In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 27 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder beoordeeld. Verweerder, de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte, had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te Heino vastgesteld op € 283.000,- per 1 januari 2020. Eiser, eigenaar van de onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde en enkele andere personen.
De rechtbank overweegt dat verweerder het gehanteerde indexeringspercentage van 8% aannemelijk heeft gemaakt en dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Eiser had aangevoerd dat verweerder niet had voldaan aan de verplichting om bepaalde taxatiegegevens te verstrekken, maar de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot gegrondverklaring van het beroep, omdat eiser in beroep alsnog kennis heeft kunnen nemen van de relevante gegevens. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.
De rechtbank stelt de proceskosten van eiser vast op € 1.674,- en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van overschrijding, aangezien er nog geen twee jaar zijn verstreken sinds de indiening van het bezwaarschrift.