ECLI:NL:RBOVE:2023:642

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
C/08/291429 / KG ZA 23-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding betreffende toestemming voor verkoop van veldkavels binnen hoofdmaatschap

In deze zaak vorderen de ouders van de gedaagde, die samen met de gedaagde deel uitmaken van een hoofdmaatschap, toestemming voor de verkoop van vier veldkavels. De gedaagde weigert zijn medewerking te verlenen, met als argument dat de voorzieningenrechter onbevoegd is, omdat de hoofdmaatschapsakte bepaalt dat geschillen door drie scheidsmannen moeten worden beslist. De voorzieningenrechter overweegt dat de eisers niet hebben aangetoond dat de gevraagde voorzieningen niet tijdig in arbitrage kunnen worden verkregen. Daarom verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. De zaak betreft een kort geding dat op 15 februari 2023 is behandeld, waarbij de eisers zijn vertegenwoordigd door mr. H.M. van Eerten en de gedaagde door mr. F. Kolkman. De voorzieningenrechter heeft de eisers in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.393,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/291429 / KG ZA 23-17
Vonnis in kort geding van 15 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.M. van Eerten te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 11,
  • de bericht van 9 februari 2023 aan de zijde van [eiser] c.s. met productie 12 en 13,
  • het e-mailbericht van 13 februari 2023 aan de zijde van [gedaagde] met producties 1 t/m 9,
  • de incidentele conclusie houdende bevoegdheidsincident aan de zijde van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling op 14 februari 2023,
  • de antwoordconclusie in het bevoegdheidsincident van [eiser] c.s.,
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter bepaald dat eerst wordt beslist op het door [gedaagde] opgeworpen bevoegdheidsincident. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De zaak in het kort

[eiser] c.s. zijn de ouders van [gedaagde] . [eiser] c.s. willen een viertal veldkavels verkopen. De betreffende veldkavels behoren tot het volledige juridische eigendom van de hoofdmaatschap. Partijen zitten samen in deze hoofdmaatschap en [eiser] c.s. hebben daarom de toestemming nodig van [gedaagde] . [gedaagde] weigert mee te werken. In kort geding vorderen [eiser] c.s. o.a. dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan de onderhandse verkoop en levering van de veldkavels haar medewerking te verlenen. [gedaagde] stelt dat de voorzieningenrechter onbevoegd is omdat in de hoofdmaatschapsakte is bepaald dat alle geschillen ter zake van de hoofdmaatschap met uitsluiting van de gewone rechter door drie scheidsmannen worden beslist. De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gevraagde voorzieningen niet tijdig in arbitrage kunnen worden verkregen en verklaart zich daarom onbevoegd. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

3.De feiten

3.1.
Partijen exploiteerden sinds 1 januari 2007 tot 1 januari 2021 in maatschapsverband voor gemeenschappelijke rekening en risico een gemengd melkvee- en varkenshouderijbedrijf. De partner van [gedaagde] , [A] (roepnaam: [A] ), was ook vennoot in deze maatschap. De maatschap waarin het veehouderijbedrijf werd geëxploiteerd zal worden aangeduid als ‘de werkmaatschap’.
3.2.
Het erf, de op 1 januari 2007 reeds bestaande bedrijfsgebouwen, en de circa 42 hectare omliggende cultuurgronden werden aan de werkmaatschap in gebruik en genot beschikbaar gesteld vanuit een andere maatschap, waarin tot 20 maart 2013 alleen [eiser] c.s. participeerden. [gedaagde] is tot deze maatschap toegetreden en wel met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011. Deze maatschap zal hierna worden aangeduid als ‘de hoofdmaatschap’.
3.3.
[eiser] c.s. en [gedaagde] hebben op 20 maart 2013 een maatschapsovereenkomst getekend voor de hoofdmaatschap. In deze maatschapsovereenkomst, is het volgende opgenomen:
“Artikel 1
DOEL
de maatschap is gevestigd te [woonplaats] .
De maatschap heeft ten doel het in gebruik en genot ter beschikking stellen van rechten, roerende en onroerende zaken aan de agrarische onderneming, met alles wat daartoe behoort of daarop in de ruimste zin van het woord genomen, betrekking heeft.
(..)
Artikel 18
SCHEIDSLIEDEN
Alle geschillen ter zake van de onderhavige maatschap, alsmede die waartoe artikel 19 aanleiding mocht geven, zullen in hoogste resort met uitsluiting van de gewone rechter, door drie scheidsmannen worden beslist.
Een geschil is aanwezig wanneer een van de partijen verklaart dat dit het geval is.
Indien partijen hierover niet binnen drie weken, nadat een geschil is ontstaan tot overeenstemming kunnen komen, zullen de scheidsmannen worden benoemd door de voorzitter van de Kamer van Koophandel van het rayon waarin (het grootste gedeelte van) de tot het vermogen van de maatschap behorende onroerende zaken zijn gelegen, op verzoek van de meest gerede partij.
De scheidsmannen zullen uitspraak doen als goede mannen naar billijkheid en daarbij tevens beslissen wie de arbitragekosten zal/zullen dragen.
Deze akte zal gelden als akte van compromis.
Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing voor geschillen waarover in deze overeenkomst tussen partijen een nadere regeling is getroffen.”
3.4.
[eiser] c.s. hebben de werkmaatschap opgezegd bij brief van 8 juni 2020 tegen 1 januari 2021. Zij hebben hierbij ook een beroep gedaan op het voortzettingsrecht.
3.5.
De definitieve financiële afwikkeling van de maatschap moet nog bij arbitraal (eind) vonnis worden bepaald.
3.6.
[eiser] c.s. hebben aan de advocaat van [gedaagde] bij e-mailbericht van 17 oktober 2022 verzocht om haar medewerking te verlenen aan de onderhandse verkoop van een viertal veldkavels. De betreffende veldkavels behoren tot het volledige juridische eigendom van de hoofdmaatschap.
3.7.
De advocaat van [gedaagde] heeft bij e-mailbericht van 14 november 2022 aangegeven niet mee te werken aan de verkoop van de veldkavels.

4.De vorderingen

In de hoofdzaak
4.1.
[eiser] c.s. vorderen, samengevat, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de kadastrale percelen in de gemeente [woonplaats] , sectie I, [nummers] en wel middels het met [eiser] c.s. verstrekken van een verkoop-bemiddelingsopdracht aan [B] voor een naar het inzicht van deze makelaar/taxateur hoogst haalbare economische waarde van de betreffende percelen met een minimum van € 60.000 per hectare,
II. Te bepalen dat genoemde [B] voor zoveel nodig [gedaagde] bij de verkoop op voet van art. 3:300 lid 1 BW vertegenwoordigt alsmede te bepalen dat ten aanzien van de van gedaagde vereiste medewerking bij levering van de verkochte percelen, het in deze te wijzen vonnis voor de daartoe door [gedaagde] mede te compareren akte(n) in de plaats zal treden na verloop van 14 dagen na zijn betekening aan [gedaagde] ,
III. [gedaagde] te veroordelen eraan mee te werken dat de te realiseren verkoopopbrengst(en) zal/zullen worden voldaan aan de Rabobank teneinde in mindering te strekken op de bij deze bank uitstaande geldleningen waaraan partijen als schuldenaren verbonden en voor het meerdere aan [eiser] c.s. zelve overeenkomstig het bepaalde in kantnr. 9 van de dagvaarding.
IV. Althans enige andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitiën zal vermenen te behoren,
V. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
In het incident
4.2.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen kennis te nemen, omdat partijen bij uitsluiting van de gewone rechter, de voorzieningenrechter daaronder begrepen, geschillenbeslechting door middel van arbitrage zijn overeengekomen.
4.3.
[eiser] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de gevorderde onbevoegdverklaring.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de voorzieningenrechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Ter zitting is al beslist dat de voorzieningenrechter zich op grond van het in artikel 18 van de hoofdmaatschapsakte vermelde arbitragebeding zich onbevoegd moet verklaren. De grond daarvoor is de volgende.
5.2.
Op grond van artikel 1022 Rv moet de rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomt tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd verklaren als een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is. Een overeenkomst tot arbitrage belet echter niet dat een partij zich, zoals in dit geval, wendt tot de voorzieningenrechter van de rechtbank om een onmiddellijke voorziening bij voorraad als bedoeld in artikel 254 Rv te verkrijgen (artikel 1022a Rv). De voorzieningenrechter verklaart zich evenwel uitsluitend bevoegd als de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden gekregen (artikel 1022c Rv).
5.3.
In de hoofdmaatschapsakte, die zowel door [eiser] c.s. als door [gedaagde] is ondertekend, hebben partijen afgesproken dat alle geschillen ter zake van die maatschap met uitsluiting van de gewone rechter door drie scheidsmannen worden beslist. Dit wordt door [eiser] c.s. niet betwist. Het uitgangspunt is daarom dat [eiser] c.s. gebonden zijn aan het arbitragebeding.
5.4.
[eiser] c.s. stellen dat het niet in lijn der verwachting ligt om aan te nemen dat bij een arbitrale procedure ten principale m.b.t. de hoofdmaatschap eerder tot een beslissing kan worden gekomen dan in onderhavig kort geding. Verder hebben [eiser] c.s. geen vertrouwen in de scheidslieden die thans bezig zijn met de financiële afwikkeling van de werkmaatschap en voeren zij aan dat de procedure tot benoeming van arbiters naar verwachting tenminste drie maanden zal duren. De voorzieningenrechter volgt [eiser] c.s. niet. Dat [eiser] c.s. kennelijk geen vertrouwen hebben in de scheidslieden, maakt niet dat het arbitragebeding niet geldig is. De bezwaren tegen de benoeming van deze arbiters betreft een geschil dat voortvloeit uit de werkmaatschappij en niet zoals in onderhavige kwestie uit de hoofdmaatschappij. Voorts maakt dat niet dat er geen andere scheidslieden op korte termijn kunnen worden aangewezen. [eiser] c.s. hebben dat ook niet geprobeerd en daarnaast hebben zij niet aangetoond dat de gevraagde voorzieningen niet of niet tijdig in arbitrage zouden kunnen worden verkregen. Gelet op het overeengekomen arbitragebeding had dit wel op de weg van [eiser] c.s. gelegen.
5.5.
Omdat [eiser] c.s. niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gevraagde voorzieningen niet tijdig in arbitrage kunnen worden verkregen, is de voorzieningenrechter onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] c.s. De voorzieningenrechter verklaart zich daarom onbevoegd.
5.6.
[eiser] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.393,00
5.7.
De nakosten worden toegewezen zoals hierna vermeld onder de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] c.s.
6.2.
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.393,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eiser] c.s. in de nakosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis indien [eiser] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er volgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.