ECLI:NL:RBOVE:2023:73

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
84/010278-22 (08/996001-15)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Rechters
  • mr. drs. H. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoeken tot getuigenverhoor en toegang tot dataroom in strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft de rechter-commissaris mr. drs. H. Vegter op 10 januari 2023 een aantal verzoeken van de verdediging in een strafzaak beoordeeld. De zaak betreft verdachte [verdachte], geboren in 1966 in [geboorteplaats], die wordt bijgestaan door advocaat Mr. C.W. Noorduyn. De rechter-commissaris heeft het verzoek om toegang tot de dataroom toegewezen en heeft bepaald dat de verdachte en medeverdachte eerst worden verhoord. De verzoeken om het horen van een groot aantal getuigen zijn grotendeels afgewezen, omdat de verdediging niet voldoende heeft aangetoond dat deze getuigen relevant zijn voor de zaak. De rechter-commissaris heeft benadrukt dat de verdediging de relevantie van elk getuigenverhoor moet onderbouwen en dat het niet de bedoeling is om het onderzoek onnodig te vertragen. De rechter-commissaris heeft ook gewezen op eerdere verhoren en de reeds aanwezige informatie in het dossier, waaruit blijkt dat de verdediging al voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt te onderbouwen. De beslissing van de rechter-commissaris is genomen in het kader van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de rechter-commissaris de voortgang van het onderzoek in de gaten houdt en ervoor zorgt dat het proces niet onnodig wordt vertraagd. De rechter-commissaris heeft de afwijzing van de overige verzoeken gemotiveerd en benadrukt dat de verdediging de mogelijkheid heeft om haar belangen te behartigen in de verdere procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Rechter-commissaris strafzaken
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/010278-22 (08/996001-15)
Beschikking op grond van artikel 182 Sv
In de zaak van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres] (Verenigde Arabische Emiraten),
verder te noemen de verdachte,
bijgestaan door Mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Het verloop van de procedure

Op 22 maart 2022 heeft in deze strafzaak en die van de medeverdachte (partner van verdachte) een regiezitting plaatsgehad. Toen is onder meer de afspraak gemaakt dat de respectieve raadslieden hun onderzoekswensen zouden (her)formuleren.
Bij brief van 31 augustus 2022 heeft de raadsvrouw van verdachte de rechter-commissaris verzocht diverse onderzoekshandelingen te verrichten.
De officier van justitie heeft bij e-mail van 26 september 2022 gereageerd.
De raadsvrouw heeft vervolgens op 6 oktober 2022 gereageerd.
De officier van justitie heeft op 24 oktober 2022 gereageerd.
De raadsvrouw heeft op 31 oktober 2022 gereageerd.
De rechter-commissaris heeft het niet noodzakelijk geacht verdachte en de raadsvrouw nog te horen over het verzoek.

2.De beoordeling

Verdachte en medeverdachte worden blijkens de concept-tenlastelegging en het strafdossier van duizenden pagina’s verdacht van, kort gezegd en voor zover relevant, onttrekking van goederen aan de faillissementen van de medeverdachte in april 2013 (feit 1) en van aan hem verbonden vennootschappen in 2014 en 2015 (feit 3 en 4), en van witwassen (feit 5).
2.1
Vooraf
Het thans geformuleerde verzoek van de verdediging betreft onder meer het doen horen van rond de 40 getuigen. Voor feit 2 zijn geen onderzoekswensen opgegeven.
Uitgangspunt is dat de verdediging de rechter-commissaris kan verzoeken onderzoekshandelingen te verrichten op de voet van artikel 182 Sv. In het Wetboek van Strafvordering zelf wordt geen maatstaf genoemd aan de hand waarvan de rechter-commissaris dergelijke verzoeken dient te beoordelen. Blijkens de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2009/10, 32177, nr 3 (Wet versterking positie rechter-commissaris)) moet een relevantiecriterium worden gehanteerd: ‘De rechter-commissaris wijst het verzoek af, indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing’, oftewel de verdediging moet toelichten ten aanzien van iedere opgegeven getuige waarom het horen van die getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 sv te nemen beslissing. Te denken valt in dit verband aan het opgeven van de redenen voor getuigen à décharge wier verklaringen kunnen strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde. Verder kan een verzoek om een getuige worden afgewezen als het horen van die getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig is, omdat het horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben.
Verder is van belang dat op grond van artikel 180 sv de rechter-commissaris als taak heeft te waken voor nodeloze vertraging van het onderzoek, veelal een aandachtspunt in omvangrijke grote fraudezaken. In Kamerstukken II 2009/10, 32177, nr 6 onder 5.1 en 5.2 (Wet versterking positie rechter-commissaris) is benoemd dat “(…) gewaakt moet worden voor een redelijke voortgang van het onderzoek. Het is niet de bedoeling dat de mogelijkheid voor de verdediging wordt gecreëerd om het onderzoek met talloze onderzoeksverlangens, gevolgd door even zovele procedure-incidenten bij weigering door de rechter-commissaris, te vertragen. Dit neemt niet weg dat de mogelijkheden voor de verdediging om onderzoekswensen in te dienen, ruimschoots aanwezig zijn. Aan te nemen valt dat de rechter-commissaris verzoeken zal inwilligen, tenzij deze relevantie missen. (…) De bevoegdheid van artikel 180v sv ziet op het voorkomen van ernstige vertraging in het vooronderzoek. Hiervoor moet worden gewaakt, onder andere om te voorkomen dat de verdachte onevenredig lang in onzekerheid verkeert omtrent zijn strafrechtelijke positie. Wordt hij inderdaad verdacht van een strafbaar feit? Dient hij er rekening mee te houden dat hij zich voor de rechter zal moeten verantwoorden? Bepalend voor de actie van de rechter-commissaris is de reeds in het vooronderzoek verstreken tijd. De rechter-commissaris zal zich dus met een blik op het onderzoek vermoedelijk snel een indruk kunnen vormen over de vraag of de voortgang van het onderzoek nader onderzoek behoeft. Als dit niet zo is, dan zal hij het verzoek moeten afwijzen.”
De verdediging heeft aangestipt dat gewaakt moet worden voor een eerlijk proces. Uiteraard. Maar dat brengt niet met zich dat alle door de verdediging verzochte onderzoekswensen dienen te worden ingewilligd. Daarbij is van belang dat eerder al verscheidene getuigen zijn gehoord op verzoek van de verdediging en andere getuigen bij en door de FIOD waar de verdediging bij was of kon zijn, en zij in de gelegenheid is geweest die getuigen te bevragen, ook op onderwerpen die volgens haar thans opnieuw aan de orde zouden moeten komen.
Maar ook als het gaat om getuigen die de verdediging nog niet heeft kunnen horen moet voor elke getuige deugdelijk gemotiveerd worden dat en waarom die getuige relevant is voor de beantwoording van de strafvorderlijke vragen en dat zij daarvoor niet kan putten uit het strafdossier.
Tegen de achtergrond van het vorenoverwogene stelt de rechter-commissaris vast dat op 23 november 2017, 20 november 2019 en op 18 maart 2021 regiezittingen hebben plaatsgevonden. Reeds tijdens de eerste regiezitting zijn blijkens het betreffende proces-verbaal verscheidene verzoeken om getuigen te horen door de verdediging gedaan en door de rechter-commissaris toegewezen, van welke getuigen in 2018/2019 negen zijn gehoord (twee getuigen zijn twee keer gehoord). De concept-tenlastelegging van oktober 2017 verschilt in wezen niet van die van oktober 2020 en januari 2022; de verdediging noch de officier van justitie hebben daar opmerkingen over gemaakt.
De rechter-commissaris begint onder met de beoordeling van de verzochte getuigen, waarbij hij de volgorde aanhoudt van de raadsvrouw.
2.2
Getuigen
getuigen 1 tot en met 10
De verdediging wil hen bevragen over het standpunt van verdachte, kort gezegd, dat de faillissementen van [medeverdachte] in persoon en van de aan hem verbonden vennootschappen niet voorzienbaar zijn geweest en een onaangename verrassing waren. Al deze getuigen worden echter afgewezen omdat het dossier al diverse getuigenverklaringen bevat die mede inhouden dat de faillissementen
nietvoorzienbaar zijn geweest.’: zo [getuige 1] (G04-01, p 3), [getuige 2] (G05-01, p 4 en 5), [getuige 3] (G11-01, p 4), en zo [getuige 4] (G03-01, 04). Verder heeft [getuige 5] bij de insolventierechter-commissaris rechtbank Oost-Brabant in het faillissement van [medeverdachte] als getuige verklaard (DOC096, p 6) dat hij was geschrokken van het faillissement en dat niet had kunnen bevroeden. Dit maakt dat de verzoeken om getuigen 1 – 10 te algemeen en daarom onvoldoende gemotiveerd zijn. De verdediging heeft niet aangetoond dat nog meer getuigen iets wezenlijks kan bijdragen aan haar standpunt.
Daarbij komt dat het dossier veel gegevens en correspondentie bevat van [medeverdachte] en anderen van zijn zijde met bijvoorbeeld ABN AMRO Bank en SNSPF over de financiële positie van [medeverdachte] en zijn vennootschappen in de aanloop naar de faillissementen en diverse andere dan de genoemde getuigenverklaringen, wat allemaal relevant kan zijn voor de kwestie van (on)voorzienbaarheid en waar de verdediging uit kan putten om haar punt te maken.
Voor de getuigen 1, 2 en 3 – al in 2016 ex artikel 181 sv toegewezen door de rechter-commissaris en gedelegeerd verhoord door de FIOD - komt er nog bij dat zijdens verdachte al in 2016 een ondervragingsmogelijkheid van hen is geweest (respectievelijk G16-01, G17-01, G18-01). Hun verhoren gingen onder meer over de financiële situatie van [medeverdachte] en zijn vennootschappen. Blijkens de processen-verbaal van getuigen 1 en 2 waren de raadslieden mr Koops voor [medeverdachte] en mr Boswijk voor [verdachte] uitgenodigd voor die verhoren maar zijn zij toen niet verschenen. Mr Koops was wel aanwezig bij het verhoor van getuige 3 en heeft een enkele vraag gesteld. Toen al had de verdediging deze getuigen dus naar believen kunnen bevragen over voorzienbaarheid van de faillissementen. Er zijn thans geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die niet al aanwezig waren ten tijde van de verhoren en maken dat deze getuigen opnieuw daarover moeten worden bevraagd.
Getuigen 4, 5 en 6 worden genoemd in de verklaringen van nummers 1 tot en met 3 en wil de verdediging bevragen over hetzelfde als laatstgenoemden. Echter, nog los van de omstandigheid dat zes getuigen over hetzelfde bevragen
overkillis, wordt getuige 4 uitsluitend en slechts 1 keer in het verhoor van getuige 3 genoemd, getuige 5 uitsluitend en slechts 1 keer in dat van getuige 1, en getuige 6 in geen van die verhoren.
Getuige 6 wordt wel genoemd in AMB-039 onder 3.6.1.1. in een citaat uit DOC-546, de schriftelijke getuigenverklaring van [medeverdachte] . De status van die verklaring is op zijn zachtst uitgedrukt nogal onduidelijk omdat die kennelijk nog maar een concept is gezien de doorhalingen en laatstelijke wijzigingen door [getuige 1] (DOC-546a). Deze [getuige 1] noemt getuige 6 in zijn verklaring (G04-01, p 7) overigens slechts 1 keer en ook in het door de verdediging genoemde DOC-250 wordt getuige 6 maar 1 keer genoemd.
Dit slechts zijdelings noemen van getuigen 4 tot en met 6 in combinatie met de context daarvan maakt dat de onderbouwing voor hen door de verdediging onvoldoende is.
Voor getuigen 7 tot en met 10 geldt nog dat de verdediging hen wil bevragen over of zij een faillissement hebben zien aankomen. Echter, voor de vraag of de faillissementen voorzienbaar waren, is de financiële situatie (liquiditeitspositie) van [medeverdachte] en zijn ondernemingen belangrijk – waarvan en waarover veel gegevens in het strafdossier zitten - en niet de (veronderstelde) perceptie van deze getuigen.
Getuigen 11 tot en met 20
De verdediging wil deze getuigen bevragen ter zake, kort gezegd, het standpunt van verdachte dat geen sprake is van een schijnschuld van LHO aan Haerensteijn, zoals in de concepttenlastelegging in feit 4 wordt gesteld, maar dat de betreffende vordering verband houdt met een herstructurering van het [medeverdachte] -concern op verzoek van de Belastingdienst en de banken met als uitvloeisel dat verdachte haar belangen van de hand zou doen waartoe zij bereid was.
Deze getuigen worden afgewezen. Op verschillende plaatsen in het dossier is al veel gezegd en geschreven over dit onderwerp, en daarover is ook al verklaard door de getuigen [getuige 1] (G04), nummer 14 (G09-01), en nummer 15 (G14-01), alle bij de FIOD; de verdediging van verdachten was bij de verhoren van de laatste twee aanwezig en [getuige 1] is ook verhoord op 29 januari 2019 bij de rechter-commissaris toen de raadsvrouw vragen aan hem heeft gesteld over specifiek herstructurering. Verder is ook [getuige 3] op 27 november 2018 door de rechter-commissaris op verzoek van de verdediging gehoord over onder meer herstructurering. De verdediging heeft dus al een ondervragingsronde gehad over de hier aan de orde zijnde kwestie. Er zijn thans geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die niet al aanwezig waren ten tijde van die verhoren en maken dat getuigen 14 en 15 opnieuw en nog meer getuigen gehoord moeten worden.
Voor getuigen 11 en 12, medewerkers van de Belastingdienst, geldt nog dat zij in 2020 zijn gehoord door de FIOD. De rechter-commissaris heeft de respectieve – korte- verklaringen gelezen en kan niet vaststellen dat zij iets hebben verklaard of in relevante zin zouden kunnen verklaren over de in het geding zijnde vordering en over herstructurering van het [medeverdachte] concern. Immers, blijkens zijn verklaring had getuige 11 een boekenonderzoek/controle in 2009 gedaan van een aantal privé aspecten van [medeverdachte] dat niet ook zag op de herstructurering van het [medeverdachte] -concern waarvan deze getuige zegt dat hij daar niet bij betrokken was. Naar zijn zeggen had hij deze controle gedaan op verzoek van getuige 12 die verklaard heeft dat hij slechts klantcoördinator was en dat het boekenonderzoek geen betrekking had op herstructurering. Deze getuigen staan dan ook te ver verwijderd van het al dan niet bestaan van bedoelde vordering en zijn niet relevant voor beantwoording van de strafvorderlijke vragen. De verdediging heeft weliswaar gesteld dat zij vragen onbeantwoord hebben gelaten en wellicht kunnen zeggen wie die antwoorden dan wel zou kunnen geven, maar dat doet de rechter-commissaris af als een argument
pour besoin de la cause.
Getuige 13 (vast een medewerker van de Belastingdienst afgaande op diens adresgegevens maar van wie de verdediging geen vindplaats in het dossier heeft gegeven): de rechter-commissaris komt die naam niet tegen in het dossier, heeft zijn grasduinen daarin gestaakt, en kan dus niet vaststellen wat zijn bemoeienis of functie en dergelijke bij dit onderwerp is geweest en wat hij eventueel kan verklaren.
Ook voor deze getuigen 11-13 geldt trouwens dat drie voor hetzelfde onderwerp teveel van het goede zou zijn.
Getuigen 21 tot en met 29
De verdediging heeft uiteengezet dat en waarom het belangrijk is dit
leger[citaat uit het verzoekschrift] aan deskundige adviseurs te doen horen. Verdachte is namelijk afgegaan op hun adviezen en dergelijke ter zake, kort gezegd, (financiering en) de Canada-transactie.
Getuige 21 is al eerder door de rechter-commissaris toegewezen; hij is gepland geweest voor verhoor maar dat heeft nog niet plaatsgevonden. De rechter-commissaris doet deze toewijzing gestand.
Alle andere getuigen zouden op de een of andere wijze de Canada-transactie hebben uitgedacht, vormgegeven en gerealiseerd, en de verdediging wil hen bevragen over de aard, inhoud en omvang van hun advisering, de beweegredenen voor hun adviezen en dergelijke. Maar met dit verzoek bewandelt de verdediging de omgekeerde weg: het is eerst aan verdachte (en medeverdachte) zelf om, anderszins dan zij tot dusverre gedaan heeft, te verklaren over en uitleg te geven van de inhoudelijke contacten en adviezen en wat niet al van notarissen en advocaten en wie van hen daarover wat specifiek heeft geadviseerd en gedaan en welke informatie/gegevens hierover verdachte(n) zelf heeft (hebben) gegeven aan de adviseurs, eventueel aan de hand van de vele feiten en omstandigheden en documenten in het strafdossier of van documenten die zich nog niet daarin bevinden. Thans lijkt het hier er meer op dat de verdediging het allemaal zelf ook niet weet en op de wijze als hier gewenst probeert informatie binnen te hengelen..
Al deze getuigen worden daarom afgewezen, behalve getuige 21.
Getuige 30
Zoals boven overwogen, is deze getuige in 2016 uitgebreid verhoord door de FIOD. Vervolgens is hij in 2019 door de rechter-commissaris gehoord in aanwezigheid van de verdediging. De verdediging had hem toen in volle omvang naar believen kunnen bevragen, mede indachtig zijn in 2016 afgelegde verklaringen, over hoe het zat met zijn rol van adviseur/contactpersoon van verdachte(n) ter zake van de herstructurering/Canadatransactie, wat evenwel niet gebeurd is gelezen het betreffende proces-verbaal van verhoor. Er zijn thans geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die niet al aanwezig waren ten tijde van de verhoren van deze getuige en die maken dat deze getuigen opnieuw moet worden bevraagd. Daarom wordt deze getuige afgewezen.
Getuige 31
Deze getuige wenst de verdediging te doen horen over door hem gedane aangiften. Echter, hij is al gehoord door de rechter-commissaris waarbij hij zich heeft beroepen op het hem als advocaat toekomende verschoningsrecht. De verdediging meent dat hem dat recht niet toekomt, wat zij toen blijkens het proces-verbaal van verhoor ook al heeft beweerd. De rechter-commissaris heeft deze getuige er destijds echter op gewezen dat hem dat recht toekomt; er zijn geen feiten of omstandigheden opgeworpen die thans maken dat anders geoordeeld moet worden. Los daarvan moet ook hier de verdediging in staat worden geacht de onjuistheid van de aangiften te zijner tijd op de terechtzitting te bespreken. Deze getuige wordt dus ook afgewezen.
Getuigen 32 en 33
Deze getuigen worden naar voren gebracht voor de verdenking van witwassen van de ‘Canada-vordering’. Deze getuigen worden afgewezen omdat zij al in 2017 door de rechter-commissaris zijn afgewezen. Daar is toen geen beroep tegen ingesteld. Er zijn geen feiten/omstandigheden aangevoerd die nu tot een ander oordeel nopen.
Getuigen 34 tot en met 36 en de daar overige genoemde getuigen
Deze getuigen kunnen volgens de verdediging verklaren dat verdachte geen betrokkenheid/bemoeienis heeft gehad met de transacties genoemd onder feit 1 van de 2022 concept-tenlastelegging en/of ter zake het verwijt dat de koopprijs van verschillende in dat feit genoemde luxe auto’s is verrekend met een niet bestaande schuld.
Echter, over feit 1 zijn in 2016 al de boven genoemde [getuige 7] en [getuige 8] als getuigen bevraagd door de FIOD in aanwezigheid van de toenmalige raadslieden van verdachte en medeverdachte. Het had toen op hun weg gelegen om kritische vragen te stellen over een al dan niet bestaande schuld, de reden voor de overdracht van de auto’s en hoe het zat met de vaststellingsovereenkomst, maar dat hebben zij niet gedaan. Ook [getuige 1] heeft uitgebreid over dit onderwerp verklaard bij de FIOD in 2016 en de verdediging had hem later bij de rechter-commissaris over het onderwerp kunnen bevragen.
Daarbij komt dat de ook bij de FIOD in 2016 gehoorde getuige [getuige 9] over de betrokkenheid van verdachte bij aangelegenheden van [medeverdachte] heeft verklaard (G-13-01, p 2).
Ook heeft [getuige 3] als getuige verklaard bij de rechter-commissaris op 20 februari 2019 over verdachte en auto’s. Getuige 34 is bij de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant in het faillissement van [medeverdachte] als getuige gehoord (DOC096) in december 2013 en uit zijn verklaring kan de verdediging putten ter schraging van haar standpunt met het doel om de juistheid van bestanddelen van de concept-tenlastelegging te bestrijden. Dit geldt ook voor de verklaring van [getuige 4] (G03-01, p 2).
Kortom, de relevantie van nog meer getuigenverhoren op dit onderwerp is niet aan de orde. De verzoeken worden afgewezen.
Getuige [medeverdachte]
De verdediging heeft verzocht om medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen. Hoewel zij dat thans niet benoemt is het horen van hem als getuige - en als verdachte in zijn eigen strafzaak - ten tijde van de regiezitting op 23 november 2017 al duidelijk toegewezen door de rechter-commissaris. De huidige rechter-commissaris doet deze toewijzing gestand.
Het horen van verdachte in haar eigen zaak is op de zitting van november 2017 ook toegewezen. Ook die toewijzing doet de rechter-commissaris gestand.
De rechter-commissaris acht het raadzaam om [medeverdachte] en verdachte te horen vóór de andere getuige(n). Een andere volgorde stelt hen immers in staat al hetgeen door de toegewezen of nog toe te wijzen getuige(n) zal zijn verklaard te betrekken in hun verklaring. Dit is hinderlijk voor een frank en vrij af te leggen verklaring.
Verdachte en de medeverdachte zijn op geen enkel moment verhoord door de FIOD, terwijl dat in deze strafzaak het eerste forum van verhoor zou moeten zijn, te meer en in het bijzonder in een strafzaak van deze omvang. De rechter-commissaris oppert dan ook de modaliteit van een gedelegeerd verhoor ten kantore van FIOD waar de medewerkers van de FIOD en de verdediging de verdachte en medeverdachte over en weer in elkaars zaak kunnen horen. Alvorens daarover te beslissen zullen de verdediging en de officier van justitie daarover hun gedachten jegens de rechter-commissaris kunnen uiten.
Kortom, van alle gewenste getuigen worden alleen [medeverdachte] en [getuige 10] toegewezen.
2.3
Overige verzoeken
Inzage correspondentie FIOD/OM met curatoren
Anders dan de verdediging onder nummer 68 en 69 verzoekschrift benoemt ziet de rechter-commissaris geen toewijzende beslissing op dit onderwerp door de (toenmalige) rechter-commissaris.
Wel heeft de officier van justitie het onheil van debat op dit punt over zichzelf afgeroepen door op de regiezitting van 23 november 2017 toe te zeggen een bestaand ‘verslagje’ over de contacten tussen de FIOD en de curatoren te zullen verstrekken, door vervolgens op de regiezitting van 20 november 2019 toe te zeggen inzage in de correspondentie tussen de curatoren en de FIOD/OM te zullen verzorgen, en door tenslotte op de regiezitting van 18 maart 2021 op te merken dat zijn bezwaar hiertegen een gepasseerd station zijn nu zijn voorganger dit heeft toegezegd en dat hij het verzoek van de verdediging zal inwilligen. Een en ander staat op gespannen voet met de schriftelijke mededeling van de officier van justitie op 29 juni 2021 aan de rechter-commissaris dat de gevraagde inzage niet kan worden verleend vanwege bezwaren daartegen van de curatoren n het handhaven van die positie op de regiezitting van maart 2022. Een gang van zaken zijdens het Openbaar Ministerie die de schoonheidsprijs bepaald niet verdient. Dat de verdediging vasthoudt aan de door de officier van justitie gedane toezegging is dan ook goed voorstelbaar.
De voorliggende vraag is wat de verdediging voor heeft met die gewenste correspondentie. Kennelijk wil zij toetsen wat de invloed van de curatoren is geweest op het opsporingsonderzoek: er zijn sterke aanwijzingen dat de curatoren een zeer sturende rol hebben vervuld en dat hun bevindingen kritiekloos de weg naar het strafdossier hebben gevonden. Echter, deze rechtbank heeft in haar vonnis van 21 maart 2022 (dit betreft de afgesplitste strafzaak zaak van verdachte) beslist dat het verweer op dit punt onvoldoende feitelijke grondslag heeft en daarom verworpen wordt. De verdediging heeft in het huidige verzoek nagelaten feiten en omstandigheden te benoemen die tot een andersluidend oordeel zouden kunnen leiden. Sterker, zij heeft nagelaten ook maar een begin van aannemelijkheid te maken dat hier daadwerkelijk sprake is van een kritiekloos strafdossier, waar zulks door de officier van justitie is weersproken en door de rechtbank al gemotiveerd is verworpen. Bij deze stand van zaken wordt dit verzoek daarom afgewezen.
toegang tot dataroom
De rechter-commissaris merkt ambtshalve het volgende op. Voorop staat dat hij geen woordelijke toewijzende beslissing op dit punt heeft gelezen en dat de raadsvrouw thans geen verzoek op dit onderwerp heeft gedaan. Wel leest hij in het proces-verbaal van de regiezitting van 23 november 2017 een toezegging van de officier van justitie om inzage in het materiaal waaruit het strafdossier (ook) is geselecteerd te zullen organiseren. Dit is niet weer aan de orde gekomen op de regiezitting van 20 november 2019; wel tijdens de regiezitting van 18 maart 2021 toen de officier van justitie heeft meegedeeld het hele oorspronkelijke FIOD dossier zonder weglatingen zal toevoegen en verstrekken. Tijdens de laatste regiezitting op 22 maart 2022 heeft de officier van justitie bevestigd dat toegang tot de dataroom moet worden uitgevoerd.
De officier van justitie is op zijn schreden teruggekeerd door zich in zijn reactie van september 2022 te verzetten tegen dit verzoek uitsluitend omdat het verzoek onvoldoende onderbouwd zou zijn. Maar dat verweer, zo laat en pas in dit allerlaatste stadium gedaan, passeert de rechter-commissaris omdat die onderbouwing nimmer eerder een issue is geweest voor de officier van justitie; andere, wel steekhoudende argumenten heeft de rechter-commissaris niet gelezen. Een en ander maakt dat de rechter-commissaris de officier van justitie aan zijn woord wil houden en dat de discussie wel of geen toegang tot de dataroom een gelopen race is. De rechter-commissaris zal dit verzoek daarom thans ondubbelzining toewijzen.

3.Slotbeschouwing

De strafzaak is bij de rechter-commissaris sedert 2017 vier regiezittingen, het horen van tal, ook door hem toegewezen, getuigen en een aantal concept-tenlasteleggingen verder. Blijkens het proces-verbaal regiezitting van november 2019 hebben raadslieden verzucht dat ‘we’ drie jaren verder zijn; daar kunnen nu inmiddels drie jaren bij opgeteld worden. De verdediging heeft ten langen leste aan het slot van haar huidige verzoekschrift het voorbehoud gemaakt om later aanvullende onderzoekswensen op te geven, die dan door de rechter-commissaris weer op hun merites zullen moeten worden beoordeeld. De mogelijkheden voor de verdediging om onderzoekswensen in te dienen waren en zijn dus ruimschoots aanwezig. Tegelijkertijd dreigt de situatie dat de voortgang van de strafzaak wordt vertraagd juist door het indienen van onderzoeksverlangens, gevolgd door even zovele procedure-incidenten bij weigering door de rechter-commissaris tot inwilliging van die verlangens. Ook de officier van justitie werkt vertraging in de hand door sedert 2017 tot drie keer toe de concept-tenlastelegging te redigeren/herformuleren. De rechter-commissaris heeft geen kristallen bol waarin hij de toekomst kan voorspellen, maar als de strafzaak op de oude en huidige voet doorgaat dan kan het nog geruime tijd duren voordat [verdachte] en [medeverdachte] uitsluitsel krijgen of zij zich uiteindelijk daadwerkelijk voor de rechter zullen moeten verantwoorden, en ook na dagvaarding is niet uitgesloten dat de tenlastelegging gewijzigd wordt en de verdediging verzoeken doet voor onderzoekshandelingen; om van de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog maar te zwijgen. De hamvraag is of beide kanten die kant op willen. Het is ook daarom dat de rechter-commissaris aan de verdediging en officier van justitie de suggestie doet om met elkaar de mogelijkheden te beproeven de zaak uit de sfeer van de rechter-commissaris te halen en te trachten de verschillen van inzicht ten aanzien van de beschuldigingen op een andere manier te slechten, of om in ieder geval het strafproces niet langer te laten voortslepen zoals tot op heden.
De verdediging heeft in haar laatste reactie een appel op de rechter-commissaris gedaan te waken voor onevenwichtigheid en onvolledigheid van het onderzoek en voor het miskennen van rechtens te respecteren verdedigingsbelangen. Dat staat buiten kijf. Uit het hierboven beschreven procesverloop tot dusver blijkt dat de verdediging meerdere verzoeken heeft gedaan tijdens en naar aanleiding van vier regiezittingen bij de rechter-commissaris. Nergens is de verdediging beknot. Ook bij de verdere openbare behandeling van de strafzaak zal de verdediging de gelegenheid krijgen tot het voeren van (preliminaire) verweren. De toegewezen verhoren van de getuigen en verdachten zullen geschieden in aanwezigheid van de verdediging. Eerder en thans zijn weliswaar meerdere verzoeken afgewezen, maar dat is het gevolg van de aard en omvang van deze strafzaak in combinatie met de relevantie van het door de verdediging gevraagde onderzoek. Met de huidige stand van zaken en na verloop van zoveel jaren zullen drie getuigen worden gehoord. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het onderzoek onevenwichtig en onvolledig is.
Als laatste de uitnodiging van de officier van justitie aan de rechter-commissaris om met hem en de verdediging in overleg na te gaan of de volgens de officier van justitie dreigende verjaring van de oudste delicten op de concept-tenlastelegging gestuit kan worden anders dan door middel van dagvaarding voor een regiezitting. In dit stadium van de strafzaak ziet de rechter-commissaris geen rol voor hem weggelegd in deze discussie, ook niet omdat dat geen onderwerp is in deze artikel 182-procedure. Als de officier van justitie anders dan de verdediging wel het schrikbeeld van verjaring – dat volgens hem op 5 maart 2023 opdoemt- voor zich ziet dan dient hij zelf een list te verzinnen om de veronderstelde verjaring - ondubbelzinnig - te stuiten.

4.De beslissing

De rechter-commissaris
  • wijst het verzoek om toegang tot de dataroom toe,
  • verstaat dat het verzoek tot het horen van [getuige 10] en [medeverdachte] als getuigen en van verdachte in haar eigen zaak is toegewezen,
  • bepaalt dat eerst [medeverdachte] en verdachte worden verhoord, en
- wijst de overige verzoeken af.
Zwolle, 10 januari 2023
mr. drs. H. Vegter
rechter-commissaris