ECLI:NL:RBOVE:2023:584

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
C/08/280962 / HA ZA 22-165
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van goodwill door uitgetreden vennoot van een vennootschap onder firma

In deze zaak vordert een uitgetreden vennoot van een vennootschap onder firma (vof) een vergoeding voor goodwill van de voortzettende vennoten. De rechtbank Overijssel heeft op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de eiser, een tandtechnicus, stelt recht te hebben op een vergoeding op basis van het vennootschapscontract. De eiser is per 1 januari 2018 uit de vof getreden, waarna de overige vennoten de vennootschap hebben voortgezet. De eiser meent dat hij recht heeft op een vergoeding voor de aanwezige goodwill in de vennootschap, maar de rechtbank wijst deze vordering af. De rechtbank oordeelt dat het vennootschapscontract geen basis biedt voor een vergoeding van goodwill, aangezien deze term niet in de bepalingen van het contract is opgenomen. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij recht heeft op een goodwillvergoeding en wijst de vordering af. Tevens wordt de eiser veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 9.277,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/280962 / HA ZA 22-165
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. T. Hitzert te Woerden
tegen

1.[de V.O.F.] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen, hierna afzonderlijk te noemen: de vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , als ook gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 2] c.s.,
advocaat: mr. J. Jelsma te Heerenveen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juli 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 24 november 2022, waarbij partijen zijn verschenen en waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier,
- pleitaantekeningen aan de kant van [eiser] , met daarin een wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding en korte samenvatting van de beslissing

2.1.
Partijen waren tot 1 januari 2018 vennoten in de vennootschap onder firma [X] . Per 1 januari 2018 is [eiser] uitgetreden als vennoot. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben de vennootschap voortgezet. [eiser] is van mening dat hij door zijn uittreden op basis van het vennootschapscontract recht heeft op een vergoeding ter zake van in de vennootschap aanwezige goodwill. In deze procedure vordert hij betaling van die vergoeding.
2.2.
De rechtbank wijst de vordering van [eiser] af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat hem op basis van het vennootschapscontract een goodwillvergoeding toekomt.
2.3.
Dit verkort weergegeven oordeel zal hierna uitgebreider worden gemotiveerd.

3.De feiten

3.1.
[eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn tandtechnici.
3.2.
In 2012 hebben [eiser] en [gedaagde sub 2] een vennootschap onder firma opgericht onder de naam [X] (hierna: de vof). Op 19 juni 2012 hebben zij de vof ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De vof huurt ruimte voor de praktijk op basis van een huurovereenkomst met een opzegtermijn van 24 maanden.
3.3.
[eiser] en [gedaagde sub 2] hebben op 10 juli 2012 een vennootschapscontract (hierna: het vennootschapscontract) getekend. Hierin staan onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 8: Boekjaar, balans en winst- en verliesrekening
Lid 1: Het boekjaar van de vennootschap loopt van één januari tot en met eenendertig december.
Lid 2: Na afloop van elk boekjaar, alsmede bij het einde van de vennootschap in de loop van enig boekjaar, worden de boeken van de vennootschap afgesloten en wordt een balans en winst- en verliesrekening (hierna jaarrekening) opgemaakt. De vennoten tekenen deze ten bewijze van goedkeuring en van onderlinge décharge binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, of, ingeval de vennootschap eindigt, binnen drie maanden na het einde van de vennootschap.
Lid 3: Blijft een vennoot gedurende vier weken, nadat hij door de andere vennoot daartoe bij aangetekend schrijven is aangemaand, in gebreke bedoelde stukken te tekenen, dan zal - tenzij hij binnen genoemde termijn van vier weken zijn bezwaar daartegen bij aangetekend schrijven heeft kenbaar gemaakt - de handtekening van de andere vennoot ook voor hem verbindend zijn.
Lid 4: Worden, nadat een vennoot binnen genoemde termijn van vier weken zijn bezwaren tegen de jaarrekening aan de andere vennoot heeft medegedeeld, de vennoten het daarover niet eens, dan wordt dit geschil beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van deze overeenkomst.
Lid 5: De jaarrekening zal ongeacht de ondertekening in ieder geval ten opzichte van een vennoot bindend zijn, na het verstrijken van één jaar na ontvangst hiervan, als in die periode door hem geen bezwaren schriftelijk aan de mede-vennoot of degene die de stukken vaststelt kenbaar zijn gemaakt.
Artikel 13: Einde vennootschap
De vennootschap eindigt:
a: indien de vennoten daartoe in onderling overleg besluiten en wel op het door hen bij dat besluit te bepalen tijdstip. Dit besluit moet schriftelijk worden vastgelegd en ondertekend;
b: door opzegging door een van de vennoten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3;
(…)
Artikel 14: Liquidatie
Lid 1: Indien de vennootschap eindigt door opzegging, danwel in onderling overleg, zullen de zaken der vennootschap zo spoedig mogelijk door de vennoten worden geliquideerd, tenzij het bedrijf wordt voortgezet op de manier zoals hierna vermeld in artikel 15.
Lid 2: Bij het eindigen der vennootschap is ieder van de vennoten in het vermogen van de vennootschap gerechtigd, voor de bedragen waarvoor hij in de boeken der vennootschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of geleden blijkens de overeenkomstig artikel 8 opgemaakte jaarrekening.
Lid 3: Op de na het eindigen der vennootschap op te maken balans zullen, tenzij schriftelijk onderling anders wordt overeengekomen, de activa worden gewaardeerd tegen de werkelijke waarde.
Lid 4: In de liquidatiewinst of het liquidatieverlies, casu quo de meerwaarde of de minderwaarde (één en ander indien van toepassing) zal door ieder der vennoten, met toepassing van de onder de artikelen 9 en 10 weergegeven winstverdeling worden deelgenomen.
Artikel 15: Voortzetting, overname en verblijven
Lid 1: Indien de vennootschap eindigt bestaat een recht tot voortzetting van het bedrijf van de vennootschap en wel:
a: In het geval als bedoeld in artikel 13 sub b voor de niet-opzeggende vennoot;
b: In het geval als bedoeld in artikel 12 lid 6 voor de opzeggende vennoot;
c: In een geval als bedoeld in artikel 13 sub c voor de overige vennoot;
d: In geval van ontbinding overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 sub d voor de vennoot die met recht de ontbinding heeft/hebben ingeroepen.
Lid 2: De vennoot die aldus de zaken der vennootschap voortzet, dient zijn verlangen daartoe binnen drie maanden na het eindigen der vennootschap schriftelijk te kennen geven aan de andere vennoot of diens rechtverkrijgenden, op straffe van verval van het recht.
Lid 3: Het recht van voortzetting houdt in om alleen of met anderen de activiteit (eventueel met de handelsnaam)van de vennootschap voort te zetten onder verplichting (tevens een recht) alle tot het vennootschapsvermogen behorende vermogensbestanddelen over te nemen, zich te laten toedelen of, wat de schulden betreft voor zijn rekening te nemen en aan de andere vennoot of diens rechtsopvolgers in geld uit te keren de waarde van diens aandeel in dit vermogen.
Lid 4: Onder deze vermogensbestanddelen zijn begrepen die welke slechts in economische zin in de vennootschap zijn ingebracht, tenzij redelijkheid en billijkheid zich daar tegen verzet.
Lid 5: De vennoot die gebruik maakt van het recht tot voortzetting, kan het recht tot overneming bedoeld in lid 3, voor wat betreft juridische gemeenschappelijke zaken vervangen door het recht tot het (vertraagd) verblijven van deze vermogensbestanddelen aan hem, mits een daarop gerichte verklaring gelijktijdig wordt afgelegd met de mededeling bedoeld in lid 2. Door die verklaring verblijven deze vermogensbestanddelen aan hem onder soortgelijke verplichtingen als verbonden aan het recht van overneming of toedeling zulks obligatoir met terugwerkende kracht tot aan de datum van ontbinding, tenzij partijen in overleg een ander tijdstip kiezen.
Lid 6: De vennoten geven elkaar over en weer onherroepelijk volmacht om namens de volmacht- gever of diens rechtsopvolger(s) mee te werken aan de voor de overgang van het verblevene noodzakelijke levering.
Lid 7: De vennoot die de zaken van de vennootschap voortzet (daaronder begrepen verblijven/overname) is dan verplicht tot uitkering aan de uittredende vennoot of diens rechtverkrijgenden van het bedrag dat aan deze toekomt, overeenkomstig het in artikel 14 bepaalde, blijkens de daar bedoelde jaarrekening.
Lid 8: Deze uitkering zal echter niet anders kunnen worden gevorderd dan in 12 gelijke maandelijkse termijnen, waarvan de eerste zal verschijnen twee maanden na de dag van beëindiging van de vennootschap. Een en ander onverminderd dadelijke algehele opeisbaarheid ingeval van overlijden, faillissement, toepassing Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, aanvraag van surséance van betaling, bij verzuim van de prompte voldoening door of ondercuratelestelling van de tot uitkering verplichte vennoot alsmede bij vervreemding door deze van de voortgezette onderneming.
Lid 9: Van het niet uitgekeerde bedrag zal een rente van 6% worden vergoed.
3.4.
In 2016 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 2] te kennen gegeven de samenwerking te willen gaan beëindigen. Per 1 april 2017 is [gedaagde sub 3] als vennoot toegetreden tot de vof.
3.5.
Bij brief van 25 september 2017 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 2] c.s. zijn vertrek als vennoot uit de vof per 1 januari 2018 kenbaar gemaakt.
3.6.
In de periode vanaf begin 2018 tot en met medio 2021 hebben partijen, althans hun (voormalig) advocaten, veelvuldig met elkaar gecommuniceerd over de financiële afwikkeling van het vertrek van [eiser] uit de vof. Bij deze correspondentie tussen partijen waren ook de heer [A] , de administrateur van de vof, als ook de heer [B] (hierna: [B] ), een door [eiser] ingeschakelde registeraccountant, betrokken.
3.7.
[gedaagde sub 2] c.s. hebben aan [eiser] een uitkering gedaan van het kapitaal dat hij in de vof ingebracht heeft.
3.8.
In opdracht van [eiser] heeft [B] een memorandum opgesteld waarin hij de waarde van het aandeel van [eiser] in de vof, in de vorm van goodwill, heeft begroot.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – kort samengevat en na wijziging van eis – hoofdelijke veroordeling van de vof, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot betaling van € 147.160,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de contractuele rente van 6%, een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van [gedaagde sub 2] c.s. in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde sub 2] c.s. voeren verweer. [gedaagde sub 2] c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Deze zaak draait in de kern om de vraag of [eiser] op grond van het vennootschapscontract een vergoeding ter zake van goodwill toekomt en zo ja, of [gedaagde sub 2] c.s. gehouden zijn tot betaling daarvan.
5.2.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hem door zijn uittreden uit de vof op basis van het vennootschapscontract een vergoeding ter zake van goodwill toekomt. [gedaagde sub 2] c.s. hebben primair betoogd dat het vennootschapscontract geen basis geeft voor een vergoeding van goodwill, subsidiair dat de redelijkheid zich tegen een dergelijke vergoeding aan [eiser] verzet en meer subsidiair dat er geen sprake is van goodwill.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat [eiser] per
1 januari 2018 als vennoot is uitgetreden uit de vof en dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de vof hebben voortgezet. De gevolgen van uittreding en voortzetting van de vennootschap zijn tussen partijen overeengekomen in het vennootschapscontract.
5.4.
Bij het antwoord op de vraag of aan [eiser] op basis van het vennootschapscontract recht heeft op een vergoeding van goodwill komt het aan op de uitleg van de tussen partijen geldende overeenkomst (zoals overgelegd als productie 2 bij de dagvaarding en hiervoor gedeeltelijk weergegeven onder 3.3.) aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Die maatstaf houdt in dat bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van de door partijen gemaakte obligatoire afspraken het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819).
5.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het vennootschapscontract bepaalt in artikel 15 lid 3 dat de voortzettende vennoot of vennoten verplicht zijn om aan de uittredende vennoot in geld uit te keren de waarde van diens aandeel in het vermogen van de vof. Lid 7 van artikel 15 bepaalt vervolgens dat voor wat betreft het bedrag van die uittredingsvergoeding aansluiting moet worden gezocht bij het in artikel 14 bepaalde, en de daar bedoelde jaarrekening. Artikel 14 ziet op liquidatie van de vof. Dit artikel bepaalt in lid 2 dat bij het eindigen van de vennootschap iedere vennoot in het vermogen van de vennootschap is gerechtigd tot het bedrag waarvoor hij in de boeken van de vennootschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies gemaakt of geleden blijkens de overeenkomstig artikel 8 opgemaakte jaarrekening.
5.6.
Uit de hiervoor genoemde bepalingen van het vennootschapscontract leidt de rechtbank af dat de waarde van het aandeel in het vermogen van de vof van de uittredende vennoot moet worden bepaald aan de hand van de (laatst opgemaakte) jaarrekening van de vof. Dat bij het bepalen van de waarde van het aandeel goodwill in aanmerking moet worden genomen, kan de rechtbank uit deze bepalingen niet afleiden. Goodwill wordt namelijk in geen enkele bepaling van het vennootschapscontract genoemd. Dat er in eerdere jaarrekeningen van de vof geen goodwill staat opgenomen is daarnaast naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing dat er bij de waardebepaling van het aandeel van de uittredend vennoot geen rekening dient te worden gehouden met goodwill. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor een andere uitleg van deze bepalingen in het vennootschapscontract, of omstandigheden waaruit een andere bedoeling van partijen zou kunnen blijken. Vast staat namelijk dat [eiser] en [gedaagde sub 2] voorafgaand aan het oprichten van de vof niet over goodwill hebben gesproken. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij en [gedaagde sub 2] weinig aandacht aan het vennootschapscontract hebben besteed, en dat zij voorafgaand aan de samenwerking niet over (de consequenties van) uittreding en voortzetting hebben gesproken. Desgevraagd heeft [gedaagde sub 2] deze gang van zaken onderschreven. De enkele verwijzing van [eiser] naar artikel 14 lid 3 van het vennootschapscontract is daarnaast een onvoldoende onderbouwing van zijn standpunt dat hem een goodwillvergoeding toekomt. [eiser] heeft namelijk niet de strekking van deze bepaling uitgelegd, noch wat de bedoeling van partijen was met het opnemen van die bepaling in het vennootschapscontract. [eiser] heeft dus ook niet duidelijk gemaakt waarom uit dit artikel volgt dat er bij het bepalen van de waarde van zijn aandeel in de vof goodwill moet worden meegenomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien dat [eiser] op basis van die bepaling een vergoeding van goodwill toekomt, laat staan dat hij en [gedaagde sub 2] dat met die bepaling hebben beoogd.
5.7.
Partijen hebben verwezen naar de voorwaarden waaronder [gedaagde sub 3] tot de vof toegetreden is. Volgens [eiser] zou [gedaagde sub 3] een vergoeding in verband met goodwill hebben moeten betalen, indien met zijn toetreding tot de vof niet voorkomen was dat de vof bij liquidatie nog een aanzienlijk bedrag aan huur had moeten betalen in verband met de opzegtermijn van 24 maanden. Gelet op de betwisting daarvan door [gedaagde sub 2] c.s. is dit echter niet vast komen te staan. Reeds daarom kan [eiser] aan zijn stelling geen argument ontlenen dat hij recht op een vergoeding voor goodwill heeft.
5.8.
De berekening waar [eiser] zijn vordering op heeft gebaseerd, het memorandum van [B] , kan [eiser] gelet op het voorgaande niet baten. Deze berekening ziet namelijk op de hoogte van de – volgens [B] – in de vof aanwezige goodwill. Zo staat in de inleiding bij dit memorandum:
“Ik geef met de uitkomsten van de waarderingen de heer [eiser] de mogelijkheid om aan zijn ex-vennoten aan te tonen dat de onderneming een hogere waarde heeft dan alleen zijn kapitaal. Deze waardevermeerdering is de goodwill ontstaan door de samenwerking, de goede naam, de klantenbinding en dergelijke.”
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat het vennootschapscontract hem een titel geeft voor een vergoeding ter zake van goodwill. Dat uit de berekeningen van [B] blijkt dat er sprake is van goodwill, welke berekeningen overigens door [gedaagde sub 2] c.s. zijn betwist, is om die reden niet relevant.
5.9.
[eiser] heeft weliswaar nog aangevoerd dat bij een eventuele verkoop van de vof de vennoten niet akkoord zouden gaan met een koopsom die neerkomt op de liquidatiewaarde van de vof, omdat een bedrijf met klanten een bepaalde waarde heeft, maar die stelling doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. Ten eerste omdat die situatie, verkoop van de vof, zich in deze zaak niet voordoet. Daarnaast is het vooral een stelling die onderbouwd dat er sprake is van goodwill, en niet zozeer dat [eiser] recht op een vergoeding daarvan heeft. Daar komt bij dat [eiser] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat er een verschil kan zijn tussen afspraken tussen vennoten onderling, en eventuele afspraken die met derden worden gemaakt. Aan deze stelling gaat de rechtbank dan ook voorbij.
Conclusie
5.10.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat hij op basis van het vennootschapscontract recht heeft op een vergoeding ter zake van goodwill. Zijn vordering zal daarom worden afgewezen.
De proceskosten
5.11.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
3.540,00
(2,00 punten × € 1.770,00)
Totaal
9.277,00
5.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 9.277,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat;
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart de veroordeling in de proceskosten en de veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023. (wv)