ECLI:NL:RBOVE:2023:779

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
C/08/291150 / KG ZA 23-10
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over kort geding vonnis inzake verkoop van gezamenlijke woning na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een voorlopige voorzieningprocedure, is de vraag aan de orde of de executie van een kort geding vonnis van 4 januari 2023 moet worden verboden of geschorst. De eiseres, die samen met de gedaagde een geregistreerd partnerschap heeft en de ouders is van drie minderjarige kinderen, vordert schorsing van de executie van het vonnis dat haar verplicht om medewerking te verlenen aan de verkoop van de gezamenlijke woning. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiseres af, omdat niet is gebleken van een juridische of feitelijke misslag die de onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis zou kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de gedaagde bij de executie van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij schorsing. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 22 augustus 2022 de minderjarige kinderen aan eiseres toevertrouwd en haar het gebruik van de woning toegewezen, maar in deze procedure is de executie van het vonnis van 4 januari 2023 aan de orde. Eiseres heeft (spoed)appel ingesteld tegen het vonnis van 4 januari 2023, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen reden is om de executie te schorsen. De vorderingen van eiseres worden afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/291150 / KG ZA 23-10
Vonnis in kort geding van 27 februari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. E.M. Elfrink te Hengelo (O),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. T.R. Oude Veldhuis te Hengelo (O).
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de mondelinge behandeling, waar partijen bijgestaan door hun advocaten zijn verschenen. Door [gedaagde] zijn spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
In deze voorlopige voorzieningprocedure gaat het om de vraag of de executie van het kort geding vonnis van 4 januari 2023 van de voorzieningenrechter moet worden verboden, dan wel moet worden geschorst op straffe van een dwangsom.
2.2.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af. Niet gebleken is dat er sprake is van een juridische of feitelijke misslag op grond waarvan onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 januari 2023 niet kan worden aanvaard. Dat een noodtoestand zal ontstaan, is evenmin gebleken. Het belang van [gedaagde] bij executie van het vonnis van 4 januari 2023 weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van [eiseres] bij schorsing daarvan.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 3 oktober 2020 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Zij zijn de ouders van drie thans nog minderjarige kinderen. Aan partijen behoort in gezamenlijke eigendom toe de woning aan [het adres] (hierna: de woning),
3.2.
Op 13 september 2022 heeft [eiseres] een verzoek tot ontbinding van geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen bij de rechtbank ingediend. [gedaagde] heeft daartegen een verweerschrift met zelfstandige verzoeken ingediend. De procedure loopt nog.
3.3.
Op 21 juli 2022 heeft [eiseres] een verzoekschrift voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. [gedaagde] heeft daartegen een verweerschrift voorlopige voorzieningen met zelfstandige verzoeken ingediend. Bij beschikking van 22 augustus 2022 is door de rechtbank beslist dat voor de duur van het geding de minderjarige kinderen aan [eiseres] worden toevertrouwd en dat [eiseres] met ingang van 24 augustus 2022 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning.
3.4.
Er is tussen partijen een geschil ontstaan over de verkoop van de woning. Hierover is een voorlopige voorzieningprocedure gevoerd bij deze rechtbank.
3.5.
De voorzieningenrechter heeft in voormelde procedure bij vonnis in kort geding van 4 januari 2023 die, voor zover van belang, uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, het volgende beslist:
“(…) De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat [eiseres] haar medewerking aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning aan [het adres] te [woonplaats] dient te verlenen, met inachtneming van het volgende:a. [eiseres] dient binnen één week na betekening van dit vonnis haar medewerking te
verlenen de opdracht aan Prisma Era Makelaars te Delden om de woning te
verkopen, waarbij de makelaar een reële marktconforme vraag- en laatprijs bepaalt;
b. indien door de makelaar een koper is gevonden, dient [eiseres] binnen één week na
een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de makelaar haar volledige en
onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning;
c. nadat de koopovereenkomst is ondertekend, dient de vrouw binnen één week na
een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de notaris haar volledige en
onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de levering van de woning bij de
notaris;
5.2.
bepaalt dat [eiseres] haar medewerking dient te verlenen aan het verkooptraject van de woning in de ruimste zin van het woord, waaronder in ieder geval wordt begrepen de gelegenheid bieden om foto’s en een omschrijving van de woning te maken, het plaatsen van de woning op Funda, het verkoopklaar/toonbaar maken van de woning, tuin, ondergrond en toebehoren, de gelegenheid bieden aan de makelaar om de woning te bezichtigen met potentiële kopers en het opvolgen van (andere) adviezen instructies van de makelaar om tot (feitelijke) verkoop van de woning te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00;
5.3.
bepaalt dat, in het geval [eiseres] de verzochte medewerking niet (volledig) verleent, dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [eiseres] die nodig is voor respectievelijk de verkoopopdracht, de verkoop en de levering en het notariële transport van de woning, mits de verkoopopdracht en/of verkoopovereenkomst en/of notariële akte geen bepalingen inhoudt/inhouden die afwijken van wat in de gegeven omstandigheden gebruikelijk is, zulks ter beoordeling van de betreffende makelaar en/of de notaris ten overstaan van wie de betreffende akte gepasseerd wordt;
5.4.
bepaalt dat het bedrag van de verkoopwaarde van de woning, na aflossing van de hypotheekschuld bij Argenta met [nummer] , minus de opgebouwde waarde in de aan de hypothecaire gekoppelde spaarhypotheekverzekering met polisnummer [nummer] bij de Waard Verzekeringen B.V. en betaling van de makelaarskosten en overige kosten, tussen partijen bij helfte wordt verdeeld;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af. (…)”
3.6.
[eiseres] heeft (spoed)appel ingesteld tegen het kort geding vonnis van 4 januari 2023.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert de tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 januari 2023 te verbieden, dan wel te schorsen op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen. Ook vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen de volgende stellingen ten grondslag. De beslissing van de voorzieningenrechter van 4 januari 2023 berust op een kennelijke misslag. [eiseres] is ervan overtuigd dat het vonnis geen stand houdt in hoger beroep. De omstandigheden van het geval brengen in dit geval verder mee dat de belangen van [eiseres] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder dienen te wegen dan de belangen van [gedaagde] . [eiseres] woont met de drie minderjarige kinderen van partijen in de woning. [eiseres] vreest met haar kinderen op straat te komen te staan, nu zij niet tijdig andere woonruimte zal kunnen vinden. Vanwege het ontbreken van een ouderschapsplan, zal zij geen urgentieverklaring kunnen krijgen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van [eiseres] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De spoedeisendheid volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de aard van de vordering, nu het een executiegeschil betreft.
5.2.
Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:2026) geldt in een executiegeschil op grond van artikel 438 Rv het volgende. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zwaarder weegt dan het belang van de executant bij voortzetting van de ten uitvoerlegging van het vonnis. Bij de toepassing van dit uitgangspunt moet worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en moet de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing worden gelaten. Er is in een executiegeschil dus geen plaats voor herbeoordeling van reeds in de eerdere procedure ingenomen stellingen en het oordeel van de rechter daarover. Daarvoor dient immers de procedure in hoger beroep. Wel dient de voorzieningenrechter in een executiegeschil te beoordelen of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag, of dat (in het geval dat rechter in de uitspraak waarvan beroep bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voormelde belangenafweging al heeft gemaakt) de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.3.
De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus dat volgens haar sprake is van een kennelijke misslag, omdat het vonnis van 4 januari 2023 strijdig is met de beschikking van de rechtbank van 22 augustus 2022. In die beschikking heeft de rechtbank de belangen van de kinderen immers vooropgesteld en deze aan [eiseres] toevertrouwd. Daarom heeft de rechtbank ook het uitsluitend gebruik van de woning aan [eiseres] toegewezen en wel totdat een definitieve beslissing is genomen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter, aldus [eiseres] , in het vonnis nagelaten wat te overwegen over het drankgebruik van [gedaagde] en het effect dat dit op de kinderen heeft, terwijl dit ter zitting uitgebreid is besproken. De angstklachten die [eiseres] ervaart, zijn door de voorzieningenrechter niet meegewogen nu deze angstklachten niet waren onderbouwd.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Dat in het vonnis bepaalde stellingen niet apart en expliciet zijn benoemd, maakt nog niet dat er sprake is van een kennelijke misslag. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 4 januari 2023 overwogen dat [gedaagde] een terecht belang heeft bij de verkoop van de woning. Het verweer van [eiseres] dat zij bang is om op straat te komen te staan, legt naar zijn oordeel geen gewicht in de schaal. Er dienen, alvorens het tot verkoop en levering van de woning komt, nog diverse stappen te worden doorlopen en wanneer deze stappen zijn doorlopen kan vervolgens nog onderhandeld worden over de leveringstermijn. Van [gedaagde] kan, aldus de voorzieningenrechter, niet worden verwacht dat de woning pas in de verkoop komt te staan nadat [eiseres] andere woonruimte heeft gevonden. Hierbij heeft de voorzieningenrechter de belangen van [gedaagde] , kort gezegd inhoudende dat hij thans verblijft bij zijn ouders, daar de
kinderen niet kan ontvangen en dat hij een financieel belang heeft bij verkoop van de woning zodat de hypotheek kan worden afgelost waarna [gedaagde] zelf eigen woonruimte kan zoeken, nadrukkelijk meegewogen. De argumenten die de doorslag hebben gegeven voor de beslissing de reconventionele vorderingen van [gedaagde] toe te wijzen, zijn door de voorzieningenrechter in zijn vonnis aldus gemotiveerd besproken. Daarnaast geldt, zoals hiervoor is overwogen, dat in een executiegeschil geen plaats is voor herbeoordeling van reeds in de eerdere procedure ingenomen stellingen en het oordeel van de voorzieningenrechter daarover. Dat het vonnis van 4 januari 2023 berust op een juridische of feitelijke misslag is de voorzieningenrechter op grond van het voorgaande niet gebleken.
5.5.
Voor zover [eiseres] haar vorderingen heeft willen baseren op feiten en omstandigheden van na het vonnis in kort geding van 4 januari 2023 en/of van een noodstand, nu na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand aan de zijde van [eiseres] zal doen laten ontstaan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Dat [eiseres] niet in staat zou zijn om binnen afzienbare tijd andere woonruimte te vinden, is door [gedaagde] betwist en door [eiseres] niet onderbouwd. Dat [eiseres] bij een sociale woningbouwcorporatie geen urgentieverklaring zou kunnen krijgen, omdat er tussen partijen geen ouderschapsplan is overeengekomen, is eveneens door [gedaagde] betwist en door [eiseres] niet onderbouwd. Dit is dus niet komen vast te staan. Niet gebleken is verder dat [eiseres] , zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, in dat geval niet (zij het tijdelijk) bij familie, vrienden of kennissen zou kunnen verblijven of bijvoorbeeld woonruimte kan huren op een vakantiepark. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voorshands niet is komen vast te staan dat executie van het vonnis van 4 januari 2023 een zodanige noodtoestand zal doen laten ontstaan voor [eiseres] , dat onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis niet kan worden aanvaard.
5.6.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het belang van [gedaagde] bij de executie van het vonnis van 4 januari 2023, zoals onder rechtsoverweging 5.4. omschreven, kort gezegd inhoudende dat de woning moet worden verkocht omdat hij nu geen eigen woonruimte heeft en daar gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheek zonder verkoop van de woning ook niet aan kan komen, zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij schorsing van de executie. De in deze procedure onderbouwde angstklachten van [eiseres] maken niet dat de belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen. Ook heeft de voorzieningenrechter de belangen van de minderjarige kinderen van partijen meegewogen.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen, nu niet gebleken is dat het vonnis van 4 januari 2023 berust op een kennelijke misslag en/of dat er sprake is van nieuwe feiten c.q. een noodtoestand, dan wel op grond van de belangenafweging, die kunnen rechtvaardigen dat van de eerste beslissing van de voorzieningenrechter van 4 januari 2023 dient te worden afgeweken.
5.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023. (TD)