In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in het verzoek van de vader om de ondertoezichtstelling van zijn dochter, geboren in 2017, te verlengen. De vader heeft het verzoek ingediend omdat hij vreest dat zijn dochter in een vacuüm terechtkomt als de maatregel niet wordt verlengd. De gecertificeerde instelling (GI) heeft echter aangegeven geen verlengingsverzoek in te dienen, omdat de gestelde doelen niet zijn behaald en er geen vooruitgang is geboekt in de communicatie tussen de ouders. De moeder heeft zich neergelegd bij de beslissing van de kinderrechter en heeft geen verlengingsverzoek ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2023 zijn de vader, de moeder en hun advocaten verschenen, evenals vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming.
De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, evenals de argumenten van de vader, de moeder, de GI en de raad. De kinderrechter concludeert dat, hoewel er nog steeds sprake is van ontwikkelingsbedreigingen voor de minderjarige, de situatie niet is verbeterd en dat de ouders niet in staat zijn om constructief samen te werken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke hulpverlening te accepteren en dat de GI geen verlenging van de ondertoezichtstelling meer ziet zitten. De kinderrechter heeft het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de ouders zelf verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun dochter en dat de ondertoezichtstelling niet langer passend is.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 13 februari 2023.