ECLI:NL:RBOVE:2023:831

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
10098927 \ CV EXPL 22-3327
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verpanding van vorderingen en betaling aan de Rabobank na faillissement van Twentse Schildersdiensten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. en H.O.D.N. '[X] Afbouwservice Nederland'. De Rabobank vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 8.927,29, dat voortkwam uit facturen van Twentse Schildersdiensten B.V., die in staat van faillissement was verklaard. De gedaagde, die als inlener twee uitzendkrachten van Twentse Schildersdiensten had ontvangen, had de facturen gedeeltelijk onbetaald gelaten en voerde verweer. Hij stelde dat de facturen onjuist waren en dat de betalingsregelingen onder druk waren overeengekomen. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde gehouden was het openstaande bedrag te voldoen, omdat hij niet eerder had geklaagd over de facturen en de uitvoering van de werkzaamheden. De gedaagde had impliciet de vorderingen erkend door betalingsregelingen te treffen. De Rabobank had bovendien aangetoond dat de vorderingen waren verpand en dat de gedaagde op de hoogte was gesteld van het pandrecht. De kantonrechter wees de vordering van de Rabobank toe, inclusief wettelijke rente en kosten, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10098927 \ CV EXPL 22-3327
Vonnis van 28 februari 2023
in de zaak van
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: de Rabobank,
gemachtigde: E.J.A. Koers (LAVG Gerechtsdeurwaarders),
tegen
[gedaagde],
H.O.D.N.“ [X] AFBOUWSERVICE NEDERLAND”
wonende en zaak doende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de brief van [gedaagde] van 29 januari 2023;
- (het proces-verbaal van) de mondelinge behandeling op 30 januari 2023.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
[gedaagde] heeft als inlener twee uitzendkrachten ter beschikking gesteld gekregen van Twentse Schildersdiensten B.V. (hierna: Twentse Schildersdiensten).
Twentse Schildersdiensten heeft [gedaagde] hiervoor een vijftal facturen gestuurd, die [gedaagde] (gedeeltelijk) onbetaald heeft gelaten. Twentse Schildersdiensten heeft haar vorderingen verpand aan de Rabobank en is in staat van faillissement verklaard. De vraag die in deze procedure voorligt, is of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling aan de Rabobank van het nog openstaande bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
voert verweer. Hij voert in deze procedure voor het eerst aan dat de facturen onjuist zijn en dat de betalingsregelingen uit emotie c.q. onder druk zijn overeengekomen. [gedaagde] stelt zich voorts op het standpunt dat hij niets met de Rabobank te maken heeft en dat hij voor de afhandeling van de vorderingen contact heeft opgenomen met de curator van Twentse Schildersdiensten, maar daarvan niets meer heeft gehoord.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] gehouden is het openstaande bedrag aan de Rabobank te voldoen. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] eerder dan in deze procedure heeft geklaagd over de facturen dan wel de uitvoering van de werkzaamheden. Dat de facturen onjuist zijn, is door [gedaagde] ook op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen kan dit niet worden afgeleid. Daaruit volgt immers slechts dat [gedaagde] meermaals is overgegaan tot het treffen van betalingsregelingen, waarmee hij de vorderingen impliciet heeft erkend. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij niets met de Rabobank te maken heeft, faalt dat verweer. Uit de door de Rabobank overgelegde stukken blijkt dat Twentse Schildersdiensten haar (toekomstige) vorderingen aan de Rabobank heeft verpand. Verder heeft de Rabobank onweersproken gesteld dat zij aan [gedaagde] mededeling heeft gedaan van haar pandrecht.

3.De feiten

3.1.
Tussen Twentse Schildersdiensten als uitlener en [gedaagde] als inlener is een inleenovereenkomst tot stand gekomen, op basis waarvan Twentse Schildersdiensten in 2020 twee uitzendkrachten aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld.
3.2.
Twentse Schildersdiensten heeft [gedaagde] hiervoor een vijftal facturen gestuurd, voor een totaalbedrag van € 9.481,65.
3.3.
Twentse Schildersdiensten is met (de rechtsvoorganger van) de Rabobank in een geregistreerde stampandakte van 22 december 2010 het volgende overeengekomen:
“(…) De pandgever verbindt zich rechten/vorderingen op derden met alle daaraan verbonden rechten en zekerheden die na registratie van deze akte zullen ontstaan, en rechten/vorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit rechtsverhoudingen na registratie van deze akte zullen ontstaan, door middel van de door de bank gewenste vervolgpandakten aan de bank te verpanden. (…)”
3.4.
[gedaagde] heeft, nadat Twentse Schildersdiensten de vordering ter incasso uit handen heeft gegeven aan [Y] Incasso, in de periode 8 februari 2021 tot en met 23 juli 2021 een bedrag van € 2.500,00 betaald aan de incassogemachtigde.
3.5.
Twentse Schildersdiensten is met ingang van 18 oktober 2021 in staat van faillissement verklaard.
3.6.
De Rabobank heeft haar pandrecht per brief van 7 februari 2022 aan [gedaagde] medegedeeld. De gemachtigde van de Rabobank heeft [gedaagde] vervolgens op 21 april 2022 aangeschreven tot volledige betaling van onderhavige vordering.
3.7.
Partijen hebben veelvuldig gecorrespondeerd over onderhavige vordering. Hierbij zijn partijen meermaals een betalingsregeling overeengekomen, dan wel heeft [gedaagde] om uitstel verzocht en deze gekregen voor de betalingen conform de betalingsregelingen.

4.Het geschil

4.1.
De Rabobank vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Rabobank te betalen een bedrag van € 8.927,29, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 6.981,65 vanaf 5 september 2022 tot aan de dag van volledige betaling. Tevens vordert de Rabobank veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en in de nakosten.
4.2.
De Rabobank baseert haar vordering op de hiervoor opgenomen feiten, waarbij zij nog het volgende heeft aangevoerd. Omdat van [gedaagde] geen betaling viel te verkrijgen van het nog openstaande bedrag zag de Rabobank, althans Twentse Schildersdiensten, zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. De kosten daarvoor bedragen € 849,08 en komen voor rekening van [gedaagde] . Verder vordert de Rabobank een bedrag van € 1.096,56 aan wettelijke handelsrente, berekend tot 5 september 2022. Vanaf die datum vordert de Rabobank de wettelijke handelsrente over het nog openstaande bedrag van € 6.981,65 tot aan de dag van volledige betaling.
4.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van de Rabobank.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die in deze procedure voorligt, is of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling aan de Rabobank van het openstaande bedrag van € 6.981,65, vermeerderd met rente en kosten.
5.2.
[gedaagde] heeft als verweer tegen de vordering van de Rabobank het volgende aangevoerd.
Volgens [gedaagde] zijn de facturen niet juist, nu er wat betreft de betaling en de uitvoering van het werk zaken niet goed zijn gegaan. De twee ingeleende werknemers waren niet stelselmatig aanwezig, aldus [gedaagde] . De overeengekomen betalingsregelingen stelt [gedaagde] , na sommaties, onder druk c.q. emoties te zijn aangegaan.
[gedaagde] voert aan dat hij, nadat Twentse Schildersdiensten failliet was gegaan, heeft gewacht met betalen omdat hij een en ander met de curator wilde bespreken, maar dat hij van de curator nooit meer iets heeft gehoord. Volgens [gedaagde] heeft hij met de Rabobank niets van doen.
[gedaagde] betoogt verder dat hij een bedrag van € 250,00 heeft betaald nadat de gemachtigde van de Rabobank hem een brief had gestuurd waarin stond vermeld dat, wanneer [gedaagde] 250,00 euro zou betalen en een document zou ondertekenen, de zaak zou zijn afgedaan.
5.3.
Als reactie op het verweer van [gedaagde] heeft de gemachtigde van de Rabobank ter zitting het volgende aangevoerd.
Uit de stukken blijkt dat de vordering van Twentse Schildersdiensten is verpand aan de Rabobank en dat zij haar pandrecht aan [gedaagde] heeft medegedeeld.
De Rabobank is er niet mee bekend dat de facturen onjuist zouden zijn of dat werkzaamheden niet goed zouden zijn uitgevoerd. Het contact met [gedaagde] over de onderhavige vordering ging telkens slechts over de wijze c.q. de hoogte van de (termijn)betalingen. [gedaagde] heeft, door pas bij conclusie van antwoord te klagen over de facturen c.q. werkzaamheden, in ieder geval niet voldaan aan de op grond van de algemene voorwaarden op hem rustende klachtplicht. [gedaagde] had immers binnen veertien dagen moeten reclameren.
De nadere afspraken die [gedaagde] stelt te zijn overeengekomen, waaronder de eenmalige betaling van € 250,00 waarna [gedaagde] “overal vanaf zou zijn”, zijn de Rabobank eveneens onbekend. Deze stelling van [gedaagde] kan, mede gelet op de hoogte van de facturen waarvan in onderhavige procedure betaling wordt gevorderd, niet juist zijn.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] eerder dan bij conclusie van antwoord in deze procedure heeft geklaagd over de (juistheid van de) facturen dan wel over de uitvoering van de werkzaamheden. Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen kan dit niet worden afgeleid. Hieruit volgt immers juist dat [gedaagde] met betrekking tot de openstaande factuurbedragen diverse betalingsregelingen is aangegaan. Daarmee heeft [gedaagde] de vordering impliciet erkend. Dat de betalingsregelingen onder druk dan wel emotie tot stand zijn gekomen, heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt.
Dat de facturen onjuist zouden zijn en/of dat de werkzaamheden niet goed zouden zijn uitgevoerd is, hoewel de kantonrechter [gedaagde] daarom in het tussenvonnis heeft verzocht, door [gedaagde] in het geheel niet (nader) onderbouwd. Dit betekent dat de kantonrechter van de juistheid van de door Twentse Schildersdiensten aan [gedaagde] verzonden facturen zal uitgaan.
5.5.
Voor zover [gedaagde] heeft betoogd dat hij niets met de Rabobank te maken heeft en dat hij nog steeds in afwachting is van een bericht van de curator van Twentse Schildersdiensten, faalt dat verweer. Uit de door de Rabobank overgelegde stukken blijkt dat Twentse Schildersdiensten haar (toekomstige) vorderingen aan de Rabobank heeft verpand. Verder heeft de Rabobank onweersproken gesteld dat zij aan [gedaagde] mededeling heeft gedaan van haar pandrecht.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering in hoofdsom van € 6.981,65 voor toewijzing gereedligt.
5.7.
De gevorderde wettelijke handelsrente, die de Rabobank vanaf 15 dagen na de verschillende factuurdata tot 5 september 2022 heeft berekend op een bedrag van
€ 1.096,56, is door [gedaagde] niet weersproken en zal als op de wet gegrond eveneens worden toegewezen.
5.8.
De Rabobank maakt verder nog aanspraak op een bedrag van € 849,08 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is door [gedaagde] eveneens niet weersproken en komt de kantonrechter niet onredelijk voor. De gevorderde vergoeding komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vermelde tarief en is daarmee toewijsbaar.
5.9.
De kantonrechter zal aldus een bedrag van € 8.927,29 toewijzen (€ 6.981,65 in hoofdsom, € 1.096,56 aan wettelijke handelsrente berekend tot 5 september 2022 en
€ 849,08 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten). Ook de wettelijke handelsrente vanaf 5 september 2022 zal worden toegewezen.
5.10.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de Rabobank begroot op:
- kosten dagvaarding € 107,22
- griffierecht € 514,00
- salaris advocaat
€ 528,00(2 punten × tarief € 264,00)
totaal € 1.149,22
5.11.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van
€ 132,00 (1/2 punt x toepasselijk tarief van € 264,00, met een maximum van € 132,00)

6.De beslissing

6.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Rabobank te betalen een bedrag van € 8.927,29, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over
€ 6.981,65 vanaf 5 september 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank begroot op € 1.149,22;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023. (TD)