ECLI:NL:RBOVE:2023:5368

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
302208 FT RK 23.511
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot instemming met schuldregeling in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 27 november 2023 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en de vaststelling van een dwangakkoord. [verzoeker], een 28-jarige alleenstaande man, heeft een schuld van € 98.734,76 en heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers voor een schuldregeling. Dit voorstel omvatte een uitkering van 7,65% aan preferente schuldeisers en 3,83% aan concurrente schuldeisers over een periode van 36 maanden. Van de 22 schuldeisers hebben 20 ermee ingestemd, maar de twee belangrijkste schuldeisers, [verweerster] B.V. en ABN AMRO Bank N.V., hebben geweigerd in te stemmen met het aanbod.

De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen, omdat niet is aangetoond dat hij het maximale heeft aangeboden. De rechtbank constateerde dat [verzoeker] wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn inkomen en boekhouding, wat de schuldeisers in een onzekere positie heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met de schuldregeling niet onredelijk was, gezien de omstandigheden en de onduidelijkheid over de financiële situatie van [verzoeker].

De rechtbank concludeerde dat de schuldeisers in redelijkheid niet tot instemming met de schuldregeling konden komen, en heeft het verzoek om hen te bevelen in te stemmen met de regeling afgewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 302208 FT RK 23.511
datum vonnis: 27 november 2023
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker]

wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: Schuldhulp De Schie te Capelle aan den IJssel,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster,
verder ook te noemen: [verweerster],
gemachtigde: VD&P Juristen te Genemuiden,
en
de naamloze vennootschap,
ABN AMRO Bank N.V,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
verder ook te noemen: ABN AMRO.

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoek gedaan tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (verzoek schuldsaneringsregeling) en heeft tevens verzocht tot vaststelling van een dwangakkoord (verzoek ex artikel 287a Faillissementswet).
Het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van
13 november 2023, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting zijn [verzoeker], de heer [naam 1] (vader van [verzoeker]) en de heer mr. [naam 2] (namens Schuldhulp de Schie) verschenen. Verder is er niemand verschenen.
Op 24 oktober 2023 heeft [verweerster] een verweerschrift ingediend.
Op 10 november 2023 heeft ABN AMRO een verweerschrift ingediend.
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
De feiten
[verzoeker] is een alleenstaande man van 28 jaar oud. [verzoeker] heeft in 2019 [bedrijf] opgericht. Voor deze onderneming heeft [verzoeker] een bus gekocht met het doel om deze in Turkije te laten verbouwen tot een camper. [verzoeker] heeft de eerste verbouwing aan de bus laten plaatsvinden in Nederland en de tweede verbouwing in Turkije. Om de bus in Nederland te kunnen verkopen, heeft [verzoeker] een afspraak gemaakt bij de RDW voor een verplichte keuring. [verzoeker] stelt dat de keuring niet is doorgegaan in verband met de Corona-pandemie. Doordat de keuring niet heeft kunnen plaatsvinden, heeft ook de geplande verkoop geen doorgang kunnen vinden. [verzoeker] stelt dat hij hierdoor geen opbrengst heeft kunnen genereren en daardoor de afgesloten leningen niet heeft kunnen aflossen. [verzoeker] heeft de camper terug laten verbouwen naar een bus.
De totale schuldenlast van [verzoeker] bedraagt € 98.734,76.
[verzoeker] heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers.
Dit aanbod houdt – samengevat weergegeven – het navolgende in: aan de preferente schuldeisers is een aanbod gedaan van een uitkering van 7,65% van hun vorderingen en aan de concurrente schuldeisers is een aanbod gedaan van een uitkering van 3,83% op een termijn van 36 maanden tegen verlening door de schuldeisers van finale kwijting. Er is sprake van een prognosevoorstel.
Er is sprake van 22 schuldeisers. [verweerster] met een vordering van € 12.146,72 d.d. 2019 maakt 12,3% uit van de totale schuldenlast. ABN AMRO met een vordering van € 18.166,60 d.d. 2019 maakt 18,4% uit van de totale schuldenlast. Deze twee schuldeisers hebben instemming geweigerd.
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht [verweerster] en ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling die is aangeboden.
Verweerschrift Hilterman d.d. 24 oktober 2023
[verweerster] stelt zich – verkort zakelijk weergegeven – op het standpunt dat het voorstel in verhouding tot de openstaande vordering te laag is. [verweerster] stelt dat de geldlening is verstrekt voor de aankoop van een Mercedes-Benz Sprinter met een totale contractuele waarde van € 20.008,80. Deze Mercedes-Benz Sprinter is de bus die [verzoeker] heeft laten verbouwen tot een camper.
[verweerster] stelt zich op het standpunt dat, gelet op het inkomen van [verzoeker], er al vanaf de aanvang van het contract redelijkerwijs geen uitzicht bestond op aflossing van de lening. [verweerster] stelt dat [verzoeker] ook voor een goedkopere auto had kunnen kiezen, die [verzoeker] ook goed zou kunnen passen in het licht van zijn onderneming.
[verweerster] verwijst naar de Landelijke Uniforme Beoordelingscriteria toelating schuldsanering (LUBC) waarin de definitie van ‘niet te goeder trouw’ ontstane schulden staat beschreven. [verweerster] stelt zich op het standpunt dat de schulden van [verzoeker] zijn aangegaan terwijl er, gelet op het inkomen en/of vermogen van de verzoeker redelijkerwijs geen uitzicht bestond op aflossing daarvan.
Daarnaast stelt [verweerster] dat [verzoeker] in zijn eigen onderneming (nagenoeg) geen boekhouding heeft bijgehouden.
[verweerster] heeft geconstateerd dat [verzoeker] een schuld heeft opgebouwd van bijna € 100.000,--. [verweerster] stelt dat de administratie van de onderneming niet op een deugdelijke wijze is gevoerd.
Verweerschrift ABN AMRO d.d. 10 november 2023
ABN AMRO stelt zich – verkort zakelijk weergegeven – op het standpunt dat het verzoek dwangakkoord moet worden afgewezen, omdat er twijfels zijn over de moraliteit. ABN AMRO stelt zich op het standpunt dat de vordering niet te goeder trouw is ontstaan dan wel onbetaald is gebleven. De vordering is recent, januari 2019, ontstaan. Voorafgaand aan het verstrekken van het krediet heeft [verzoeker] een salarisspecificatie overgelegd waaruit blijkt dat hij € 4.080,-- bruto per maand verdient. Uit de bankafschriften volgt dat na het afsluiten van het krediet, na januari 2019, er geen loon meer is ontvangen door [verzoeker]. ABN AMRO stelt dat als [verzoeker] zelf zijn baan heeft opgezegd, [verzoeker] had kunnen voorzien dat met dergelijk handelen de schuldeisers benadeeld zouden worden.
ABN AMRO heeft verklaard dat zij twijfels heeft of [verzoeker] zijn capaciteiten op de arbeidsmarkt wel optimaal benut. Het salaris van [verzoeker] is immers met de helft afgenomen.
Na het afsluiten van het krediet heeft een fors aantal onverantwoorde transacties plaatsgevonden. ABN AMRO heeft verklaard dat [verzoeker] veel transacties heeft met Trustly Group AB en Worldpay AP Limited. ABN AMRO heeft gesteld dat deze organisaties betaaldiensten zijn voor gokwebsites.
ABN AMRO heeft verklaard dat zij heeft geconstateerd dat er geen sprake is van hulp zoals bewindvoering, hetgeen zij wel noodzakelijk acht gelet op de goktransacties.
De behandeling ter zitting
[verzoeker] heeft toegelicht dat hij de bus volledig heeft verbouwd tot camper, maar dat het RDW de bus fysiek moet zien om deze te keuren. In verband met de Corona-pandemie was het onduidelijk op welke termijn het RDW weer open zou gaan, daarom heeft [verzoeker] de keuze gemaakt om de bus weer terug te verbouwen. De onderneming [bedrijf] heeft [verzoeker] opgericht vlak voor de uitbraak van de Corona-pandemie.
Mr. [naam 2] heeft toegelicht dat, in de periode dat het RDW gesloten was, de schuldeisers zich bij [verzoeker] hebben gemeld. De schulden zijn opgelopen, omdat er ook dwangsommen werden verbeurd. Op het moment dat bekend werd dat [verzoeker] financieel in de problemen zou gaan raken, is [verzoeker] gaan werken. Mr. [naam 2] heeft toegelicht dat de situatie met de Corona-pandemie een onvoorziene omstandigheid is geweest. Bij het aangaan van het krediet was er nog geen sprake van een pandemie. Het ondernemingsplan van [verzoeker] was zodanig dat met het oog op het doen van de juiste investeringen er winst zou moeten worden gemaakt.
Er was overeenstemming bereikt over de verkoop van de bus tegen € 35.000,--. Deze verkoop heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, maar de bus is teruggevorderd en verkocht door [verweerster]. Het gedeelte van de vordering dat ziet op het krediet is door de verkoop van de bus afgelost. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de dwangsommen is niet afgelost.
[verzoeker] stelt dat hij geen boekhouding heeft bijgehouden, omdat hij pas gestart is met de onderneming. De heer [naam 1], de vader van [verzoeker], vult aan dat er nog maar sprake was van één bus.
Mr. [naam 2] heeft aangevuld dat de desbetreffende bus niet verkocht zou kunnen worden, ook al was er wel een gedegen boekhouding. Het niet hebben van boekhouding ziet mr. [naam 2] niet als reden voor een schuldeiser om niet akkoord te gaan met het gedane voorstel.
De rechter heeft [verzoeker] voorgehouden dat ABN AMRO heeft gesteld in het verweerschrift dat er na het afsluiten van het krediet onverantwoorde transacties hebben plaatsgevonden. Mr. [naam 2] heeft gesteld dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Mr. [naam 2] heeft verklaard dat deze transacties zien op investeringen in de onderneming. Het krediet is gebruikt door [verzoeker]. ABN AMRO heeft ook gesteld dat [verzoeker] in het verleden meer loon per maand heeft ontvangen dan nu. Mr. [naam 2] stelt zich op het standpunt dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Het is afhankelijk van de arbeidsmarkt en van allerlei andere factoren die bepalen of iemand een hoger loon kan genereren.
[verzoeker] heeft verklaard dat hij tijdens het aanvragen van het krediet geen hoger loon genereerde dan zijn huidige loon.
Aanvullende stukken d.d. 14 november 2023
Op 14 november 2023 heeft mr. [naam 2] aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
Mr. [naam 2] heeft een brief met de specificatie van de vordering van LAVG Gerechtsdeurwaarders namens [verweerster] van 3 augustus 2022 overgelegd.
Mr. [naam 2] heeft een aanvullende schriftelijke verklaring van [verzoeker] overgelegd waarin [verzoeker] vragen van schuldeisers beantwoordt. [verzoeker] stelt in de schriftelijke verklaring dat hij een hoger inkomen genereerde tijdens de aanvraag van het krediet, omdat hij destijds werkte bij een evenementenbureau in Amsterdam. Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij gebruik heeft gemaakt van een boekhouder die zijn boekhouding deed. [verzoeker] stelt dat hij de bus heeft ingeleverd, maar dat [verweerster] naderhand alsnog dwangsommen heeft opgelegd.
De overwegingen van de rechtbank
In artikel 287a lid 5 Faillissementswet is bepaald dat de rechtbank een verzoek tot het opleggen van instemming met een schuldregeling toewijst, indien de schuldeiser die weigert in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank concludeert dat 20 van de 22 schuldeisers, vertegenwoordigende ruim 70% van de schuldenlast, met het aanbod in het minnelijk traject hebben ingestemd, hetgeen een forse meerderheid is. De rechtbank dient echter onder andere ook te beoordelen of [verzoeker] het maximale heeft aangeboden.
Uit de overgelegde brief van LAVG Gerechtsdeurwaarders d.d. 3 augustus 2022 aan [verzoeker] concludeert de rechtbank dat het grootste gedeelte van de vordering van [verweerster] bestaat uit rente en niet – zoals [verzoeker] heeft gesteld – uit dwangsommen.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] wisselende verklaringen heeft afgelegd omtrent de hoogte van zijn inkomen rondom de periode van het aanvragen van het krediet. ABN AMRO heeft in het verweerschrift d.d. 10 november 2023 een salarisstrook van [verzoeker] overgelegd waaruit blijkt dat [verzoeker] maandelijks circa € 4.080,-- (bruto) heeft verdiend. [verzoeker] heeft bij het verzoekschrift een salarisstrook overgelegd waaruit blijkt dat hij maandelijks circa
€ 1.798,37 verdient. Op de zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij ten tijde van het aanvragen van het krediet geen hoger inkomen genereerde, maar bij de aanvullende schriftelijke verklaring stelt [verzoeker] dat hij wel een hoger inkomen heeft gehad. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] in zijn huidige baan ongeveer de helft minder betaald krijgt. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn verdiencapaciteit, waarom [verzoeker] in deze functie de helft minder verdient en waarom het gedane aanbod op basis van zijn huidige salaris het maximaal haalbare is.
Ook stelt de rechtbank vast dat [verzoeker] wisselend heeft verklaard over het hebben van een boekhouding. Op de zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij geen gebruik heeft gemaakt van een boekhouder en een summiere boekhouding bijhield. In de aanvullende schriftelijke verklaring heeft [verzoeker] verklaard dat hij wel een boekhouder heeft ingehuurd en dat deze persoon zorg heeft gedragen voor zijn kwartaalaangiftes. Het ligt op de weg van [verzoeker] om een deugdelijke boekhouding te hebben en hierover richting de schuldeisers voldoende duidelijkheid te verschaffen, zodat de schuldeisers een weloverwogen keuze kunnen maken met betrekking tot het gedane aanbod. Daarnaast is het zo dat indien er geen boekhouding wordt gevoerd, men niet te goeder trouw is ten aanzien van het aangaan en onbetaald laten van schulden omdat een behoorlijk overzicht van inkomsten en uitgaven ontbreekt. De goede trouw speelt mede een rol bij de beoordeling of de weigering van een schuldeiser om in te stemmen met een aanbod onredelijk is.
ABN AMRO heeft gesteld dat [verzoeker] na de verstrekking van het krediet onverantwoorde transacties heeft verricht. Mr. [naam 2] heeft tijdens de zitting gesteld dat deze transacties zien op investeringen in de onderneming. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] deze stelling niet heeft onderbouwd. [verzoeker] heeft nagelaten om de gedane uitgaven te specificeren door bewijsstukken te overleggen en geen inzicht te verschaffen in zijn uitgavepatroon. Het is aan [verzoeker] om volledig open kaart te spelen met de schuldeisers over zijn financiële situatie. Een schuldeiser hoeft niet akkoord te gaan met een aanbod dat is gebaseerd op een onduidelijke financiële situatie. In zo’n geval kan lastig/niet worden vastgesteld of het gedane aanbod het maximaal haalbare is.
Door de wisselende verklaringen van [verzoeker] omtrent zijn salaris, de boekhouding en het niet verschaffen van voldoende financiële inlichtingen, kan de rechtbank ook niet vaststellen of [verzoeker] het maximaal haalbare heeft aangeboden aan zijn schuldeisers.
De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] om schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling dan ook afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287a Faillissementswet af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
____________________________
Tegen dit vonnis kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen door de schuldeiser(s) op wie het verzoek betrekking had.