ECLI:NL:RBOVE:2023:586

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
10214808 \ CV EXPL 22-4295
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning wegens structurele overlast door huurder met psychische en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woningstichting SWZ en de bewindvoerder van een huurder, hierna [onderbewindgestelde]. SWZ vorderde ontruiming van de woning van [onderbewindgestelde] vanwege aanhoudende overlast die zij sinds de zomer van 2020 zou veroorzaken. De huurder, die lijdt aan psychische problemen en verslaving, heeft herhaaldelijk de verplichtingen uit de huurovereenkomst geschonden door geluidsoverlast te veroorzaken, wat leidde tot klachten van omwonenden. Ondanks eerdere waarschuwingen en een laatste kans in de vorm van een logeerwoning, bleef de overlast aanhouden. De kantonrechter oordeelde dat de overlast zodanig ernstig was dat het aannemelijk was dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst ontbonden zou worden. De kantonrechter heeft de bewindvoerder veroordeeld tot ontruiming van de woning, maar heeft een langere ontruimingstermijn van drie maanden vastgesteld, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de huurder. De proceskosten zijn toegewezen aan SWZ.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10214808 \ CV EXPL 22-4295
Vonnis in kort geding van 15 februari 2023
in de zaak van
de stichting
WONINGSTICHTING SWZ,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
eisende partij, hierna te noemen SWZ,
gemachtigde: mr. B.J. van den Berg
tegen
[bewindvoerder], h.o.d.n. [X] Bewind, in de hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[onderbewindgestelde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen de bewindvoerder, respectievelijk [onderbewindgestelde] ,
gemachtigde: mr. J.S. Vlieger (toevoeging onder nummer 4PJ7283)

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 8 december 2022 aan de bewindvoerder betekende dagvaarding, met producties,
- aanvullende producties 25 tot en met 30 van SWZ,
- een conclusie van antwoord van de bewindvoerder, met producties
- aanvullende producties 3 en 4 van de bewindvoerder,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 december 2022,
- de aanvullende productie 31 aan de kant van SWZ,
- de aanvullende producties 5 tot en met 9 aan de kant van de bewindvoerder,
- de mondelinge behandeling van 1 februari 2023, waarbij partijen zijn verschenen en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
- de pleitnota aan de kant van de bewindvoerder.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding en korte samenvatting van de beslissing

2.1.
In dit kort geding gaat het over de vraag of [onderbewindgestelde] haar woning moet ontruimen en verlaten. SWZ vordert ontruiming van de woning, omdat [onderbewindgestelde] overlast veroorzaakt en daarmee volgens SWZ is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. [onderbewindgestelde] is van mening dat in dit geval de tekortkoming, gelet op de gevolgen die dat voor haar met zich brengt, een ontbinding (in een eventuele bodemzaak) en ontruiming van de woning niet rechtvaardigt.
2.2.
De kantonrechter zal de bewindvoerder, die in deze procedure de formele procespartij is, veroordelen tot ontruiming van de woning. Uit de door SWZ ingebrachte verklaringen van omwonenden blijkt dat [onderbewindgestelde] vanaf de zomer van 2020 structureel veel en vaak overlast heeft veroorzaakt. Daarmee is zij tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Dat tekortschieten rechtvaardigt dat [onderbewindgestelde] in dit kort geding zal worden veroordeeld tot ontruiming van de woning, vooruitlopend op de gewone procedure, de bodemprocedure. De kantonrechter zal wel een ruimere termijn bepalen voor de ontruiming, namelijk drie maanden. Dit verkort weergegeven oordeel zal hierna uitgebreider worden uitgelegd.

3.De feiten

3.1.
SWZ is een woningbouwcorporatie.
3.2.
[onderbewindgestelde] is een vrouw van 31 jaar. Haar (toekomstige) goederen staan sinds 19 oktober 2022 onder bewind. [onderbewindgestelde] is gediagnosticeerd met schizofrenie en kampt met verslavingsproblematiek.
3.3.
[onderbewindgestelde] huurt vanaf 31 oktober 2015 de woning aan [het adres] . Op de door partijen ondertekende huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden (hierna: de huurvoorwaarden) van SWZ van toepassing verklaard. In de huurvoorwaarden staat onder meer dat de huurder de woning als een goed huurder moet gebruiken. Ook staat in de huurvoorwaarden dat de huurder ervoor moet zorgen dat er geen overlast of hinder aan omwonenden wordt veroorzaakt.
3.4.
Sinds augustus 2020 krijgt SWZ meldingen van omwonenden van [onderbewindgestelde] over geluidsoverlast. De geluidsoverlast bestaat uit harde muziek, schreeuwen, slaan met deuren en luidruchtig praten.
3.5.
Op 26 oktober 2020 stuurt SWZ een brief naar [onderbewindgestelde] waarin zij [onderbewindgestelde] dringend verzoekt geen overlast meer te veroorzaken.
3.6.
Op 2 november 2020 heeft SWZ [onderbewindgestelde] aangemeld bij het Sociaal Wijkteam. In november en december 2020, en ook in het voorjaar van 2021, krijgt SWZ meermaals klachten over [onderbewindgestelde] . SWZ nodigt [onderbewindgestelde] daarom uit voor een gesprek op 25 juni 2021. [onderbewindgestelde] komt niet opdagen bij dit gesprek.
3.7.
Op 30 november 2021 nodigt SWZ [onderbewindgestelde] nogmaals uit voor een gesprek. Bij dit gesprek is naast [onderbewindgestelde] zelf ook haar moeder en hulpverleners van Tactus verslavingszorg (hierna: Tactus) en het Sociaal Wijkteam aanwezig. In dit gesprek wordt onder meer besloten dat [onderbewindgestelde] zich zal laten opnemen bij Tactus.
3.8.
In februari 2022 ontvangt SWZ een nieuwe overlastmelding van een omwonende van [onderbewindgestelde] . Ook in juni, juli en augustus van 2022 ontvangt SWZ meldingen van overlast veroorzaakt door [onderbewindgestelde] . Omdat veel van deze meldingen van één persoon afkomstig zijn, houdt SWZ op 9 augustus 2022 een buurtonderzoek. Naar aanleiding van dit onderzoek verneemt SWZ ook van andere omwonenden dat zij overlast van [onderbewindgestelde] ondervinden.
3.9.
Op 5 juli 2022 heeft de rechtbank ten aanzien van [onderbewindgestelde] een zorgmachtiging in het kader van de WVGGZ (Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg) verleend.
3.10.
Op 18 augustus 2022 sommeert SWZ [onderbewindgestelde] nogmaals om het veroorzaken van overlast te staken.
3.11.
Op 18 oktober 2022 heeft de kantonrechter de goederen van [onderbewindgestelde] onder bewind gesteld met benoeming van [bewindvoerder] , h.o.d.n. [X] Bewind te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder.
3.12.
Op 31 oktober 2022 bezoekt SWZ [onderbewindgestelde] bij haar thuis. Tijdens dit huisbezoek is [onderbewindgestelde] gevraagd de huurovereenkomst op te zeggen. Bij brief van 9 november 2022 heeft SWZ dit verzoek herhaald. [onderbewindgestelde] is niet op het verzoek van SWZ ingegaan.
3.13.
Op 25 november 2022 veroorzaakt [onderbewindgestelde] overlast en wordt door omwonenden de politie gebeld. [onderbewindgestelde] wordt uiteindelijk met een ambulance meegenomen en wordt opgenomen in een kliniek.
3.14.
Tijdens de eerder in deze zaak gehouden mondelinge behandeling op 21 december 2022 hebben partijen afgesproken dat [onderbewindgestelde] met ingang van 23 december 2022 tijdelijk in een door SWZ aan te wijzen logeerwoning zou verblijven.
3.15.
Op 29 december 2022 is door de kantonrechter van deze rechtbank een mentorschap ten behoeve van [onderbewindgestelde] ingesteld, waarbij mevrouw [Z] als mentor is benoemd.
3.16.
Op 10 januari 2023 is voor [onderbewindgestelde] een aanvraag gedaan voor beschermd wonen.
3.17.
In januari 2023 heeft SWZ wederom meldingen ontvangen van overlast door [onderbewindgestelde] , rondom haar woning aan de [het adres] .

4.Het geschil

4.1.
SWZ vordert – samengevat – veroordeling van de bewindvoerder tot het binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis ontruimen van de woning, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten.
4.2.
De bewindvoerder voert verweer en vraagt de kantonrechter om de vordering van SWZ af te wijzen, dan wel ontruiming onder een bepaalde voorwaarde toe te wijzen, dan wel een ontruimingstermijn van 12 maanden te bepalen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
De kantonrechter is van oordeel dat SWZ het spoedeisend belang bij haar vorderingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt. [onderbewindgestelde] veroorzaakt volgens SWZ zodanige overlast dat omwonenden er veel last van hebben. SWZ heeft de verplichting tegenover haar andere huurders om woongenot te verschaffen. SWZ stelt dat omwonenden van [onderbewindgestelde] zich onveilig voelen door het gedrag van [onderbewindgestelde] . Daarmee heeft SWZ haar spoedeisend belang bij de vorderingen voldoende onderbouwd.
Toetsingskader
5.2.
SWZ vraagt in dit kort geding aan de kantonrechter om met spoed een beslissing te nemen over de gevraagde ontruiming. Ontruiming van een woning is een ingrijpende maatregel. Een vordering tot ontruiming in kort geding kan alleen worden toegewezen als met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden met als gevolg dat de bewindvoerder (in deze procedure de formele procespartij) het gehuurde zal moeten (laten) ontruimen. Daarom zal de kantonrechter op grond van art. 6:265 BW [1] moeten beoordelen of sprake is van een zodanig ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [onderbewindgestelde] dat ontbinding, gelet op de gevolgen voor [onderbewindgestelde] , gerechtvaardigd zal zijn.
5.3.
Daarvoor is nodig dat de door SWZ aangevoerde feiten en omstandigheden in dit kort geding voldoende aannemelijk zijn. Voor verder onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden, of voor het leveren van bewijs door bijvoorbeeld getuigen, is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in de bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is daarom een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen op basis van de feiten, zoals die vooralsnog aannemelijk zijn geworden.
Tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst
5.4.
[onderbewindgestelde] heeft niet weersproken dat zij voor haar omwonenden wel eens geluidsoverlast heeft veroorzaakt. Zo heeft [onderbewindgestelde] op de zitting van 21 december 2022 erkend dat zij wel eens heeft geschreeuwd. De bewindvoerder heeft echter aangevoerd dat er geen sprake is van ernstige overlast. De oorzaak van de door [onderbewindgestelde] veroorzaakte overlast, is gelegen in haar psychische toestand. Ook heeft de bewindvoerder aangevoerd dat SWZ een deel van de overlastmeldingen niet aan haar vordering ten grondslag kan leggen, omdat [onderbewindgestelde] voor die overlast al door SWZ is gewaarschuwd. Bovendien bevatten de overlastmeldingen onjuistheden, zijn zij voornamelijk van één persoon afkomstig en zijn de meldingen alleen maar gericht op het vertrek van [onderbewindgestelde] uit de buurt, aldus de bewindvoerder.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de door SWZ overgelegde stukken blijkt dat verschillende omwonenden van [onderbewindgestelde] , vanaf de zomer van 2020, veelvuldig melding hebben gemaakt van overlast veroorzaakt door [onderbewindgestelde] . Deze drie omwonenden zijn net als [onderbewindgestelde] huurder van SWZ. Uit de meldingen blijkt dat het gaat om ernstige overlast, zoals schreeuwen, met deuren slaan en harde muziek afspelen, ook in de voor de nachtrust bestemde tijd. Daarmee heeft [onderbewindgestelde] zich niet als een goed huurder gedragen en heeft zij zich dus niet aan haar verplichtingen in de huurovereenkomst en de huurvoorwaarden gehouden.
5.6.
Dat er volgens de bewindvoerder geen sprake is van ernstige overlast, daar gaat de kantonrechter niet in mee. Allereerst omdat dit niet blijkt uit de inhoud van de meldingen. Die meldingen zijn bovendien van meerdere omwonenden afkomstig. Dat maakt de meldingen geloofwaardiger dan wanneer ze slechts van één omwonende afkomstig waren geweest. Daarnaast blijkt uit de stukken dat de omwonenden meermaals de politie hebben opgebeld, en dat de politie [onderbewindgestelde] ook wel eens vanwege de overlast hebben meegenomen. Dat wijst er ook op dat er sprake is geweest van ernstige en regelmatig terugkerende overlast. Ten slotte hebben de betreffende omwonenden aan SWZ te kennen gegeven vanwege de overlast te willen verhuizen. Ook dat wijst erop dat er sprake moet zijn geweest van ernstige overlast. Gelet op deze omstandigheden kan dit verweer van de bewindvoerder naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter dan ook niet slagen.
5.7.
De bewindvoerder heeft ook aangevoerd dat een deel van de overlastmeldingen niet aan de vordering van SWZ ten grondslag kunnen worden gelegd, omdat [onderbewindgestelde] al voor die meldingen is gewaarschuwd. Ook hier gaat de kantonrechter niet in mee. Hieruit blijkt nou juist dat [onderbewindgestelde] een gewaarschuwd mens was, maar dat die waarschuwingen geen effect hebben gehad.
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft SWZ voorlopig voldoende aannemelijk gemaakt dat [onderbewindgestelde] ernstige overlast veroorzaakt, waar omwonenden veel last van hebben. De kantonrechter concludeert dat [onderbewindgestelde] daarmee toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De vraag is of dat in dit geval ontruiming van de woning tot gevolg moet hebben.
Rechtvaardigt de tekortkoming de ontruiming van de woning?
5.9.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verplichtingen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze rechtsregel brengt tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op ontbinding van de overeenkomst. Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding van deze huurovereenkomst en ontruiming van de woning gerechtvaardigd zijn, gelet op het concrete belang van de huurder bij voortzetting van de huurovereenkomst, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn (ECLI:NL:HR:2018:1810).
5.10.
De bewindvoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de gevolgen van een ontruiming voor [onderbewindgestelde] , in dit geval de tekortkoming geen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Hiertoe heeft de bewindvoerder aangevoerd dat [onderbewindgestelde] onder behandeling staat en het daarom aannemelijk is dat zij in de toekomst geen overlast meer zal veroorzaken. Verder zal een ontruiming volgens de bewindvoerder naar alle waarschijnlijkheid maatschappelijke teloorgang van [onderbewindgestelde] tot gevolg hebben.
5.11.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de overlast die [onderbewindgestelde] veroorzaakt zodanig is dat het zeer waarschijnlijk is dat de rechter in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal uitspreken. Dat betekent dat de gevorderde ontruiming in dit kort geding, vooruitlopend op de beslissing in een bodemprocedure, toewijsbaar is. Voor dit voorlopige oordeel is van belang dat SWZ [onderbewindgestelde] vanaf september 2020 al meermaals heeft aangesproken op haar gedrag en op de overlast die zij veroorzaakt. Ook heeft SWZ een huisbezoek gebracht aan [onderbewindgestelde] en zijn er gesprekken gevoerd met haar, waarbij ook hulpverleningsinstanties aanwezig waren. Na wederom ernstige overlast eind november 2022 was voor SWZ de maat vol en is zij dit kort geding begonnen. Tijdens de eerder gehouden mondelinge behandeling op 21 december 2022 heeft SWZ [onderbewindgestelde] vervolgens nog een laatste kans gegeven door haar tijdelijk een logeerwoning aan te bieden, op een andere plek dan de [het adres] . Hier zou [onderbewindgestelde] tot 1 februari 2023 verblijven. Maar ook aan die afspraken heeft [onderbewindgestelde] zich niet gehouden. In deze periode zijn er zowel met betrekking tot het logeeradres als met betrekking tot haar woning aan de [het adres] meldingen van overlast binnengekomen bij SWZ. Ondanks dat de kantonrechter oog heeft voor de problematiek van [onderbewindgestelde] , waardoor haar gedrag haar waarschijnlijk in mindere mate kwalijk kan worden genomen, kan het niet zo zijn dat SWZ maar moet accepteren dat [onderbewindgestelde] keer op keer inbreuk maakt op het woongenot van andere huurders. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [onderbewindgestelde] , mede gelet op het feit dat zij zich niet aan de laatst gemaakte afspraken met SWZ heeft gehouden, bij voortduring de grens van aanvaardbare overlast heeft overschreden en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Het belang van de buren bij een ongestoord woongenot dient nu zwaarder te wegen.
5.12.
De bewindvoerder heeft nog gewezen op de dreigende teloorgang en de beperkte beschikbaarheid van beschermde woonvormen. De kantonrechter ziet dat toch grotendeels als een maatschappelijk probleem, dat nu niet langer meer op de omwonenden en hun woongenot kan worden afgewenteld. De kantonrechter ziet in de problematiek van [onderbewindgestelde] en de gevolgen die de ontruiming voor haar met zich zal brengen evenwel aanleiding om een ruimere ontruimingstermijn aan te houden, namelijk een termijn van drie maanden na betekening van dit vonnis, opdat er in de tussentijd toch nog geschikte alternatieve woonruimte voor haar kan worden gevonden, en voorkomen kan worden dat zij op straat belandt.
Tot slot
5.13.
De bewindvoerder is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van SWZ als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
793,00
Totaal
1.046,03
5.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt de bewindvoerder om de woning aan [het adres] binnen drie maanden na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten, met medeneming van al het zijne en de zijnen, onder afgifte van alle sleutels aan SWZ,
6.2.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten, aan de zijde van SWZ tot dit vonnis vastgesteld op € 1.046,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
6.3.
veroordeelt de bewindvoerder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023. (SL(O)

Voetnoten

1.Deze notitiewijze staat voor: artikel 265 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek