ECLI:NL:RBOVE:2023:632

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
ak_22_689
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwijzing voormalig station Markelo als gemeentelijk monument

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van Stichting het Cuypersgenootschap tegen de afwijzing van hun verzoek om het voormalig station Markelo aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente had dit verzoek afgewezen met een besluit van 11 augustus 2021, en dit besluit werd in een later bestreden besluit van 9 maart 2022 gehandhaafd. De rechtbank heeft op 10 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door N.W.A. Vervat en verweerder door mr. R.H.S. Koopman en R. ter Braak, met bijstand van E.J. Krouwel van de Erfgoedcommissie.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek onvoldoende gemotiveerd was. De Erfgoedcommissie had in haar advies aangegeven dat het object niet uniek is, aangezien er al drie vergelijkbare stationsgebouwen in de gemeente als gemeentelijk monument zijn aangewezen. De rechtbank oordeelt dat de motivering van het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet duidelijk was waarom het object niet als monumentwaardig werd gekwalificeerd, ondanks de erkenning van zijn monumentale waarden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen ervan in stand, omdat de motivering in het verweerschrift tijdens de zitting het motiveringsgebrek heeft hersteld.

De rechtbank oordeelt dat de belangen van de eigenaren, die geen monumentenstatus willen vanwege de beperkingen die dit met zich meebrengt, in dit geval zwaarder wegen dan het algemeen belang van monumentenzorg, gezien de relatieve waarde van het object in vergelijking met de al aanwezige monumenten in de gemeente. De rechtbank bepaalt dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed, maar dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien de vertegenwoordiger van eiseres geen beroepsmatige rechtsbijstand verleent.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/689

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting het Cuypersgenootschap, statutair gevestigd in Linne, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] , uit Markelo.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om het object aan de [adres] in Markelo (voormalig station Markelo; hierna: het object) aan te wijzen als gemeentelijk monument.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het primaire besluit van 11 augustus 2021 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder, met een nadere toelichting/motivering, bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. B. en T. Hoogendam (hierna: de eigenaren) hebben ook gereageerd op het beroepschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door N.W.A. Vervat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H.S. Koopman en R. ter Braak. Verweerder heeft zich laten bijstaan door E.J. Krouwel, voorzitter van de Erfgoedcommissie Hof van Twente (hierna: de Erfgoedcommissie). [namen] zijn verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Feiten
2. De eigenaren hebben het object omstreeks 2007 gekocht. Het object is in 1863-1865 gebouwd en betreft een zogenaamd stationsgebouw type SS 5e klasse. Het object is in 1865 als stationsgebouw in gebruik genomen. Sinds mei 1953 heeft het object deze functie niet meer. De eigenaren bewonen het object.
Besluitvorming
3. Bij brief van 25 maart 2019 heeft eiseres verweerder verzocht het object aan te wijzen als gemeentelijk monument. Hierbij heeft eiseres aangegeven waarom het object voor een monumentenstatus in aanmerking zou moeten komen.
4. Verweerder heeft het verzoek voorgelegd aan de Erfgoedcommissie. Deze commissie heeft op 3 augustus 2021 een advies uitgebracht. Hierin staat dat uit een gesprek met de eigenaren is gebleken dat bij hen geen draagvlak bestaat voor een monumenten-status voor het object, mede gelet op de mogelijke beperkingen die een dergelijke status met zich meebrengt. Verder staat in dit advies dat het object (stationsgebouw type SS 5e klasse) niet uniek is en ook niet het laatste stationsgebouw van dit type is; er zijn negen van dergelijke stationsgebouwen in Nederland. De andere stationsgebouwen in de gemeente Hof van Twente (Delden, Diepenheim en Goor) zijn wel aangewezen als gemeentelijk monument.
Volgens de Erfgoedcommissie zijn er geen zwaarwegende gronden om het object, tegen de wil van de eigenaren, aan te wijzen als gemeentelijk monument.
5. In het primaire besluit van 11 augustus 2021 heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen. Verweerder heeft hierbij verwezen naar het negatieve advies van de Erfgoedcommissie en de belangen van de eigenaren.
6. In het advies van de bezwarencommissie staat, samengevat weergegeven, het volgende.
6.1.
De bezwarencommissie onderschrijft het bezwaar van eiseres dat de Erfgoedcommissie haar negatieve advies met name heeft gebaseerd op het afwijzende standpunt van de eigenaren; het belang van de eigenaren lijkt meer leidend te zijn dan het belang van het te beschermen erfgoed. Dit blijkt ook uit de mededeling van de voorzitter van de Erfgoedcommissie ter hoorzitting dat, als de eigenaren geen bezwaar zouden hebben tegen het aanmerken van het object als gemeentelijk monument, de Erfgoedcommissie verweerder zou hebben geadviseerd om het object als gemeentelijk monument aan te merken. De redengevende beschrijving was dan doorgezet.
6.2.
In artikel 3 van de Erfgoedverordening 2015 gemeente Hof van Twente (hierna: de Erfgoedverordening) staan twee voorwaarden, te weten overleg met de eigenaren (door verweerder) en een advies van de Erfgoedcommissie. Door het overleg met de eigenaren te voeren en het met de Erfgoedverordening te beschermen belang niet evident aan haar advisering ten grondslag te leggen, heeft de Erfgoedcommissie zich onvoldoende gehouden aan haar rol in de besluitvorming. De Erfgoedcommissie is tot op zekere hoogte op de stoel van verweerder gaan zitten.
6.3.
De bezwarencommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder het advies van de Erfgoedcommissie niet zonder nadere uitleg en motivering aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Indien verweerder de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van het object als gemeentelijk monument wil handhaven, is allereerst nader onderzoek naar de betrokken belangen nodig en moeten deze belangen vervolgens tegen elkaar worden afgewogen, aldus de bezwarencommissie.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder de weigering om het object aan te wijzen als gemeentelijk monument met een nadere toelichting/motivering gehandhaafd. Deze nadere toelichting/motivering is de navolgende.
7.1.
Het advies van de Erfgoedcommissie is aangevuld met een nadere toelichting. Hierbij is verwezen naar de in beleidsnota’s van de Erfgoedcommissie opgenomen criteria waaraan wordt getoetst.
7.1.1.
Ten eerste betreft dit de geografische spreiding. Het object voldoet in beginsel aan de kwalificatie ‘monumentwaardig’. Er zijn evenwel in de gemeente Hof van Twente al drie stationsgebouwen aangewezen als gemeentelijk monument. Ook is het object minder uniek en bijzonder omdat er in Nederland al meerdere van dit type stationsgebouwen een beschermde status heeft. Er is daarom geen nut en noodzaak om het object aan te wijzen als gemeentelijk monument. Dit zou anders zijn als het object één van de weinig overgebleven stations van dit type zou zijn geweest.
7.1.2.
Bij de selectie is vanuit toeristisch belang de plaatsbepaling van objecten een belangrijk criterium. Voor de monumentale waarde scoort een object hoger als deze is gelegen aan een invalsweg. In deze zaak ligt het object niet aan een invalsweg maar ligt verscholen tussen een niet drukke spoorlijn en een smalle weg voor aanwonend verkeer. De stations in Delden en Goor en het voormalige station Diepenheim daarentegen zijn gelegen aan belangrijke verkeerswegen en deze stations zijn wel aangewezen als gemeentelijk monument.
7.1.3.
De Erfgoedcommissie hecht, evenals verweerder, grote waarde aan de vrijwillige medewerking door eigenaren bij de aanwijzing tot gemeentelijk monument. Een alternatieve mogelijkheid kan zijn dat alleen de buitenkant van een pand wordt aangewezen als monument. In deze zaak willen de eigenaren hieraan niet meewerken.
7.2.
Vanwege de aanwezigheid van verschillende vergelijkbare monumentale gebouwen is er een minder zwaarwegend (‘relatief’) monumentaal belang bij het aanwijzen van het object als gemeentelijk monument. Afgezet tegen de uitdrukkelijke en onderbouwde wens van de eigenaren om af te zien van de monumentenstatus, heeft verweerder besloten de primaire afwijzing van het verzoek van eiseres om het object aan te wijzen als gemeentelijk monument, te handhaven.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de weigering om het object aan te wijzen als gemeentelijk monument. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De monumentwaardigheid van het object
10. Eiseres voert aan dat er weinig is gewijzigd ten opzichte van het primaire besluit. Zo is nog steeds niet duidelijk waarom de Erfgoedcommissie in beginsel vindt dat het object wel monumentale waarden heeft. Een verwijzing naar de waarderingscriteria ontbreekt nog steeds zodat eiseres betwijfelt of er zorgvuldig onderzoek is gedaan naar het object. Ook is nog steeds niet duidelijk waarom het object desondanks niet is aangewezen als gemeentelijk monument. De verwijzing naar andere stationsgebouwen in de gemeente Hof van Twente is daartoe niet relevant want dit betreft stationsgebouwen van een ander type. Er wordt in het bestreden besluit verwezen naar toeristische zichtbaarheid, maar dit argument is niet terug te vinden in de Erfgoedverordening.
11. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
11.1.
Volgens de rechtspraak heeft een bestuursorgaan beoordelingsruimte bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2238. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het bestuursorgaan redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
Verder volgt uit de rechtspraak dat het bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de partij over het advies heeft aangevoerd. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:998.
11.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de Erfgoedcommissie niet heeft gevraagd om een reactie te geven op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd en haar advies van 3 augustus 2021 nader toe te lichten. Verweerder heeft in het bestreden besluit zelf een toelichting gegeven op dit advies onder verwijzing naar beleidsnota’s van de Erfgoedcommissie. Welke beleidsnota’s dit betreft is niet duidelijk en deze zijn ook niet in het geding gebracht.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat de bezwarencommissie in haar advies enkel kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij de invulling van de belangenafweging. Daarom heeft verweerder in het bestreden besluit verduidelijkt dat hij, en niet de Erfgoedcommissie, het algemene belang bij behoud van monumentale waarden heeft afgewogen tegen de belangen van de eigenaren. De bezwarencommissie heeft geen kritische kanttekeningen geplaatst bij de inhoudelijke beoordeling van het object door de Erfgoedcommissie, zodat een nader advies van deze commissie volgens hem niet nodig is.
11.3.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van eiseres dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende is. Zo is niet duidelijk waarom het object is gekwalificeerd als monumentwaardig en waarom desondanks toch is besloten om het object niet aan te wijzen als gemeentelijk monument. Hierbij speelt mee dat de voorzitter van de Erfgoedcommissie bij de hoorzitting heeft gezegd dat deze commissie verweerder zou hebben geadviseerd om het object aan te wijzen als gemeentelijk monument als de eigenaren hiertegen geen bezwaar zouden hebben.
Het bestreden besluit bevat daarom een motiveringsgebrek. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven en de rechtbank zal dit besluit vernietigen.
11.4.
De rechtbank stelt vast dat in het verweerschrift deze motivering wel is gegeven. De redengevende beschrijving van het object zoals die in 2011 is opgesteld, is alsnog in het geding gebracht. Hierdoor is nu wel duidelijk wat de monumentale waarden van het object zijn. Ook is in het verweerschrift aangegeven dat de afweging die de Erfgoedcommissie maakt bij haar advisering over het al dan niet aanwijzen van een object als gemeentelijk monument, breder is dan de beoordeling van de monumentale waarden van het object, zoals die wordt neergelegd in de redengevende beschrijving. In deze bredere beoordeling worden ook andere vergelijkbare objecten betrokken die reeds een monumentenstatus hebben of er mogelijk voor in aanmerking komen. In deze zaak heeft deze bredere beoordeling door de Erfgoedcommissie geresulteerd in het standpunt dat de uniciteit ontbreekt. Dit gebrek aan uniciteit is gelegen in het feit dat er binnen de gemeente Hof van Twente al drie stationsgebouwen (weliswaar van een ander type) zijn aangewezen als gemeentelijk monument en dat er in Nederland negen stationsgebouwen van hetzelfde type zijn die al (deels) een beschermde status hebben, aldus verweerder.
Ter zitting heeft de voorzitter van de Erfgoedcommissie (hierna: de voorzitter) deze bredere beoordeling in haar advisering nader toegelicht. De voorzitter heeft hierbij een vergelijking gemaakt tussen een monumentenbestand van een gemeente en een postzegelverzameling van een filatelist. Een filatelist streeft ernaar om in zijn verzameling veel verschillende bijzondere postzegels op te nemen. Als een verzameling al drie bijzondere, maar nagenoeg identieke, postzegels bevat, heeft het toevoegen van een vierde nagenoeg identieke postzegel aan die verzameling minder toegevoegde waarde, ook al is sprake van een bijzonder exemplaar. Ditzelfde gaat op voor het monumentenbestand van de gemeente Hof van Twente. Het object heeft monumentale waarden, zoals volgt uit de redengevende beschrijving uit 2011. Het object kan dan ook worden aangewezen als gemeentelijk monument en worden toegevoegd aan het monumentenbestand. Echter, er zijn binnen de gemeente al drie stationsgebouwen aangewezen als gemeentelijk monument. Het aanwijzen van het object, een vierde stationsgebouw, als gemeentelijk monument heeft daarom minder toegevoegde waarde voor het monumentenbestand van de gemeente Hof van Twente. Dit was in 2011 de reden om het object niet voor te dragen als gemeentelijk monument, en die reden geldt nu nog steeds, aldus de voorzitter.
De voorzitter heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat het in het bestreden besluit genoemde alternatief, te weten het alleen aanwijzen van de buitenkant van het object als gemeentelijk monument, geen toegevoegde waarde heeft.
11.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door de nadere motivering in het verweerschrift en de ter zitting gegeven toelichting, verduidelijkt dat en waarom het object monumentwaardig is en dat en waarom het aanwijzen van het object als gemeentelijk monument minder toegevoegde waarde heeft voor het monumentenbestand van de gemeente Hof van Twente. Hiermee is hangende beroep het motiveringsgebrek in het bestreden besluit hersteld.
De door verweerder gemaakte belangenafweging
12. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat het nog steeds niet duidelijk is wat nu precies de bezwaren zijn van de eigenaren tegen het aanwijzen van het object als gemeentelijk monument. Daarom kan niet worden beoordeeld of het belang van de eigenaren dermate zwaarwegend is dat de belangenafweging in hun voordeel zou moeten uitvallen.
13. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
13.1.
Uit de rechtspraak volgt dat wanneer een onroerende zaak volgens het bestuursorgaan van monumentale waarde is, het bestuursorgaan beleidsruimte heeft om te bepalen of die onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument moet worden aangewezen. Dan moet hij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de nadelige gevolgen van de aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Zie bijvoorbeeld de hiervoor reeds aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022.
13.2.
Ter zitting is het voor de rechtbank duidelijk geworden dat het object weliswaar monumentwaardig is, maar dat het aanwijzen van het object als gemeentelijk monument minder toegevoegde waarde heeft voor het monumentenbestand van de gemeente Hof van Twente. Dit omdat al drie nagenoeg identieke objecten (stationsgebouwen) binnen de gemeente als gemeentelijk monument zijn aangewezen en het object (stationsgebouw type SS 5e klasse) niet uniek is in Nederland. De monumentale waarde van het object is daarmee relatief. Het algemeen belang, gericht op het beschermen van monumentale waarden binnen de gemeente Hof van Twente, is daarom in deze zaak minder zwaarwegend dan het geval zou zijn als er niet reeds drie vergelijkbare objecten in de gemeente Hof van Twente als gemeentelijk monument zouden zijn aangewezen of als het object uniek in Nederland zou zijn.
13.3.
De eigenaren hebben hun belangen op papier gezet en tijdens de hoorzitting bij de bezwarencommissie naar voren gebracht. Dit stuk hebben de eigenaren als gedingstuk bij de rechtbank ingebracht. Ter zitting hebben de eigenaren benadrukt dat zij willen voorkomen dat zij bij het onderhoud van het object, hoe kleinschalig dit ook is, telkenmale om toestemming moeten vragen. De eigenaren willen zelf de zeggenschap houden over hun woning.
13.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van de eigenaren om hun woning niet aan te wijzen als gemeentelijk monument, waaronder het belang van het behouden van zeggenschap over hun woning, in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het algemeen belang bij het beschermen van monumentale waarden binnen de gemeente Hof van Twente, nu sprake is van een object met minder toegevoegde waarde voor het monumentenbestand en het object niet uniek is in Nederland.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om het verzoek van eiseres - om het object aan te wijzen als gemeentelijk monument - af te wijzen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Dit is in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat het motiveringsgebrek hangende beroep is hersteld en de alsnog gegeven motivering de rechterlijke toets kan doorstaan en de besluitvorming kan dragen. Dit betekent dat de weigering om het object aan te wijzen als gemeentelijk monument in stand blijft.
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
16. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Het beroepschrift is opgesteld door de secretaris van eiseres. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door N.W.A. Vervat. Het is de rechtbank niet gebleken dat N.W.A. Vervat een derde is die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Ook heeft eiseres de rechtbank niet verzocht om de proceskosten te vergoeden, ondanks dat eiseres hier in de uitnodiging voor de zitting expliciet op is gewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 maart 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Erfgoedverordening 2015 gemeente Hof van Twente
Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument
1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.
2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de Erfgoedcommissie.
3. Voordat het college een zaak of terrein als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.
4. (…).