ECLI:NL:RBOVE:2023:72

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
84/010283-22 (08/996000-15)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Rechters
  • mr. drs. H. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoeken tot getuigenverhoren en toegang tot dataroom in strafzaak

In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 10 januari 2023 uitspraak gedaan over verschillende verzoeken van de verdediging in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1964 in de Verenigde Arabische Emiraten. De rechter-commissaris heeft het verzoek om toegang tot de dataroom toegewezen en heeft bepaald dat de verdachte en de medeverdachte als eerste verhoord zullen worden. De verdediging had verzocht om het horen van ongeveer 40 getuigen, maar de rechter-commissaris heeft de meeste verzoeken afgewezen. Hij oordeelde dat de verdediging niet voldoende had aangetoond dat het horen van deze getuigen relevant zou zijn voor de zaak. De rechter-commissaris benadrukte dat de verdediging eerder al getuigen had kunnen horen en dat er voldoende bewijs in het dossier aanwezig was om de standpunten van de verdediging te onderbouwen. De rechter-commissaris wees op de noodzaak om de voortgang van het onderzoek te waarborgen en te voorkomen dat de zaak onnodig werd vertraagd door een overvloed aan onderzoeksverzoeken. De beslissing van de rechter-commissaris is genomen in het kader van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering, dat de rechter-commissaris de bevoegdheid geeft om onderzoekshandelingen te verrichten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Rechter-commissaris strafzaken
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/010283-22 (08/996000-15)
Beschikking op grond van artikel 182 Sv
In de zaak van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
adres: [adres] (Verenigde Arabische Emiraten),
verder te noemen de verdachte,
bijgestaan door mrs. Th.J. Kelder en S.W.M. Stevens, advocaten te ‘s-Gravenhage

1.Het verloop van de procedure

Op 22 maart 2022 heeft in deze strafzaak en die van de medeverdachte (partner van verdachte) een regiezitting plaatsgehad. Toen is de afspraak gemaakt dat de respectieve raadslieden hun onderzoekswensen zouden (her)formuleren.
Bij e-mail van 31 augustus 2022 hebben de raadslieden van verdachte de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten.
De officier van justitie heeft bij e-mail van 26 september 2022 gereageerd.
De raadslieden hebben op 4 oktober 2022 gereageerd.
De officier van justitie heeft op 18 oktober 2022 gereageerd.
De raadslieden hebben op 19 oktober 2022 gereageerd.
De rechter-commissaris heeft het niet noodzakelijk geacht verdachte en de raadslieden nog te horen over het verzoek

2.De beoordeling

Verdachte en de medeverdachte worden blijkens de concept-tenlastelegging en het dossier van duizenden pagina’s verdacht van, kort gezegd, van onttrekking van goederen aan de faillissementen van verdachte in april 2013 (feiten 1 en 2) en van diverse aan hem verbonden vennootschappen in 2014 en 2015 (feit 3 en 4) en witwassen (feit 5).
2.1
Vooraf
Het thans geformuleerde verzoek van de verdediging strekt tot het doen horen van het onder meer horen van rond de 40 getuigen.
Uitgangspunt is dat de verdediging de rechter-commissaris kan verzoeken onderzoekshandelingen te verrichten op de voet van artikel 182 Sv. In het Wetboek van Strafvordering zelf wordt geen maatstaf genoemd aan de hand waarvan de rechter-commissaris dergelijke verzoeken dient te beoordelen. Blijkens de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2009/10, 32177, 3, p. 16) moet een relevantiecriterium worden gehanteerd: ‘De rechter-commissaris wijst het verzoek af, indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing’, of anders geformuleerd de verdediging moet toelichten ten aanzien van iedere opgegeven getuige waarom het horen van die getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 sv te nemen beslissing. Te denken valt in dit verband aan het opgeven van de redenen voor de getuigen à décharge wier verklaringen kunnen strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde. Verder kan een verzoek om een getuige worden afgewezen als het horen van die getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig is, omdat het horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben.
Verder is van belang dat op grond van artikel 180 sv de rechter-commissaris als taak heeft te waken voor nodeloze vertraging van het onderzoek, veelal een aandachtspunt in omvangrijke grote fraudezaken. In Kamerstukken II 2009/10, 32177, nr 6 is benoemd dat “(…) gewaakt moet worden voor een redelijke voortgang van het onderzoek. Het is niet de bedoeling dat de mogelijkheid voor de verdediging wordt gecreëerd om het onderzoek met talloze onderzoeksverlangens, gevolgd door even zovele procedure-incidenten bij weigering door de rechter-commissaris, te vertragen. Dit neemt niet weg dat de mogelijkheden voor de verdediging om onderzoekswensen in te dienen, ruimschoots aanwezig zijn. Aan te nemen valt dat rechter-commissaris verzoeken zal inwilligen, tenzij deze relevantie missen. (…) De bevoegdheid van artikel 180v sv ziet op het voorkomen van ernstige vertraging in het vooronderzoek. Hiervoor moet worden gewaakt, onder andere om te voorkomen dat de verdachte onevenredig lang in onzekerheid verkeert omtrent zijn strafrechtelijke positie. Wordt hij inderdaad verdacht van een strafbaar feit? Dient hij er rekening mee te houden dat hij zich voor de rechter zal moeten verantwoorden? Bepalend voor de actie van de rechter-commissaris is de reeds in het vooronderzoek verstreken tijd. De rechter-commissaris zal zich dus met een blik op het onderzoek vermoedelijk snel een indruk kunnen vormen over de vraag of de voortgang van het onderzoek nader onderzoek behoeft. Als dit niet zo is, dan zal hij het verzoek moeten afwijzen.”
De verdediging heeft aangestipt dat gewaakt moet worden voor een eerlijk proces. Uiteraard. Maar dat brengt niet met zich dat alle door de verdediging verzochte onderzoekswensen dienen te worden ingewilligd. Daarbij is van belang dat eerder al verscheidene getuigen zijn gehoord op verzoek van de verdediging en andere getuigen bij en door de FIOD waar de verdediging bij was of kon zijn, en zij in de gelegenheid is geweest die getuigen te bevragen, ook op onderwerpen die volgens haar thans opnieuw aan de orde zouden moeten komen.
Maar ook als het gaat om getuigen die de verdediging nog niet heeft kunnen horen moet voor elke getuige deugdelijk gemotiveerd worden dat en waarom die getuige relevant is voor de beantwoording van de strafvorderlijke vragen en dat zij daarvoor niet kan putten uit het strafdossier.
Tegen de achtergrond van het vorenoverwogene stelt de rechter-commissaris vast dat op 23 november 2017, 20 november 2019 en op 18 maart 2021 regiezittingen hebben plaatsgevonden. Reeds tijdens de eerste regiezitting zijn blijkens het betreffende proces-verbaal verscheidene verzoeken om getuigen te horen door de verdediging gedaan en door de rechter-commissaris toegewezen, van welke getuigen in 2018/2019 negen zijn gehoord. (twee getuigen zijn twee keer gehoord). De concept-tenlastelegging van oktober 2017 verschilt in wezen niet erg van die van oktober 202 en januari 2022; de verdediging noch de officier van justitie hebben daar opmerkingen over gemaakt.
Overigens heeft de verdediging in haar reactie van 4 oktober 2022 onder punt 13 er een punt van gemaakt dat zij bij eerdere verhoren niet beschikte over de concept-tenlastelegging noch over processtukken. Maar dat is feitelijk onjuist omdat de (toenmalige) verdediging zelf dat concept al bij haar brief van 20 november 2017 met onderzoekswensen had gevoegd en in die brief meldt zij zelf dat in oktober 2017 een omvangrijk dossier is verstrekt (zie het proces-verbaal regiezitting november 2017 met daaraan gehecht de brief van de verdediging). Ook de verdediging van de medeverdachte heeft in haar brief van 16 november 2017 met onderzoekswensen gerefereerd aan de concept-tenlastelegging en aan het in oktober 2017 ontvangen dossier van 7900 pagina’s.
De rechter-commissaris begint onder met de beoordeling van de verzochte getuigen, waarbij hij de volgorde aanhoudt van de verdediging.
2.2
Getuigen
Getuigen 4 tot en met 14
Deze getuigen wenst de verdediging te horen over het standpunt van verdachte, kort gezegd, dat er geen aanmerkelijke kans op faillissement is geweest door het handelen van verdachte welke kans hij welbewust heeft aanvaard, als genoemd in feiten 1 tot en met 4 van de concept-tenlastelegging. De betreffende faillissementsaanvragen en -verklaringen waren voor verdachte een volslagen verrassing.
Al deze getuigen worden echter afgewezen omdat het dossier al diverse getuigenverklaringen bevat die mede inhouden dat de faillissementen als een verrassing kwamen.’: zo [getuige 1] (G04-01, p 3), [getuige 2] (G05-01, p 4 en 5), [getuige 3] (G11-01, p 4), en zo [getuige 4] (G03-01, 04). Verder heeft [getuige 5] bij de insolventierechter-commissaris rechtbank Oost-Brabant in het faillissement van [verdachte] verklaard als getuige (DOC096, p6) dat hij was geschrokken van het faillissement en dat niet had kunnen bevroeden. Dit maakt dat de verzoeken om getuigen 4 – 14 te algemeen en daarom onvoldoende gemotiveerd zijn. De verdediging heeft niet aangetoond dat het horen van nog meer getuigen iets wezenlijks kan bijdragen aan haar standpunt.
Daarbij komt dat het dossier veel gegevens en correspondentie bevat van [verdachte] en anderen van zijn zijde met bijvoorbeeld ABN AMRO Bank en SNSPF over de financiële positie van [verdachte] en zijn vennootschappen in de aanloop naar de faillissementen en diverse andere dan de genoemde getuigenverklaringen, wat allemaal relevant kan zijn voor deze kwestie en waar de verdediging uit kan putten om haar punt te maken.
Voor de getuigen 4, 5 en 6 – in 2016 ex artikel 181 sv toegewezen door de rechter-commissaris en gedelegeerd verhoord door de FIOD - komt er nog bij dat zijdens verdachte al in 2016 een ondervragingsmogelijkheid van hen is geweest (respectievelijk G16-01, G17-01, G18-01). Hun verhoren gingen onder meer over de financiële situatie van [verdachte] en zijn vennootschappen. Blijkens de processen-verbaal van verhoor van getuigen 4 en 5 waren daarvoor uitgenodigd de raadslieden mr Koops voor [verdachte] en mr Boswijk voor [medeverdachte] maar zijn zij toen verschenen. Mr Koops was wel aanwezig bij het verhoor van getuige 6 en heeft een enkele vraag gesteld. Toen al had de verdediging deze getuigen naar believen kunnen bevragen over voorzienbaarheid van de faillissementen. Er zijn thans geen feiten en omstandigheden gesteld die niet al aanwezig waren ten tijde van de verhoren en maken dat deze getuigen opnieuw daarover moeten worden bevraagd.
Getuigen 7, 8 en 9 worden genoemd in de verklaringen van nummers 4 tot en met 6 en wil de verdediging bevragen over hetzelfde als laatstgenoemden. Echter, nog los van de omstandigheid dat zes getuigen over hetzelfde bevragen
overkillis, wordt getuige 7 uitsluitend en slechts 1 keer in het verhoor van getuige 6 genoemd, getuige 8 uitsluitend en slechts 1 keer in het verhoor van getuige 4 en getuige 9 in geen van die verhoren.
Getuige 9 wordt wel genoemd in AMB-039 onder 3.6.1.1 in een citaat uit DOC-546, de schriftelijke getuigenverklaring van [verdachte] . De status van die verklaring is op zijn zachtst uitgedrukt nogal onduidelijk omdat die kennelijk nog maar een concept is gezien de doorhalingen en laatstelijke wijzigingen door [getuige 1] (DOC-546a). Deze [getuige 1] noemt getuige 6 in zijn verklaring (G04-01, p 7) overigens slechts 1 keer en ook in het door de verdediging genoemde DOC-250 wordt getuige 6 maar 1 keer genoemd.
Dit slechts zijdelings noemen van getuigen 7-9 in combinatie met de context daarvan maakt dat de onderbouwing voor hen door de verdediging onvoldoende is.
Voor getuigen 10 tot en met 14 geldt nog dat de verdediging hen wil bevragen, kort gezegd, over of zij een faillissement hebben zien aankomen. Echter, voor die vraag is de financiële situatie (liquiditeitspositie) van [verdachte] en zijn ondernemingen belangrijk – waarvan en waarover veel gegevens in het strafdossier zitten - en niet de (veronderstelde) perceptie van deze getuigen.
Getuige 15 en 16
Getuige 15 van de Belastingdienst kan bevestigen dat voor de schenking van de chalet aan de kinderen van verdachte (feit 1) geen aangifte schenkbelasting hoefde te worden gedaan. De chalet was niets waard en daarmee is van onttrekking daarvan aan de boedel geen sprake. De hamvraag is of de chalet (n)iets waard was. Over taxatie van die waarde is getuige [getuige 6] op basis van een internationaal rechtshulpverzoek gehoord op 13 november 2018 op verzoek van de verdediging. Mede aan de hand daarvan en van andere stukken van verdachte en/of in het dossier over de chalet, moet de verdediging in staat zijn het door de verdachte ingenomen standpunt nader vorm te geven. Deze getuige is daarom niet relevant voor enig te nemen beslissing en wordt afgewezen.
Getuige 16 is gehoord bij de FIOD en op verzoek van de verdediging bij de rechter-commissaris. Deze getuige heeft onder meer verklaard over het schenkingsaspect van de chalet. De raadsman was in de gelegenheid om daarover door te vragen maar heeft dat kennelijk nagelaten. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die niet al aanwezig waren ten tijde van dat verhoor en die maken dat deze getuigen nog weer daarover moeten worden bevraagd.
Getuigen 16, 17 tot en met 22
Deze getuigen zijn volgens de verdediging relevant ter zake het verwijt dat de koopprijs van verschillende in de concept-tenlastelegging genoemde luxe auto’s is verrekend met een niet bestaande schuld (feit 2). Echter, hierover zijn in 2016 al [getuige 7] (G09-01) en [getuige 8] (G14-01) (belastingadviseurs, accountant) als getuigen gedelegeerd verhoord bevraagd door de FIOD in aanwezigheid van de toenmalige raadslieden van verdachten, en in 2019 [getuige 3] op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris. Ook getuige 16 zelf ( [getuige 1] ) heeft over auto’s verklaard bij de FIOD in 2016 en later in 2019 bij de rechter-commissaris. De verdediging had toen aan hen naar believen vragen kunnen stellen over een al dan niet bestaande schuld, de reden voor de overdracht van de auto’s en hoe het zat met de vaststellingsovereenkomst. Er zijn nu geen feiten en omstandigheden gesteld die niet al aanwezig waren ten tijde van die verhoren en die maken dat deze getuigen nog weer daarover moeten worden bevraagd. Daarom worden de hier gewenste getuigen afgewezen.
Daarbij komt dat met de onderbouwing voor getuigen 17 tot en met 19 – de verdediging wil hen bevragen over hun gebruikelijke werkwijze voor het opstellen van overeenkomsten/akten en de vorderingen daarin en hoe dat met betrekking tot de vordering in kwestie is gebeurd en over hun herinneringen aan de specifieke overeenkomsten - die getuigen in een te ver verwijderd verband staan met het ten laste gelegde feit.
Getuigen 20 is volgens de verdediging relevant voor het standpunt van de verdachte dat redengevend voor de overdracht van de auto’s er zakelijke belangen waren. Hij is bij de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant in het faillissement van [verdachte] als getuige gehoord (DOC096) in december 2013 en uit zijn verklaring kan de verdediging putten ter schraging van haar standpunt met het doel om de juistheid van bestanddelen van de concept-tenlastelegging te bestrijden.
Getuigen 21 en 22 kunnen volgens de verdediging verklaren over de vaststellingsovereenkomst, de laatste als opstellende notaris van die overeenkomst over de inhoud en waarachtigheid van de betreffende bepalingen en rechtsgevolgen daarvan.
Getuige 21 is de medeverdachte. Zij is door de voormalige rechter-commissaris als getuige toegewezen in november 2017, welke toewijzing de huidige rechter-commissaris gestand wil doen.
Voor getuige 22 geldt dat de rechter-commissaris op basis van de motivering en anderszins niet ziet hoe verklaringen door de notaris over de inhoud en waarachtigheid van bepalingen in de vaststellingsovereenkomst relevant kunnen zijn voor de bewijsvraag in kwestie ter zake onttrekking aan de boedel.
Kortom, de relevantie van nog meer getuigenverklaringen over dit onderwerp dan de reeds gehoorde getuigen is niet aan de orde zodat deze getuigen worden afgewezen behalve nummer 21.
Getuige 23
Hem wenst de verdediging te horen over door hem gedane aangiften. Echter, hij is al gehoord door de rechter-commissaris waarbij hij zich heeft beroepen op het hem als advocaat toekomende verschoningsrecht. Dat dat laatste thans anders zal zijn, is gesteld noch gebleken. Daarbij komt dat de verdediging enkel gesteld heeft dat zij deze getuige wil bevragen over “de gronden waarop die aangiften berusten’. Aldus heeft zij nagelaten het belang van het verhoor voor de beantwoording van de strafvorderlijk relevante vragen handen en voeten te geven. Deze getuige wordt afgewezen.
Getuigen 24 tot en met 35
Deze getuigen worden naar voren gebracht voor onder meer de ‘Canada-transacties’. Volgens de verdediging is, anders dan waar de concept-tenlastelegging bij deze feiten van uit gaat, geen sprake van aflossing op een niet bestaande schuld zodat geen vordering, aandelen en/of geldbedragen aan de boedel zijn onttrokken.
Al deze getuigen worden afgewezen.
Getuigen 24 en 25 waren al in 2017 door de rechter-commissaris afgewezen. Daar is toen geen beroep tegen ingesteld. Er zijn geen feiten/omstandigheden aangevoerd die nu tot een ander oordeel nopen.
Op verschillende plaatsen in het dossier is al veel gezegd en geschreven over dit onderwerp, en daarover is ook al verklaard door de getuigen [getuige 1] (G04), en getuigen 29 (G09) en 30 (G14), alle bij de FIOD; de verdediging van verdachten was bij de verhoren van de laatste twee aanwezig; [getuige 1] is ook verhoord op 29 januari 2019 bij de rechter-commissaris toen de verdediging vragen aan hem heeft gesteld over specifiek herstructurering. Verder is ook [getuige 3] op 27 november 2018 door de rechter-commissaris op verzoek van de verdediging gehoord over onder meer herstructurering. De verdediging heeft dus al een ondervragingsronde gehad over de hier aan de orde zijnde kwestie. Er zijn thans geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die niet al aanwezig waren ten tijde van die verhoren en maken dat getuigen 29 en 30 opnieuw en nog meer getuigen gehoord moeten worden.
Voor getuigen 26 en 27, medewerkers van de Belastingdienst, geldt ook nog dat zij in 2020 gehoord door de FIOD. De rechter-commissaris heeft de respectieve – korte- verklaringen gelezen en kan niet vaststellen dat zij iets hebben verklaard of in relevante zin zouden kunnen verklaren over de (niet) bestaande schuld en over de herstructurering van het [verdachte] concern. Immers, blijkens zijn verklaring had nummer 26 een boekenonderzoek/controle in 2009 gedaan dat betrekking had op privé aspecten van [verdachte] en niet op de herstructurering van het [verdachte] -concern waarvan deze getuige zegt dat hij daar niet bij betrokken was. Naar zijn zeggen had hij die controle gedaan op verzoek van getuige 27 die naar diens zeggen (slechts) klantcoördinator was en die ook zegt dat het boekenonderzoek geen betrekking had op herstructurering. Deze getuigen staan dan ook in te ver verwijderd verband van het al dan niet bestaan van een vordering en zijn dan ook niet relevant voor beantwoording van de strafvorderlijke vragen. De verdediging heeft weliswaar gesteld dat hun verklaring wordt betwist en dat die onvolledig is, maar heeft nagelaten welke specifieke delen worden bestreden. Dat het verhoor onvolledig zou zijn geweest doet de rechter-commissaris af als een argument
pour besoin de la cause.
Getuige 28 (vast een medewerker van de Belastingdienst afgaande op diens adresgegevens maar van wie de verdediging geen vindplaats in het dossier heeft gegeven): de rechter-commissaris komt die naam niet tegen in het dossier, heeft zijn grasduinen in het dossier om die naam te vinden gestaakt, en kan dus niet vaststellen wat zijn bemoeienis of functie en dergelijke bij dit onderwerp is geweest en wat hij eventueel kan verklaren. Hij mist dan ook relevantie voor beantwoording van de strafvorderlijke vragen. Ook voor deze getuigen geldt trouwens dat drie voor hetzelfde onderwerp teveel van het goede zou zijn.
Getuigen 36 tot en met 40, getuigen 2, 12, 17 en 18
Al deze getuigen zouden op de een of andere wijze de Canada-transactie hebben uitgedacht, vormgegeven en gerealiseerd en de verdediging wil hen bevragen over de aard, inhoud en omvang van hun bjjstand en advisering, de beweegredenen voor hun adviezen en dergelijke. Maar met dit verzoek bewandelt de verdediging de omgekeerde weg: het is eerst aan verdachte zelf, anderszins dan hij tot dusver heeft gedaan, om te verklaren over en uitleg te geven van de inhoudelijke contacten en adviezen en wat niet al van notarissen en advocaten en wie van hen daarover wat specifiek heeft geadviseerd en gedaan, eventueel aan de hand van de vele feiten en omstandigheden en documenten in de betreffende delen van het strafdossier of van documenten die zich nog niet daarin bevinden. Thans lijkt het hier er meer op dat de verdediging het zelf allemaal ook niet weet en op de wijze als hier gewenst probeert informatie binnen te hengelen.
Al deze getuigen worden daarom afgewezen, behalve getuige 2 die al eerder door de rechter-commissaris is toegewezen; hij is gepland geweest voor verhoor maar dat heeft nog niet plaatsgevonden.
[verdachte]
De verdediging heeft verzocht tot het doen horen van verdachte zelf. Hoewel zij dat niet benoemt is dit verzoek ten tijde van de regiezitting op 23 november 2017 al duidelijk toegewezen door de rechter-commissaris. De huidige rechter-commissaris doet deze toewijzing gestand.
Hij acht het raadzaam om [verdachte] en de ook toen toegewezen medeverdachte te horen vóór de andere getuige(n), anders dan de verdediging wenst. Een andere volgorde stelt hen immers in staat al hetgeen door de toegewezen of nog toe te wijzen getuige(n) zal zijn verklaard te betrekken in hun verklaring. Dit is hinderlijk voor een frank en vrij af te leggen verklaring.
Verdachte en de medeverdachte zijn op geen enkel moment verhoord door de FIOD, terwijl dat in deze strafzaak het eerste forum van verhoor zou moeten zijn, te meer en in het bijzonder in een strafzaak van deze omvang. De rechter-commissaris oppert dan ook de modaliteit van een gedelegeerd verhoor ten kantore van FIOD waar de medewerkers van de FIOD en de verdediging de verdachte en medeverdachte over en weer in elkaars zaak kunnen horen. Alvorens daarover te beslissen zullen de verdediging en de officier van justitie daarover hun gedachten jegens de rechter-commissaris kunnen uiten.
2.3
Overige verzoeken
Inzage correspondentie FIOD/OM met curatoren
Anders dan de verdediging onder nummer 14 verzoekschrift benoemt ziet de rechter-commissaris geen toewijzende beslissing op dit onderwerp door de (toenmalige) rechter-commissaris.
Wel heeft de officier van justitie het onheil van debat op dit punt over zichzelf afgeroepen door op de regiezitting van 23 november 2017 toe te zeggen een bestaand ‘verslagje’ over de contacten tussen de FIOD en de curatoren te zullen verstrekken, door vervolgens op de regiezitting van 20 november 2019 toe te zeggen om inzage in de correspondentie tussen de curatoren en de FIOD/OM te zullen verzorgen, en door tenslotte op de regiezitting van 18 maart 2021 op te merken dat zijn bezwaar hiertegen een gepasseerd station zijn nu zijn voorganger dit heeft toegezegd en dat hij het verzoek van de verdediging zal inwilligen. Een en ander staat op gespannen voet met de schriftelijke mededeling van de officier van justitie op 29 juni 2021 aan de rechter-commissaris dat de gevraagde inzage niet kan worden verleend vanwege bezwaren daartegen van de curatoren. Een gang van zaken zijdens het Openbaar Ministerie die de schoonheidsprijs bepaald niet verdient. Dat de verdediging vasthoudt aan de door de officier van justitie gedane toezegging is dan ook goed voorstelbaar.
De voorliggende vraag is wat de verdediging voor heeft met die gewenste correspondentie. Kennelijk wil zij toetsen wat de invloed van de curatoren is geweest op het opsporingsonderzoek: er zijn sterke aanwijzingen dat de curatoren een zeer sturende rol hebben vervuld en dat hun bevindingen kritiekloos hun weg naar het strafdossier hebben gevonden. Echter, deze rechtbank heeft in haar vonnis van 21 maart 2022 (dit betreft de afgesplitste strafzak zaak van verdachte) beslist dat het verweer op dit punt onvoldoende feitelijke grondslag heeft en daarom verworpen wordt. De verdediging heeft in het huidige verzoek nagelaten feiten en omstandigheden te benoemen die tot een andersluidend oordeel zouden kunnen leiden. Sterker, zij heeft nagelaten ook maar een begin van aannemelijkheid te maken dat hier daadwerkelijk sprake is van een kritiekloos strafdossier, waar zulks door de officier van justitie is weersproken en door de rechtbank al gemotiveerd is verworpen. Bij deze stand van zaken wordt dit verzoek daarom afgewezen.
Toegang tot dataroom
Voorop staat dat de rechter-commissaris geen woordelijke toewijzende beslissing op dit punt heeft gelezen. Wel leest hij in het proces-verbaal van regiezitting van 23 november 2017 een toezegging van de officier van justitie om inzage in het materiaal waaruit het strafdossier (ook) is geselecteerd te zullen organiseren. Dit is niet weer aan de orde gekomen op de regiezitting van 20 november 2019; wel tijdens de regiezitting van 18 maart 2021 toen de officier van justitie heeft meegedeeld het hele oorspronkelijke FIOD dossier zonder weglatingen zal toevoegen en verstrekken. Tijdens de laatste regiezitting op 22 maart 2022 heeft de officier van justitie bevestigd dat toegang tot de dataroom moet worden uitgevoerd. De officier van justitie is op zijn schreden teruggekeerd door zich in zijn reactie van september 2022 te verzetten tegen dit verzoek uitsluitend omdat het verzoek onvoldoende onderbouwd zou zijn. Maar dat verweer, zo laat en pas in dit allerlaatste stadium gedaan, passeert de rechter-commissaris omdat die onderbouwing nimmer eerder een issue is geweest voor de officier van justitie; andere, wel steekhoudende argumenten heeft de rechter-commissaris niet gelezen. Een en ander maakt dat de rechter-commissaris de officier van justitie aan zijn woord wil houden en dat de discussie wel of geen toegang tot de dataroom een gelopen race is. De rechter-commissaris zal dit verzoek daarom thans ondubbelzining toewijzen.

3.Slotbeschouwing

De strafzaak bij de rechter-commissaris is sedert 2017 vier regiezittingen, het horen van tal, ook door hem toegewezen, getuigen en een aantal concept-tenlasteleggingen verder. Blijkens het proces-verbaal regiezitting van november 2019 hebben raadslieden verzucht dat ‘we’ drie jaren verder zijn; daar kunnen nu inmiddels drie jaren bij opgeteld worden. De verdediging heeft ten langen leste aan het slot van haar huidige verzoekschrift het voorbehoud gemaakt om later aanvullende onderzoekswensen op te geven, die dan door de rechter-commissaris weer op hun merites zullen moeten worden beoordeeld. De mogelijkheden voor de verdediging om onderzoekswensen in te dienen waren en zijn dus ruimschoots aanwezig. Tegelijkertijd dreigt de situatie dat de voortgang van de strafzaak wordt vertraagd juist door het indienen van onderzoeksverlangens, gevolgd door even zovele procedure-incidenten bij weigering door de rechter-commissaris tot inwilliging van die verlangens. Ook de officier van justitie werkt vertraging in de hand door sedert 2017 tot drie keer toe de concept-tenlastelegging te redigeren/herformuleren. De rechter-commissaris heeft geen kristallen bol waarin hij de toekomst kan voorspellen, maar als de strafzaak op de oude en huidige voet doorgaat dan kan het nog geruime tijd duren voordat verdachten uitsluitsel krijgen of zij zich uiteindelijk daadwerkelijk voor de rechter zullen moeten verantwoorden, en ook na dagvaarding is niet uitgesloten dat de tenlastelegging gewijzigd wordt en de verdediging verzoeken doet voor onderzoekshandelingen; om van de mogelijkheden van uiteindelijk hoger beroep en cassatie nog maar te zwijgen. De hamvraag is of beide kanten die kant op willen. Het is ook daarom dat de rechter-commissaris de suggestie doet aan de verdediging en de officier van justitie om met elkaar de mogelijkheden te beproeven de zaak uit de sfeer van de rechter-commissaris te halen en te trachten de verschillen van inzicht ten aanzien van de beschuldigingen op een andere manier te slechten, of om in ieder geval het strafproces niet langer te laten voortslepen zoals tot op heden.
De verdediging heeft in haar laatste reactie een appel op de rechter-commissaris gedaan te waken voor onevenwichtigheid van het onderzoek. Dat staat buiten kijf. Uit het hierboven beschreven procesverloop tot dusver blijkt dat de verdediging meerdere verzoeken heeft gedaan tijdens en naar aanleiding van vier regiezittingen bij de rechter-commissaris. Nergens is de verdediging beknot. Ook bij de verdere openbare behandeling van de strafzaak zal de verdediging de gelegenheid krijgen tot het voeren van (preliminaire) verweren. De toegewezen verhoren van de getuigen en verdachten zullen geschieden in aanwezigheid van de verdediging. Eerder en thans zijn weliswaar meerdere verzoeken afgewezen, maar dat is het gevolg van de aard en omvang van deze strafzaak in combinatie met de relevantie van het door de verdediging gevraagde onderzoek. Met de huidige stand van zaken en na verloop van zoveel jaren zullen nog weer twee getuigen en verdachte zelf worden gehoord. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het onderzoek onevenwichtig en onvolledig is.
Als laatste de uitnodiging van de officier van justitie aan de rechter-commissaris om met hem en de verdediging in overleg na te gaan of de volgens de officier van justitie dreigende verjaring van de oudste delicten op de concept-tenlastelegging gestuit kan worden anders dan door middel van dagvaarding voor een regiezitting. De verdediging heeft in haar laatste reactie gesteld dat haars inziens geen verjaring dreigt. In dit stadium van de strafzaak ziet de rechter-commissaris geen rol voor hem weggelegd in deze discussie, ook niet omdat dat geen onderwerp is in deze artikel 182-procedure. Als de officier van justitie anders dan de verdediging wel het schrikbeeld van verjaring – dat volgens hem op 5 maart 2023 opdoemt- voor zich ziet dan dient hij zelf een list te verzinnen om de veronderstelde verjaring - ondubbelzinnig - te stuiten.

4.De beslissing

De rechter-commissaris:
- wijst het verzoek om toegang tot de dataroom toe,
- verstaat dat het verzoek tot het horen van [getuige 9] en [medeverdachte] als getuigen en [verdachte] als verdachte in zijn eigen zaak is toegewezen,
- bepaalt dat eerst [medeverdachte] en verdachte worden verhoord, en
- wijst de overige verzoeken af.
Zwolle, 10 januari 2023
mr. drs. H. Vegter
rechter-commissaris