In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een voorlopige voorzieningprocedure, is de vraag aan de orde of de executie van een kort geding vonnis van 4 januari 2023 moet worden verboden of geschorst. De eiseres, die samen met de gedaagde een geregistreerd partnerschap heeft en de ouders is van drie minderjarige kinderen, vordert schorsing van de executie van het vonnis dat haar verplicht om medewerking te verlenen aan de verkoop van de gezamenlijke woning. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiseres af, omdat niet is gebleken van een juridische of feitelijke misslag die de onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis zou kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de gedaagde bij de executie van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij schorsing. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 22 augustus 2022 de minderjarige kinderen aan eiseres toevertrouwd en haar het gebruik van de woning toegewezen, maar in deze procedure is de executie van het vonnis van 4 januari 2023 aan de orde. Eiseres heeft (spoed)appel ingesteld tegen het vonnis van 4 januari 2023, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen reden is om de executie te schorsen. De vorderingen van eiseres worden afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd.