ECLI:NL:RBOVE:2023:953

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/08/281412 / HA ZA 22-181
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door curator van failliet zorgbureau met betrekking tot erfgenaam

In deze civiele procedure vordert de curator van Alera Zorg B.V., een failliet zorgbureau, betaling van onbetaalde facturen voor verleende zorg. De centrale vraag is of de curator zich kan verhalen op het privé-vermogen van een erfgenaam, in dit geval de gedaagde. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet verplicht is om de schuld van de overleden heer A ten laste van haar eigen vermogen te voldoen. De schulden van A gaan met zijn overlijden op de erfgenamen over, maar een erfgenaam is pas verplicht om een schuld te voldoen na zuivere aanvaarding van de nalatenschap of onder bepaalde omstandigheden zoals genoemd in het Burgerlijk Wetboek. De curator heeft niet kunnen aantonen dat de gedaagde de nalatenschap van A zuiver heeft aanvaard.

Daarnaast is er geschil over de afspraken tussen Alera en de zorgvragers. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde voldoende heeft aangetoond dat zij alleen het door de zorgverzekeraar ontvangen bedrag aan vergoedingen moest betalen aan Alera. De curator heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst de vordering van de curator af, behalve voor een bedrag van € 981,72 dat de gedaagde erkent verschuldigd te zijn. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/281412 / HA ZA 22-181
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
MR. PHILIPPE EDWARD MARCEL SCHOL,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap
Alera Zorg B.V.(hierna Alera),
te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. P.E.M. Schol te Enschede,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaten: mrs. G. Gabrelian en P.K. Singh te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juli 2022,
- de aanvullende producties 10 tot en met 13 van de zijde van de curator,
- de aanvullende productie 10 van de zijde van [gedaagde] ,
- het e-mailbericht van 19 januari 2023 van de curator waarin wordt verzocht productie 10 van [gedaagde] buiten beschouwing te laten omdat deze te laat is ingediend,
- de mondelinge behandeling van 20 januari 2023, waar partijen zijn verschenen, waarbij [gedaagde] is bijgestaan door mr. Singh en een tolk, mevrouw Andresian. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaat van [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van een pleitnota. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

Waarover gaat de zaak?
2.1.
In deze procedure vordert de curator van Alera, een failliete zorgbureau, betaling van (gedeeltelijk) onbetaalde facturen ter zake verleende zorg. Centraal staat daarbij de vraag of de curator zich in dit geval op het privé-vermogen van een erfgenaam kan verhalen. Verder is tussen partijen in geschil wat Alera en de zorgvragers zijn overeengekomen en of de zorgvrager(s) een beroep op bevrijdende betaling toekomt.
De beslissing van de rechtbank
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] niet verplicht de schuld van wijlen de heer [A] (hierna: [A] ) ten laste van haar eigen vermogen te voldoen. De schulden van [A] gaan weliswaar met zijn overlijden op de erfgenamen over, maar een erfgenaam is eerst na zuivere aanvaarding, of wanneer zich een andere in
artikel 4:184 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vermelde omstandigheid voordoet, verplicht een schuld ten laste van zijn overige vermogen te voldoen. Voordien hebben de schuldeisers van een erflater slechts een recht van verhaal op goederen van de nalatenschap. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de nalatenschap van [A] zuiver heeft aanvaard door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis als bedoeld in artikel 4:191 BW. Het beroep van de curator op artikel 4:192 lid 1 BW slaagt ook niet.
Ten aanzien van de (gestelde) onbetaalde facturen ter zake de verleende zorg aan [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] voldoende onderbouwd gesteld en aannemelijk heeft gemaakt dat is overeengekomen dat zij alleen het door de zorgverzekeraar ontvangen bedrag aan vergoedingen moest betalen aan Alera en dat de curator in dat licht bezien zijn stellingen niet voldoende nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Verder mocht [gedaagde] er redelijkerwijs van uit gaan dat zij bevrijdend had betaald Ararat B.V. (hierna: Ararat). Dit betekent dat de vordering van de curator uiteindelijk zal worden toegewezen voor een bedrag van € 981,72 (in hoofdsom). De rechtbank legt hieronder (nader) uit waarom zij tot deze beslissing(en) is gekomen.

3.Het geschil en wat daaraan vooraf ging

Wat aan het geschil vooraf ging
3.1.
[gedaagde] is met [A] vanuit de voormalige Sovjet-Unie in 1999 naar Nederland gevlucht.
3.2.
Eind 2017/begin 2018 zijn [gedaagde] en [A] in contact gekomen met de heer [B] (hierna: [B] ) en via hem werden er zorgovereenkomsten gesloten met Alera, een thuiszorginstelling met als hoofddoelstelling de begeleiding, verpleging en verzorging van patiënten/cliënten.
3.3.
In de – niet ondertekende – zorgovereenkomsten, waarin [gedaagde] en [A] als zorgvragers staan vermeld, is onder meer en voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Betaling
Deze overeenkomst betreft de levering van Wlz-ZVW-WMO-zorg in natura. Dit betekent dat de zorgvrager op grond van deze overeenkomst bij ZIN geen betaling hoeft te doen aan de zorgverlener. De zorgverlener kan de geleverde zorg op basis van zijn overeenkomst met het zorgkantoor/gemeente/zorgverzekeraar direct bij het zorgkantoor/ gemeente/ zorgverzekering declareren. Bij ongecontracteerde zorg kan in de ZVW, middels een akte van cessie, worden overeengekomen dat de factuur, na uw toestemming, rechtstreeks wordt ingediend bij de zorgverzekering. Indien de zorgverzekering dit weigert, ontvangt u de factuur ter indiening bij uw zorgverzekering. U betaalt dan de zorgverlener zelf. Er kan worden overeengekomen dat de zorgvrager een aanvulling betaalt op de vergoeding die vanuit zijn verzekering wordt uitgekeerd op het overeengekomen tarief van de zorgverlener. In geval van PGB is deze overeenkomst niet van toepassing.
(…)”
3.4.
Vanaf 2018 tot en met 31 oktober 2019 ontvingen [gedaagde] en [A] niet-gecontracteerde zorg van Alera. CZ is/was de zorgverzekeraar van [gedaagde] en [A] .
3.5.
CZ heeft de door haar ontvangen facturen betreffende de (niet-gecontracteerde) verleende thuiszorg aan [gedaagde] en [A] voor 66,7% vergoed. In totaal heeft CZ in de jaren 2018 en 2019 een bedrag van € 74.771,01 overgemaakt aan [gedaagde] en [A] .
3.6.
[A] is op 13 oktober 2020 overleden.
3.7.
Bij vonnis van 16 december 2020 van deze rechtbank, locatie Almelo, is Alera in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. P. Gorter tot curator en benoeming van mr. M.M. Verhoeven tot rechter-commissaris. Bij beschikking van
21 april 2021 is mr. Gorter als curator vervangen door zijn kantoorgenoot mr. P.E.M. Schol.
3.8.
Vanaf (omstreeks) februari 2021 is er gecorrespondeerd tussen de (toenmalige) curator en (de advocaat van) [gedaagde] . Bij brief van 31 augustus 2021 heeft de curator [gedaagde] gesommeerd een bedrag van € 76.683,90 (zijnde het door de curator gestelde verschil tussen het totaal gefactureerde bedrag van € 136.983,67 en het door [gedaagde] en [A] betaalde bedrag van € 60.299,77 aan Alera), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019 te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de brief. In deze brief wordt ook gewezen op de mogelijkheid van het treffen van een betalingsregeling (onder de voorwaarden dat de rechter-commissaris goedkeuring verleent en het voorstel voor de boedel acceptabel is). Indien betaling van het gehele bedrag dan wel een voor de boedel acceptabel betalingsvoorstel binnen de gestelde termijn uitblijft, acht de curator zich vrij om in rechte op te treden tegen [gedaagde] ter incasso van alles wat de boedel van haar te vorderen heeft.
3.9.
[gedaagde] heeft niet aan de sommatie(s) voldaan.
Het geschil
3.10.
De curator vordert - samengevat weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [gedaagde] , van een bedrag van € 73.629,66 aan de curator, te vermeerderen met de daarover door [gedaagde] verschuldigde wettelijke rente conform de aan de dagvaarding gehechte thans nog openstaande facturen, althans vanaf de datum van dagvaarding dan wel een in goede justitie te bepalen dag, tot de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [gedaagde] , van de incassokosten van € 1.828,67 inclusief BTW aan de curator;
subsidiair
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [gedaagde] , van een bedrag van € 17.308,68 aan de curator, te vermeerderen met de daarover door [gedaagde] verschuldigde wettelijke rente conform de aan de dagvaarding gehechte thans nog openstaande facturen, althans vanaf de datum van dagvaarding dan wel een in goede justitie te bepalen dag, tot de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [gedaagde] , van de incassokosten van € 1.865,63 inclusief BTW aan de curator;
primair en subsidiair
V. [gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van dit geding;
VI. althans een zodanige uitspraak te doen die zij juist acht.
3.11.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de curator, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de curator in de (na)kosten van deze procedure.
3.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Productie 10 van [gedaagde]
4.1.
De curator heeft bij e-mailbericht van 19 januari 2023 verzocht om de op diezelfde dag overgelegde productie 10 van [gedaagde] buiten beschouwing te laten omdat deze te laat is overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [gedaagde] betoogd dat het geen nieuwe informatie betreft, maar een overzicht dat de door [gedaagde] en [A] gedane betalingen verbindt aan de facturen van Alera.
4.2.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling besloten om deze productie te accepteren en bij haar beoordeling te betrekken. Bij deze beslissing heeft de rechtbank laten meewegen dat het door de advocaat van [gedaagde] ingediende overzicht is gemaakt aan de hand van zich reeds in het dossier bevindende facturen en betaalbewijzen. Het overzicht beoogt inzichtelijk te maken wanneer welke betaling is gedaan en bij welke factuur deze hoort en bevat in die zin geen nieuwe informatie. Daarnaast heeft de curator ook de gelegenheid gehad om op het overzicht te reageren en hij heeft dat ook gedaan. De curator heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij wil aannemen dat de momenten van betaling juist zijn en dat deze matchen met de daarbij vermelde factuurnummers. De curator heeft daarbij wel de kanttekening geplaatst dat hij betwist dat is overeengekomen dat [gedaagde] en [A] de facturen (slechts) gedeeltelijk moesten betalen en dat hij [gedaagde] ook niet volgt in haar betoog ter zake de betalingen aan Ararat. Op deze onderdelen zal hierna nog nader worden ingegaan.
Verhalen van de (gestelde) schuld van [A] op het privé-vermogen van [gedaagde]
4.3.
De rechtbank begrijpt uit de door de curator ingenomen stellingen dat hij zich, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 3:80 jo 4:182 BW, op het standpunt stelt dat hij zich op het privé-vermogen van [gedaagde] kan verhalen ter voldoening van de schulden van [A] , omdat [gedaagde] erfgenaam is en niet is gebleken dat zij de nalatenschap van [A] zou hebben verworpen of beneficiair aanvaard.
4.4.
Hoewel tussen partijen (ook) in geschil is of er sprake is van een naar Nederlands recht erkend huwelijk en in het verlengde daarvan of er sprake is van een gemeenschap van goederen, nu van de zijde van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling is verklaard dat er alleen een kerkelijk huwelijk is gesloten, zijn deze punten naar het oordeel van de rechtbank niet van belang voor de vraag of het mogelijk is om de schuld van [A] te verhalen op het eigen vermogen van [gedaagde] .
4.5.
Gelet op het verhandelde ter zitting moet het er (namelijk) naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat [gedaagde] en de zoon van [gedaagde] en [A] als erfgenamen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt uit hetgeen van de zijde van [gedaagde] naar voren is gebracht dat zij zich op het standpunt stelt dat zij nog geen keuze hebben uitgebracht betreffende het (zuiver of beneficiair) aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap van [A] .
4.6.
De schulden van [A] gaan weliswaar met zijn overlijden op de erfgenamen over, maar een erfgenaam is eerst na zuivere aanvaarding, of wanneer zich een andere in artikel 4:184 lid 2 BW vermelde omstandigheid voordoet, verplicht een schuld ten laste van zijn overige vermogen te voldoen. Voordien hebben de schuldeisers van een erflater slechts een recht van verhaal op goederen van de nalatenschap. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] had het op de weg van de curator gelegen om zijn (impliciete) stelling dat [gedaagde] de nalatenschap van [A] zuiver heeft aanvaard nader te onderbouwen door (bijvoorbeeld) een uittreksel uit het openbaar boedelregister te overleggen (artikel 4:186 BW jo. Artikel 7 Besluit boedelregister). Dat heeft hij nagelaten. Daarmee is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de nalatenschap van [A] zuiver heeft aanvaard door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis als bedoeld in artikel 4:191 BW.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de curator nog een beroep gedaan op artikel 4:192 lid 1 BW. In dit artikellid is bepaald dat een erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardt wanneer hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt doordat hij overeenkomsten aangaat strekkende tot vervreemding of bezwaring van goederen van de nalatenschap of deze op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de curator dit beroep onvoldoende handen en voeten gegeven. Zo zijn er door de curator geen concrete gedragingen van [gedaagde] naar voren gebracht die in zijn ogen zijn aan te merken als beschikkingshandelingen die hebben geleid tot benadeling van schuldeisers. Daarmee is het beroep op artikel 4:192 lid 1 BW in feite alleen gebaseerd op een veronderstelling. Dit is onvoldoende om het beroep te honoreren.
4.8.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] niet verplicht is om de schuld van [A] ten laste van haar eigen vermogen te voldoen. Dit onderdeel van de vordering van de curator wordt dan ook (reeds hierom) afgewezen.
(Gestelde) schuld van [gedaagde]
4.9.
De curator vordert (subsidiair), onder verwijzing naar de overgelegde (gedeeltelijk voor akkoord ondertekende) facturen en door hem ontvangen overzichten van CZ, een bedrag van € 17.308,68 betreffende verleende zorg aan [gedaagde] .
4.10.
[gedaagde] heeft (allereerst) betwist dat zij de volledige factuurbedragen verschuldigd is aan Alera. Onder verwijzing naar het vermelde in de zorgovereenkomst onder het kopje “Betaling” (zie rechtsoverweging 3.3.) stelt [gedaagde] dat met Alera is afgesproken dat alleen het bedrag moest worden betaald dat zij van CZ ontving, zijnde een vergoeding van 66,7%. Dat heeft zij, op één factuur na, ook gedaan. Er is nooit een afspraak gemaakt over een aanvullende betaling. Zij is ook nooit gesommeerd tot aanvullende betaling. Indien er wel een aanvullende afspraak zou zijn gemaakt dan zou het in de rede hebben gelegen om te sommeren, omdat er in dat geval sprake zou zijn van een betalingsachterstand van duizenden euro’s.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] voldoende onderbouwd gesteld en aannemelijk heeft gemaakt dat is overeengekomen dat zij alleen het door CZ ontvangen bedrag aan vergoedingen moest betalen aan Alera. Uit de door haar overgelegde zorgovereenkomst valt af te leiden dat dit als uitgangspunt gold. Van dit uitgangspunt kon worden afgeweken in die zin dat overeengekomen kon worden dat de zorgvrager (in dit geval [gedaagde] ) een aanvulling moest betalen op de vergoeding die door de zorgverzekeraar werd uitgekeerd op het overeengekomen tarief. [gedaagde] betwist dat een dergelijke aanvullende of afwijkende afspraak is gemaakt. Gelet op deze gemotiveerde en onderbouwde betwisting door [gedaagde] wordt geoordeeld dat het bij deze stand van zaken op de weg van de curator lag om daarop in te gaan en zijn stellingen nader te concretiseren dan wel nader te onderbouwen. De curator heeft dit niet voldoende gedaan. Nu [gedaagde] heeft verwezen naar de door haar overgelegde zorgovereenkomst kan, anders dan de curator betoogt, niet worden gesteld dat er sprake is van een blote, niet onderbouwde, stelling. Weliswaar is de zorgovereenkomst niet ondertekend, maar niet in geschil is dat [gedaagde] deze zorgovereenkomst heeft ontvangen van de curator [1] . Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat deze overeenkomst afkomstig is van Alera en dat Alera op basis van deze zorgovereenkomst zorg heeft verleend aan [gedaagde] . Het (enkele) gegeven dat [gedaagde] de facturen (deels) voor akkoord heeft ondertekend, rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat is afgesproken dat deze facturen volledig betaald zou moeten worden. In dit verband kan er ook niet aan voorbij worden gegaan dat [gedaagde] naar voren heeft gebracht dat Alera nooit aanmaningen aan haar heeft verzonden, terwijl dit wel voor de hand zou hebben gelegen als partijen zouden zijn overeengekomen dat [gedaagde] de facturen volledig zou moeten betalen. Ook dat vormt, mede bezien in samenhang met de inhoud van de zorgovereenkomst en de relatief gezien ruime periode waarin [gedaagde] en [A] steeds alleen de door hen ontvangen vergoeding van CZ hebben betaald aan Alera, een aanwijzing dat is overeengekomen dat de facturen voor 66,7% moesten worden betaald en dat er geen andere afspraak is gemaakt. Onder verwijzing naar de verklaring van [B] en de interne e-mail-correspondentie met [B] stelt de curator weliswaar dat [gedaagde] er door [B] op is gewezen dat zij de facturen volledig moest voldoen, maar nog daargelaten dat uit de verklaring van [B] niet expliciet valt af te leiden dat het om het volledig voldoen van de facturen zou gaan, is deze algemene en summiere verklaring onvoldoende om aan te nemen dat er een andersluidende afspraak (inhoudende volledige betaling van de facturen) is overeengekomen, te meer daar er nimmer schriftelijk is gesommeerd aan [gedaagde] . De interne mailcorrespondentie doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
4.12.
Met betrekking tot de facturen met nummer [1] , [2] en [3] doet [gedaagde] een beroep op bevrijdende betaling ex artikel 6:34 BW. In totaal is er, onder verwijzing naar productie 6 en 10, een bedrag van € 2.943,54 [2] in opdracht van [B] (bestuurder van Ararat en De Gouden Zorg B.V.) betaald aan Ararat betreffende verleende zorg aan [gedaagde] . [gedaagde] stelt dat zij geen reden had tot twijfel of nader onderzoek, nu Ararat de onderaannemer was van Alera, zij de zorg uitvoerde en de zorgindicaties verleende en het contact met de zorgbehoevenden onderhield. [gedaagde] stelt dan ook dat zij te goeder trouw is geweest. Het voorgaande vindt volgens haar bevestiging in de omstandigheid dat Alera geen sommaties heeft verstuurd voor het niet ontvangen van duizenden euro’s vergoeding (ter zake verleende zorg aan [gedaagde] en [A] ). Ook heeft Ararat de bedragen niet teruggestort of na ontvangst aangekondigd dat de betalingen niet aan haar moesten worden voldaan.
4.13.
De curator stelt dat er geen sprake is van bevrijdende betaling aan Ararat. De door [gedaagde] verrichte betalingen aan Ararat zien volgens de curator op aan haar verleende zorg door Ararat nadat Alera de zorgovereenkomst met [gedaagde] eind oktober 2019 heeft beëindigd. Na de beëindiging van de zorgovereenkomst in oktober 2019 heeft [B] met Ararat de zorgverlening overgenomen en is deze zelfstandig zorg gaan verstrekken aan [gedaagde] . De betalingen zien, blijkens de hierbij gegeven omschrijvingen [3] , op de periode op of na november 2019. Het kan dus niet zo zijn dat die zien op betalingen van facturen van Alera, aldus de curator.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van de bevrijdende betaling. De rechtbank volgt de curator niet in zijn betoog dat de betalingen aan Ararat, gezien de daarbij gegeven omschrijvingen, niet kunnen zien op facturen van Alera omdat laatstgenoemde de zorgverlening eind oktober 2019 (al) had beëindigd. De rechtbank wijst in dit verband op het overzicht van CZ dat [gedaagde] in het geding heeft gebracht. Uit dat overzicht blijkt dat CZ eind november 2019 een bedrag van (in totaal) € 2.943,54 heeft overgemaakt aan [gedaagde] en dat dit bedrag betrekking heeft op de facturen met de nummers [2] , [1] en [3] [4] . Verder acht de rechtbank van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat [B] als tussenpersoon is opgetreden tussen Alera en [gedaagde] en de contacten met haar onderhield over de zorgverlening. De curator heeft de door [gedaagde] gestelde gang van zaken met betrekking tot de wijze waarop de betalingen werden gedaan, inhoudende dat [B] eens in de zoveel tijd met de facturen van Alera bij [gedaagde] kwam, zij deze vervolgens tekende, waarna [B] deze meenam en indiende bij CZ, en [gedaagde] de door haar ontvangen vergoeding van CZ vervolgens doorbetaalde aan Alera, ook niet weersproken. Evenmin is door de curator betwist dat Ararat als onderaannemer van Alera de zorg heeft verleend aan [gedaagde] . Uit deze feitelijke gang van zaken blijkt dat [B] als tussen- en contactpersoon een belangrijke rol vervulde en dat Ararat, waarvan [B] bestuurder is, ook voor
oktober 2019 al betrokken was bij de zorgverlening aan [gedaagde] . Bovendien kan niet uit het oog worden verloren dat [gedaagde] zorgbehoevend is en de Nederlandse taal niet (goed) beheerst. Dit was voor haar (juist) reden om op zoek te gaan naar hulp, welk zij vond in de persoon van [B] . In het licht van het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank niet vreemd dat [gedaagde] in opdracht van [B] de ontvangen vergoedingen die zien op de zorgverlening in juli 2019 tot en met september 2019 heeft overgemaakt aan Ararat. De curator heeft in dit kader ook niet voldoende onderbouwd betwist dat [B] daartoe geen opdracht heeft gegeven. Ten slotte is [gedaagde] pas na het faillissement van Alera duidelijk geworden dat Alera (alsnog) betaling verlangde van (onder meer) deze facturen.
4.15.
Tegen deze achtergrond en alles bij elkaar genomen is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat zij bevrijdend had betaald aan Ararat wat betreft de facturen [1] , [2] en [3] .
4.16.
De rechtbank begrijpt uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling dat [gedaagde] niet (meer) betwist dat zij een bedrag van € 981,72 verschuldigd is met betrekking tot factuur [4] (datum 31 juli 2018), omdat dat bedrag is vergoed door CZ, maar zij geen betaalbewijs van doorbetaling aan Alera heeft kunnen vinden [5] . Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal (onweersproken) worden toegewezen vanaf 30 dagen na de factuurdatum van 31 juli 2018.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.17.
De curator maakt ook aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen echter worden afgewezen, reeds omdat niet is voldaan aan de vereisten die zijn neergelegd in artikel 6:96 lid 6 BW.
Proceskosten
4.18.
In het feit dat een groot deel van de vorderingen van de curator wordt afgewezen en er een klein deel wordt toegewezen, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van het bedrag van € 981,72, binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf dertig (30) dagen na dagtekening van de factuur met nummer [4] tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
8 maart 2023.

Voetnoten

1.Zie productie 9 bij de conclusie van antwoord.
2.Dit betreffen enkel de betalingen aan Ararat die zien op aan [gedaagde] verleende zorg (de betalingen aan Ararat betreffende aan [A] verleende zorg zijn buiten beschouwing gelaten).
3.Productie 6 bij de conclusie van antwoord.
4.Productie 4 bij de conclusie van antwoord, meer specifiek de laatste drie regels van de tabel die ziet op de nota’s van [gedaagde] .
5.Zie onder het kopje “Betalingen” in de pleitnota van de zijde van [gedaagde] .