Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
Alera Zorg B.V.(hierna Alera),
1.De procedure
2.De beslissing samengevat
artikel 4:184 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vermelde omstandigheid voordoet, verplicht een schuld ten laste van zijn overige vermogen te voldoen. Voordien hebben de schuldeisers van een erflater slechts een recht van verhaal op goederen van de nalatenschap. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de nalatenschap van [A] zuiver heeft aanvaard door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis als bedoeld in artikel 4:191 BW. Het beroep van de curator op artikel 4:192 lid 1 BW slaagt ook niet.
3.Het geschil en wat daaraan vooraf ging
21 april 2021 is mr. Gorter als curator vervangen door zijn kantoorgenoot mr. P.E.M. Schol.
4.De beoordeling
oktober 2019 al betrokken was bij de zorgverlening aan [gedaagde] . Bovendien kan niet uit het oog worden verloren dat [gedaagde] zorgbehoevend is en de Nederlandse taal niet (goed) beheerst. Dit was voor haar (juist) reden om op zoek te gaan naar hulp, welk zij vond in de persoon van [B] . In het licht van het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank niet vreemd dat [gedaagde] in opdracht van [B] de ontvangen vergoedingen die zien op de zorgverlening in juli 2019 tot en met september 2019 heeft overgemaakt aan Ararat. De curator heeft in dit kader ook niet voldoende onderbouwd betwist dat [B] daartoe geen opdracht heeft gegeven. Ten slotte is [gedaagde] pas na het faillissement van Alera duidelijk geworden dat Alera (alsnog) betaling verlangde van (onder meer) deze facturen.
5.De beslissing
8 maart 2023.