A] VERSPANING B.V.,
te Almelo,
eisende partij,
hierna te noemen: Kolkman q.q.,
advocaat: mr. F. Kolkman te Almelo,
tegen
VMI HOLLAND B.V.,
te Epe,
gedaagde partij,
hierna te noemen: VMI,
advocaat: mr. drs. L.A. Vitanova te Epe.

1.Samenvatting

1.1.
Kolkman q.q. vordert – als curator in het faillissement van [A] – betaling van € 90.733,35 op grond van nakoming van de 19 opdrachten die [A] en VMI met elkaar gesloten hebben.
1.2.
Op grond van artikel 37 lid 1 Faillissementswet verliest de curator het recht om nakoming van een overeenkomst te vorderen, als hij zich niet binnen de schriftelijk door de wederpartij van de gefailleerde gestelde redelijke termijn bereid heeft verklaard om de overeenkomst gestand te doen. De rechtbank overweegt dat wanneer uit omstandigheden kan worden afgeleid dat de curator niet tot gestanddoening van de overeenkomst bereid is, er geen termijn hoeft te worden gesteld en de curator het recht om nakoming te vorderen verliest.
1.3.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht VMI uit een e-mail van de faillissementsmedewerker van Kolkman q.q. afleiden dat Kolkman q.q. de oorspronkelijke overeenkomsten niet wilde nakomen en hij heeft daarmee het recht om nakoming van de overeenkomsten te vorderen verloren. De vorderingen van Kolkman q.q. worden daarom afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 september 2022,
- de mondelinge behandeling van 5 december 2022, waarbij Kolkman q.q. is verschenen en waarbij de heer [B] (bestuurder) namens VMI is verschenen, bijgestaan door mr. Vitanova. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben besproken,
- de spreekaantekeningen van Kolkman q.q.,
- de pleitnotities namens VMI.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[A] Verspaning B.V. (hierna: [A] ) en VMI hadden een handelsrelatie met elkaar, op grond waarvan VMI regelmatig producten bestelde die [A] leverde.
3.2.
In de maanden september, oktober en november 2021 heeft VMI 19 verschillende opdrachten aan [A] verstrekt voor een totaalbedrag van € 87.120,00 inclusief btw.
3.3.
Bij vonnis van 30 november 2021 van de rechtbank Overijssel is [A] failliet verklaard en is Kolkman q.q. tot curator aangesteld.
3.4.
Op 16 december 2021 heeft de heer [C] – faillissementsmedewerker van Kolkman q.q. – telefonisch aan de heer [D] – een inkoper van VMI – medegedeeld dat de 19 opdrachten afgerond waren en gereed lagen voor levering. [C] heeft in dit gesprek namens Kolkman q.q. aan VMI verzocht om betaling voorafgaand aan de levering.
3.5.
Op diezelfde dag heeft [C] de volgende e-mail naar de heer [E] – een medewerker van [A] – gestuurd, met [D] in de CC:
“Ik heb de heer [D] gesproken Deze geeft aan onder geen enkele voorwaarde de goederen voor levering te betalen. Van enig overleg over de betalingscondities is dus geen sprake.
Dat betekent dat de goederen NIET uitgeleverd mogen worden.”
3.6.
Op 20 december 2021 heeft de heer [F] – een andere inkoper van VMI – de volgende e-mail naar [A] gestuurd:
“Hierbij annuleren wij bijgaande orders.
Graag ontvangen wij een bevestiging van annulering.”
3.7.
De heer [G] – een medewerker van [A] – heeft daarop het volgende geantwoord:
“We zullen deze orders annuleren/stop leggen.”
3.8.
Er heeft een doorstart plaatsgevonden, waarbij de activiteiten van [A] zijn overgenomen door [H] B.V. (hierna: [H] ). Kolkman q.q. schrijft hierover in een brief het volgende:
“On 22. December 2021 I sold the activities, including all outstanding invoices, of above mentioned companies to [A] Holding B.V. (with its subsidiaries [H] B.V., [A] Solutions B.V. and [A] Service B.V.).”
3.9.
Daarna heeft VMI dezelfde 19 opdrachten bij [H] geplaatst en in januari 2022 afgenomen en daarvoor een bedrag van € 87.120,00 betaald.

4.Het geschil

4.1.
Kolkman q.q. vordert dat de rechtbank – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – VMI veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting een bedrag van € 90.733,35 aan hem te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de hoofdsom van € 87.120,00 vanaf 29 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling. Daarnaast vordert Kolkman q.q. dat VMI wordt veroordeeld in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Kolkman q.q. doet primair een beroep op nakoming van de betalingsverplichting en subsidiair op schadevergoeding op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden. Kolkman q.q. stelt daartoe dat VMI de 19 opdrachten niet rechtsgeldig heeft geannuleerd. De annulering had namelijk aan de curator gericht moeten zijn en niet aan [A] . Daarnaast was [F] blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel slechts gevolmachtigd om namens VMI te handelen tot een bedrag van € 2.500,00. Hij was dus niet bevoegd om de 19 opdrachten ter waarde van € 87.120,00 inclusief btw te annuleren. Volgens Kolkman q.q. heeft VMI ook geen gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om de curator op grond van artikel 37 van de Faillissementswet (FW) een redelijke termijn te stellen voor nakoming van de overeenkomsten. Ten slotte is er volgens Kolkman q.q. geen sprake van een tekortkoming in de nakoming aan zijn zijde geweest en heeft VMI de overeenkomsten dus ook niet rechtsgeldig kunnen ontbinden. Volgens Kolkman q.q. is VMI dan ook verplicht om het bedrag van € 87.120,00 inclusief btw voor de 19 opdrachten aan hem te betalen. Daarnaast is VMI volgens hem een bedrag van € 1.947,67 aan wettelijke rente en een bedrag van € 1.665,68 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, zodat zij in totaal een bedrag van (€ 87.120,00 + € 1.947,67 + € 1.665,68 =) € 90.733,35 moet betalen.
4.3.
VMI voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Kolkman q.q., dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van Kolkman q.q. in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

Vorderingen
5.1.
Kolkman q.q. vordert – als curator in het faillissement van [A] – primair nakoming van de betalingsverplichting van VMI op grond van de 19 opdrachten die [A] en VMI met elkaar gesloten hebben.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [A] en VMI de 19 opdrachten overeengekomen zijn, zodat beide partijen de overeengekomen levering en betalingen in beginsel dienen na te komen.
5.3.
Als twee partijen een wederkerige overeenkomst hebben gesloten, en deze overeenkomst ten tijde van de faillietverklaring van één van de partijen door beide partijen niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen, dan kan de wederpartij de curator schriftelijk een redelijke termijn stellen waarbinnen de curator moet verklaren of hij bereid is om de overeenkomst gestand te doen (oftewel na te komen). Als de curator zich niet binnen deze termijn bereid verklaard tot gestanddoening, dan verliest hij het recht om nakoming van de overeenkomst te vorderen. Dit volgt uit artikel 37 lid 1 FW.
5.4.
Volgens Kolkman q.q. heeft VMI hem geen termijn gesteld om te verklaren of hij wel of niet bereid was om de 19 opdrachten na te komen. De rechtbank overweegt echter dat in bepaalde gevallen uit omstandigheden kan worden afgeleid dat de curator niet tot gestanddoening bereid is. In dat geval hoeft geen termijn te worden gesteld en verliest de curator het recht om nakoming te vorderen. Dit wordt ook zo overwogen in uitspraken van de rechtbank Den Bosch (ECLI:NL:RBSHE:2005:AX3073, JOR 2006/137) en Almelo (ECLI:NL:RBALM:2009:BH1798). Bij die laatste uitspraak was Kolkman q.q. overigens partij.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht VMI uit de e-mail van [C] van 16 december 2021 afleiden dat Kolkman q.q. de oorspronkelijke overeenkomsten niet wilde nakomen. Uit deze email blijkt namelijk dat Kolkman q.q. de goederen niet wilde leveren, omdat VMI niet voorafgaand aan de levering wilde betalen. Vaststaat evenwel dat [A] en VMI deze voorwaarde niet hadden afgesproken toen zij de opdrachten zijn overeengekomen. Zoals VMI onweersproken heeft aangevoerd, was een betalingstermijn van 60 dagen overeengekomen. VMI hoefde dus niet met deze nieuwe voorwaarde akkoord te gaan. De email die namens Kolkman q.q. is gestuurd, kan in dit geval niet anders worden gelezen dan een weigering van Kolkman q.q. om de oorspronkelijke overeenkomsten na te komen. Onder die omstandigheid hoefde VMI naar het oordeel van de rechtbank niet alsnog aan de curator een termijn te stellen als bedoeld in artikel 37 Fw. De curator had zijn keuze immers als gemaakt. Kolkman q.q. heeft daarmee het recht om nakoming van de overeenkomsten te vorderen verloren.
5.6.
Kolkman q.q. vordert subsidiair betaling op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden. Kolkman q.q. stelt daartoe dat indien sprake zou zijn van beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden, de boedel op grond van artikel 19 van de Metaalunievoorwaarden 2014 recht heeft op vergoeding van vermogensschade waaronder geleden verlies, gederfde winst en gemaakte kosten. De rechtbank volgt dit standpunt niet, omdat ook het beroep op de algemene voorwaarden een vorm van nakoming is die Kolkman q.q., gelet op het voorgaande, niet langer kan vorderen. Overigens is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van beëindiging van de opdrachten met wederzijds goedvinden, reeds omdat Kolkman q.q. niet met de annulering van VMI heeft ingestemd.
5.7.
De vorderingen van Kolkman q.q. zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.8.
Kolkman q.q. krijgt in deze procedure ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van VMI als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.228,00
(2,00 punten × tarief € 1.114,00)
totaal
5.065,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van Kolkman q.q. af,
6.2.
veroordeelt Kolkman q.q. in de proceskosten, aan de zijde van VMI tot dit vonnis vastgesteld op € 5.065,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 25 januari 2023.