ECLI:NL:RBOVE:2023:74

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/08/286758 / KG ZA 22/218
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in stukken op grond van artikel 843a Rv door voormalig echtgenoten in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding tussen voormalig echtgenoten, staat de vraag centraal of de vrouw recht heeft op inzage in bepaalde documenten die de man in zijn bezit heeft, op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vrouw stelt dat zij deze documenten nodig heeft om haar belastingaangifte te controleren en om te onderbouwen dat de man belangrijke informatie heeft achtergehouden bij de waardering van aandelen die tot de huwelijksgemeenschap behoorden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering en heeft de man veroordeeld om inzage te verschaffen in de volledige jaarrekening van [A] Holding over 2020 en het verloop van de rekening-courantschuld aan [A] Holding in 2020. De overige gevraagde stukken zijn afgewezen, omdat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij daar recht op heeft. De voorzieningenrechter heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de man niet aan de veroordeling voldoet, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/286758 / KG ZA 22/218
Vonnis in kort geding van 11 januari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eiseres,
hierna genoemd: “
de vrouw”,
advocaat: mr. H.C.D. Bos,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna genoemd: “
de man”,
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum.

1.Inleiding

1.1.
In dit kort geding staat tussen partijen, voormalig echtgenoten, ter discussie of de vrouw op grond van artikel 843a Rv recht heeft op inzage en/of afschrift van stukken die de man tot zijn beschikking heeft. Volgens de vrouw heeft zij de opgevraagde stukken nodig om een namens haar ingediende belastingaangifte te controleren, om te onderbouwen dat de man belangrijke informatie heeft achterhouden bij de waardering van aandelen die behoorden tot de verdeelde huwelijksgemeenschap, en om inzicht te verkrijgen in het verloop van een bankrekening die bij de verdeling is overgeslagen. De voorzieningenrechter zal de vordering slechts toewijzen met betrekking tot een beperkt aantal stukken, die van belang zijn voor de controle van de bewuste aangifte.
1.2.
Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot zijn beslissing is gekomen (onder 5.). Eerst zal de voorzieningenrechter het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), de feiten die tussen partijen niet ter discussie staan uiteenzetten (onder 3.), en de vordering nader omschrijven (onder 4.).

2.De procedure

2.1.
De vrouw heeft de man in deze kort gedingprocedure betrokken bij dagvaarding van 12 oktober 2022. De man voert verweer tegen de ingestelde vordering, waartoe hij een conclusie van antwoord heeft ingediend. Beide partijen hebben producties overgelegd. Op 30 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de vrouw gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Tot slot heeft de voorzieningenrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende niet ter discussie staande feiten:
a. De vrouw en de man zijn in 1995 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Op 25 februari 2019 heeft de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Overijssel. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 16 juli 2020.
De ontbonden huwelijksgemeenschap omvat (onder meer) de aandelen in [A] Holding B.V. (hierna: “ [A] Holding”), waarvan de man directeur is. [A] Holding houdt op haar beurt 36 procent van de aandelen in [B] B.V. (hierna: “ [B] ”). Daarnaast houdt [A] Holding 100 procent van de aandelen in [A] B.V. en hield zij 12,5 procent van de aandelen in [C] B.V. [1]
Ook omvat de huwelijksgemeenschap schulden aan [A] Holding uit hoofde van een rekening-courantverhouding en een hypothecaire lening voor de echtelijke woning.
De aandelen in [A] Holding zijn gewaardeerd door een deskundige die door de rechtbank is benoemd bij beschikking van 7 september 2020.
Partijen hebben op 19 februari 2021 een echtscheidingsconvenant gesloten (hierna: “het convenant”). In het convenant zijn partijen (onder meer) overeengekomen welke waarde zij toekennen aan de goederen en schulden die tot de huwelijksgemeenschap behoren, waaronder de aandelen in [A] Holding. Ook is in het convenant bepaald hoe de huwelijksgemeenschap wordt verdeeld, waarbij de aandelen in [A] Holding aan de man zijn toebedeeld.
In mei 2021 heeft [B] een drietal dochterondernemingen (werkmaatschappijen) verkocht aan [E] B.V. (hierna: “ [E] ”).
In het convenant is bepaald dat partijen hun aangiftes inkomstenbelasting tot en met 2021 in onderling overleg zullen (laten) doen, zodat deze op elkaar zijn afgestemd. De aangiftes inkomstenbelasting over (onder andere) het jaar 2020 van onderscheidenlijk de vrouw en de man, zijn namens hen ingediend door een accountant die is verbonden aan administratiekantoor [D] .
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde ook een bankrekening op naam van de man met IBAN [rekeningnummer] . Deze bankrekening is overgeslagen bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

4.De vordering

4.1.
De vrouw vordert (verkort weergegeven) veroordeling van de man, op straffe van een dwangsom, om inzage en/of afschrift te verschaffen van:
  • i) de volledige jaarrekening van [A] Holding, [B] , [A] B.V. en [C] B.V.; een specificatie van het verloop van de rekening-courantschuld aan [A] Holding in 2020; en een specificatie van het verloop van de hypothecaire lening bij [A] Holding in 2020;
  • ii) stukken waaruit blijkt wanneer het overnametraject betreffende de deelnemingen van [B] is begonnen; stukken waaruit blijkt wanneer het eerste gesprek tussen [B] en [E] plaatsvond; de intentieverklaring; de geheimhoudingsverklaring; het informatiememorandum; het waarderingsrapport; de koopovereenkomst tussen [B] en [E] ; de akte van levering van de aandelen; overige relevante informatie betreffende de overname; de (voorlopige) jaarrekening over 2021 van [B] ; en de (voorlopige) jaarrekening over 2021 van [A] Holding;
  • iii) een overzicht van de mutaties op de bankrekening [rekeningnummer] vanaf de opening daarvan tot en met 19 februari 2021, althans tot en met 1 juli 2020.
4.2.
De vrouw heeft haar vordering gegrond op artikel 843a Rv. Zij stelt dat de opgevraagde stukken van belang zijn (i) voor de controle van de namens haar ingediende aangifte inkomstenbelasting over 2020; (ii) om te onderbouwen dat de man informatie heeft achtergehouden die van belang was voor de waardering van de aandelen in [A] Holding; en (iii) om na te gaan of de man de overgeslagen bankrekening bewust heeft verzwegen en welk saldo in de verdeling betrokken had moeten worden.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, anders dan de man betoogt. Het spoedeisend belang vloeit in beginsel voort uit de aard van de vordering, nu die is gegrond op artikel 843a Rv. De man heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat in dit geval het spoedeisend belang bij inzage van de bewuste stukken niettemin ontbreekt.
Voorwaarden voor het recht op inzage
5.2.
Uit artikel 843a Rv volgt, kort gezegd, dat de vordering alleen toewijsbaar is voor zover de vrouw daarbij een rechtmatig belang heeft, het gaat om bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij de vrouw partij is, en er geen gewichtige reden aan het gevorderde in de weg staat.
5.3.
Hierna zal worden beoordeeld of aan deze vereisten is voldaan. Daarbij worden de onderdelen (i), (ii) en (iii) van de vordering (zie 4.1) achtereenvolgens behandeld.
(i)
De aangifte inkomstenbelasting 2020
5.4.
De vrouw legt aan onderdeel (i) van de vordering ten grondslag dat partijen in het convenant zijn overeengekomen om hun aangiftes inkomstenbelasting over (onder andere) 2020 op elkaar af te stemmen; dat de vrouw niet heeft ingestemd met de namens haar ingediende aangifte; en dat dat zij de opgevraagde stukken nodig heeft voor de controle van die aangifte.
De man voert daartegen onder meer aan dat de overeengekomen afstemming alleen ziet op enkele specifieke afspraken in het convenant, die hier niet aan de orde zijn; dat de vrouw er geen belang bij heeft om posten te controleren die hem aangaan; en dat de opgevraagde stukken niet relevant zijn voor de aanslag die aan de vrouw zal worden opgelegd.
5.5.
De voorzieningenrechter zal dit onderdeel van de vordering in zoverre toewijzen dat de man aan de vrouw inzage moet verschaffen in de (volledige) jaarrekening van [A] Holding over 2020, en in het verloop van de rekening-courantschuld aan [A] Holding in 2020. Met betrekking tot de overige stukken zal het gevorderde worden afgewezen. Deze beslissing wordt als volgt gemotiveerd.
5.5.1.
In het convenant is bepaald dat partijen hun aangiftes inkomstenbelasting over (onder andere) 2020 in onderling overleg zullen (laten) doen, zodat deze op elkaar zijn afgestemd. [2] Daarbij hebben partijen vastgesteld dat zij voor het jaar 2020 als fiscale partners worden aangemerkt (omdat partijen allebei nog op het adres van de echtelijke woning stonden ingeschreven). [3] Partijen zijn overeengekomen dat het saldo van de belastingteruggaven/aanslagen die zij nog ontvangen over (onder andere) 2020, ten goede komt aan hun kinderen. [4]
5.5.2.
Uit het voorgaande leidt de voorzieningenrechter voorshands af dat partijen kennelijk gebruik hebben willen maken van de mogelijkheid om onderling, als fiscale partners, de belastbare inkomsten en aftrekposten over (onder andere) 2020 fiscaal gunstig te verdelen; het daarmee (mogelijk) te behalen belastingvoordeel leidt tot een hogere gemiddelde teruggaaf (die partijen voor de kinderen hebben bestemd). Anders dan de man aanvoert, is niet aannemelijk geworden dat de overeengekomen afstemming is begrensd tot enkele specifieke afspraken in het convenant; deze beperking volgt niet uit de tekst van het convenant, en de man heeft ook niet gemotiveerd waarom de afstemmingsverplichting toch beperkt moet worden uitgelegd.
5.5.3.
De vrouw heeft er dan ook belang bij om te kunnen controleren of [D] de belastbare inkomsten volledig in de aangiftes van partijen heeft verwerkt en geen aftrekposten over het hoofd heeft gezien. Uit de ingebrachte (mail)correspondentie blijkt dat de vrouw (nog) niet heeft ingestemd met de namens haar ingediende aangifte over 2020.
5.5.4.
Anders dan de man suggereert, hoeft de in het convenant overeengekomen verdeling van de huwelijksgemeenschap niet leidend te zijn voor de fiscale toebedeling van inkomsten en aftrekposten in de betreffende belastingaangiften van partijen.
5.5.5.
De vrouw heeft voldoende gemotiveerd dat de opgevraagde jaarrekening van [A] Holding over 2020 gegevens bevat die relevant kunnen zijn voor de inkomstenbelasting die in totaal door haar en de man verschuldigd is over 2020. Zo kan de vrouw aan de hand van de bewuste jaarrekening controleren of dividend aan de man is uitgekeerd, wat de begin- en eindstand is van de schulden aan [A] Holding uit hoofde van de hypothecaire lening en de rekening-courantverhouding, en welke rente over deze schulden is betaald.
5.5.6.
Ook heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij inzage in het verloop van de rekening-courantschuld aan [A] Holding in 2020. Uit de mutaties op de rekening-courant zou kunnen blijken van nadere aftrekbare kosten. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de mogelijkheid dat aftrekbare AOV-premies in de rekening-courant zijn verwerkt, zo heeft de financieel adviseur van de vrouw schriftelijk toegelicht.
5.5.7.
Daarentegen heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd dat zij belang heeft bij inzage in het verloop van de schuld uit de hypothecaire lening. De begin- en eindstand van deze schuld en de daarover betaalde rente blijken naar eigen zeggen van de vrouw reeds uit de jaarrekening van [A] Holding over 2020. [5] De vrouw heeft niet uitgelegd welke nadere inkomsten of aftrekpotsen uit de mutaties van de betreffende schuld zouden kunnen blijken.
5.5.8.
Tot slot is niet aannemelijk geworden dat de opgevraagde jaarrekeningen van de deelnemingen van [A] Holding (namelijk [B] , [A] B.V. en [C] B.V.) informatie bevatten die de vrouw aangaat. De vrouw voert aan dat uit deze jaarrekeningen blijkt van de schulden, de bezittingen en het verdienvermogen van de betreffende deelnemingen. In het licht van het verweer van de man heeft zij echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze gegevens nodig zijn voor de controle van de namens haar ingediende aangifte, in het bijzonder met het oog op de fiscale waardering van de aandelen in [A] Holding.
5.5.9.
De man heeft geen omstandigheden aangevoerd die kunnen worden aangemerkt als zwaarwegende reden om het gevorderde af te wijzen, voor zover de vrouw belang heeft bij kennisname van de opgevraagde stukken (zoals genoemd in 5.5.5 en 5.5.6).
De man kan volstaan met het verschaffen van inzage in die stukken; het verstrekken van afschriften is niet nodig om de vrouw in staat te stellen om de aangifte te controleren, zo heeft de man onweersproken aangevoerd. Anders dan de man bepleit, zal het recht op inzage niet worden beperkt tot de financieel adviseur van de vrouw en niet afhankelijk worden gesteld van de ondertekening van een geheimhoudingsverklaring met boetebeding. Het moet de vrouw en haar financieel adviseur vrij staan om de bewuste stukken met elkaar te bespreken.
(ii)
De waardering van de aandelen in [A] Holding
5.6.
De vrouw legt aan onderdeel (ii) van haar vordering ten grondslag dat de opgevraagde stukken (vermoedelijk) onderbouwen dat het verkooptraject betreffende de drie deelnemingen van [B] reeds liep ten tijde van de waardering van de aandelen in [A] Holding door de benoemde deskundige; dat als de man het verkooptraject heeft verzwegen, de aandelen in [A] Holding daardoor op een (veel) te laag bedrag zijn gewaardeerd; en dat het convenant in dat geval vernietigbaar is op grond van bedrog.
De man voert daartegen onder meer aan dat het verkooptraject pas na het sluiten van het convenant is aangevangen; dat partijen door middel van het convenant een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten ten aanzien van de waarde van de aandelen in [A] Holding; en dat uit het convenant volgt dat de betreffende aandelen gewaardeerd zijn tegen de peildatum van 1 juli 2020, waarbij eventuele waardestijgingen ten goede komen aan de man.
5.7.
De voorzieningenrechter zal dit onderdeel van de vordering afwijzen. De vrouw heeft namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vaststelling van de waarde van de aandelen hoger zou zijn uitgevallen als zij bekend zou zijn geweest met het verkooptraject betreffende de deelnemingen van [B] , verondersteld dat het verkooptraject reeds liep toen de aandelen werden gewaardeerd. Dit voorshandse oordeel steunt op de volgende overwegingen.
5.7.1.
De in het convenant overeengekomen vaststelling van de waarde van de aandelen in [A] Holding, is tot stand gekomen op basis van de waardering van deze aandelen door de benoemde deskundige. Zoals door de rechtbank was opgedragen, heeft de deskundige de aandelen gewaardeerd tegen de peildatum van 1 juli 2020 op basis van de intrinsieke waarderingsmethode. De betreffende vraag aan de deskundige is in de beschikking van 7 september 2020 als volgt geformuleerd: “
wat is de waarde van de aandelen van de man in [A] Holding BV (inclusief de onderliggende werkmaatschappijen) op basis van de intrinsieke waarderingsmethode (het zichtbaar eigen vermogen, de eventueel zakelijke overdraagbare goodwill en de eventueel overige stille reserves, alsmede de commerciële afstortingswaarde van het pensioen in eigen beheer per 1 juli 2020? Bij beantwoording van deze vraag kan de deskundige ter bepaling van de zakelijk overdraagbare goodwill op basis van de “Mobach-methode” alle normalisatie toepassen die hij noodzakelijk acht. (…)”.
5.7.2.
De verkoop van de deelnemingen van [B] aan [E] vond (ruim) na de peildatum plaats, namelijk in mei 2021. Voor zover het verkooptraject tussen [B] en [E] al gaande was op de peildatum, kan dus hooguit sprake zijn geweest van een toekomstige winstverwachting.
5.7.3.
De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat bij de intrinsieke waarderingsmethode die de deskundige heeft gehanteerd, toekomstige winstverwachtingen een noemenswaardige rol van betekenis spelen. Uit de ingebrachte stukken valt niet op te maken dat de deskundige rekening heeft gehouden met (mogelijk) in de toekomst te behalen winst, ook niet bij de berekening van de goodwill van [B] . [6] Het in de beschikking van 16 juli 2020 vervatte oordeel van de rechtbank dat de intrinsieke waarderingsmethode moest worden toegepast, was ook juist gebaseerd op de overweging dat toekomstige winstverwachtingen in dit geval geen rol behoren te spelen bij de waardering van de aandelen. [7]
(iii)
De overgeslagen bankrekening
5.8.
Onderdeel (iii) van de vordering zal eveneens worden afgewezen. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij kennisneming van de opgevraagde gegevens.
5.8.1.
Niet in geschil is dat de bewuste bankrekening is overgeslagen bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het gevolg daarvan is dat alsnog verdeling kan worden gevorderd van het saldo op de bankrekening, voor zover de stortingen op de bankrekening niet reeds in de verdeling zijn betrokken (artikel 3:179 lid 2 BW). Als vast zou komen te staan dat de man de bankrekening bewust heeft verzwegen, komt het (gecorrigeerde) saldo volledig aan de vrouw toe (artikel 3:194 lid 2 BW).
5.8.2.
De man heeft aan de vrouw reeds een overzicht verstrekt van de mutaties op de bewuste bankrekening vanaf 1 januari 2019 tot 1 juli 2020, waarbij grotendeels onleesbaar is gemaakt aan wie en door wie de betalingen hebben plaatsgevonden.
5.8.3.
De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt belang te hebben bij inzage in de onleesbaar gemaakte gegevens (oftewel een niet-geanonimiseerd overzicht). Zij heeft niet toegelicht hoe kan blijken of de man de bankrekening bewust heeft verzwegen door er kennis van te nemen aan wie en door wie de betalingen zijn gedaan. Ook heeft de vrouw niet uitgelegd hoe de onleesbaar gemaakte gegevens zouden kunnen aantonen dat het te verdelen saldo in haar voordeel moet worden gecorrigeerd; zij voert weliswaar aan dat aan het licht zou kunnen komen dat bepaalde stortingen al anderszins in de verdeling zijn betrokken, maar dergelijke dubbeltellingen strekken juist in mindering op het saldo dat nog moet worden verdeeld.
5.8.4.
Verder is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat mutaties op de bankrekening die hebben plaatsgevonden na 1 juli 2020, de vrouw niet aangaan. Immers, in het convenant hebben partijen 1 juli 2020 aangehouden als peildatum voor de waardering van de te verdelen goederen (en voor de samenstelling van de huwelijksgemeenschap in verbintenisrechtelijke zin); betalingen op of vanaf de bewuste bankrekening na 1 juli 2020 zijn dus niet van invloed op het te verdelen saldo.
5.8.5.
Tot slot heeft de vrouw geen omstandigheden aangedragen die doen vermoeden dat de bankrekening al eerder dan 1 januari 2019 is geopend.
De slotsom
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering in zoverre zal worden toegewezen dat de man inzage moet verschaffen in de jaarrekening van [A] Holding over 2020, en in het verloop van de rekening-courantschuld aan [A] Holding in 2020. Met betrekking tot de andere stukken zal de vordering worden afgewezen.
Dwangsom
5.10.
Zoals gevorderd zal een dwangsom aan de hoofdveroordeling worden verbonden. Anders dan gevorderd, zal aan de man een termijn van dertig dagen worden gegund om aan de veroordeling te voldoen voordat de dwangsom gaat lopen. De hoogte van de dwangsom wordt, in afwijking van het gevorderde, bepaald op € 1.000 per dag met een maximum van € 20.000.
Proceskosten
5.11.
Omdat partijen voormalig echtgenoten zijn zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt de man om binnen dertig dagen na de datum van dit vonnis aan de vrouw inzage te verschaffen in (1) de volledige jaarrekening van [A] Holding over 2020 en (2) het verloop van de rekening-courantschuld aan [A] Holding in 2020, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat niet aan de veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 20.000,00;
6.2.
verklaart onderdeel 6.1 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken door. mr. U. van Houten op 11 januari 2023. (HJB)

Voetnoten

1.De laatstgenoemde B.V. is gedurende het echtscheidingstraject opgeheven.
2.Artikel 4.8.2 van het convenant.
3.Artikel 5.1.1 van het convenant.
4.Artikel 4.8.3 van het convenant.
5.Zo begrijpt de voorzieningenrechter uit nummer 31 van de dagvaarding en de als productie 8 ingebrachte toelichting van de financieel adviseur van de vrouw.
6.De voorzieningenrechter doelt met name op de berekeningen die als bijlagen aan het convenant zijn gehecht (de laatste pagina’s van productie 2 bij de dagvaarding).
7.Zie pagina 13 van de beschikking, waar de rechtbank het volgende overweegt: “