ECLI:NL:RBOVE:2023:5361

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
C/08/290722 / FA RK 23-102
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige na overlijden van de moeder en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 juli 2023 een beschikking gegeven in een complexe situatie rondom de gezagsbeëindiging van de vader over zijn dochter, [minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2007. De moeder van [minderjarige] is overleden, wat heeft geleid tot een reeks juridische procedures en een ondertoezichtstelling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat hij niet in staat is gebleken om de belangen van [minderjarige] te waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader, ondanks zijn liefde voor zijn dochter, niet adequaat kan reageren op de situatie en dat zijn houding en gedrag schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er al twee jaar geen contact is tussen de vader en [minderjarige], wat de situatie verder compliceert. De rechtbank heeft besloten om de GI, de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, als voogd te benoemen, zodat er een buffer is tussen de vader en de pleegvader. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat zij recht heeft op een stabiele en veilige omgeving. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/290722 / FA RK 23-102
beschikking van de meervoudige kamer van 13 juli 2023
inzake
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verzoeker,
verder te noemen: de raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
voorheen in het kader van de pilot gezagsbeëindiging als advocaat toegevoegd
mr. M. Tijken, thans advocaat mr. R. Broeksema te Zwolle,
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Zwolle,
[de pleegvader],
hierna te noemen de pleegvader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1.
Op 9 januari 2023 is het verzoek met bijlagen van de raad tot gezagsbeëindiging ingekomen bij de griffie.
1.2.
Op 12 januari 2023 is de bereidverklaring van de GI om de voogdij op zich te nemen binnengekomen.
1.3.
Op 19 januari 2023 is een e-mail van vader ingekomen, waarop namens de rechtbank is gereageerd bij e-mail van 23 januari 2023. De vader heeft hierop vervolgens gereageerd in een e-mail van 24 januari 2023.
1.4.
Op 20 januari 2023 en vervolgens nogmaals op 23 januari 2023 is een e-mail van vader ingekomen met daarin onder meer een verzoek om uitstel, die door de rechtbank is doorgestuurd aan mr. Tijken en de raad. Hierop is nog diezelfde dag een reactie van
mr. Tijken ontvangen, waarna vader op 24 januari 2023 opnieuw een e-mail heeft gestuurd. Hierna heeft vader op 27 januari 2023, 31 januari 2023 en 7 februari 2023 e-mails gestuurd en op 9 februari 2023 een verweer tegen het verzoek gezagsbeëindiging met diverse zelfstandige verzoeken. Hierop heeft de rechtbank gereageerd in de mail van
16 februari 2023.
1.5.
Op 24 januari 2023 heeft de raad een e-mail gestuurd met als bijlage een brief die als een bijlage van het rapport moet worden gezien.
1.6.
Op 31 januari 2023 heeft vader diverse bijlagen in het geding gebracht.
1.7.
Op 2 februari 2023 is door de GI de akte van overlijden van moeder ingediend.
1.8.
Op 9 februari 2023 heeft de vader een nadere reactie op het verzoekschrift met diverse bijlagen in het geding gebracht. Daarin zijn door de vader een aantal zelfstandige verzoeken gedaan die, met verwijzing naar voormelde e-mail van 16 februari 2023, deels afzonderlijk zijn ingeschreven zoals hierna vermeld.
1.9.
Op 15 februari 2023 heeft vader ter kennisneming een brief van die datum met bijlagen gericht aan de president en teamvoorzitter van deze rechtbank in het geding gebracht.
1.10.
Op 20 februari 2023 heeft de voorzitter met [minderjarige] gesproken.
1.11.
Op 8 maart 2023 is een e-mail van mr. Tijken binnengekomen waaruit blijkt hij zich als advocaat van vader onttrekt. Bij e-mail van diezelfde datum heeft de rechtbank vader in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken een nieuwe advocaat te zoeken.
1.12.
Op 9 maart 2023 is een e-mail van vader ingekomen in reactie op het onttrekken van mr. Tijken.
1.13.
Op 16 maart 2023 is een e-mail van vader binnengekomen als reactie op een bericht van de rechtbank.
1.14.
Op 20 maart 2023 is een reactie van vader binnengekomen op het onttrekken van mr. Tijken.
1.15.
Op 27 maart 2023 heeft vader een e-mail gestuurd met als bijlage een nadere onderbouwing van zijn standpunten in de zaken die op 31 maart 2023 worden behandeld.
1.16.
Op 28 maart 2023 heeft mr. Broeksema aanvullende stukken in het geding gebracht.
1.17.
Op 30 maart 2023 is namens vader een e-mail binnengekomen.
1.18.
Op 31 maart 2023 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden, gelijktijdig met de procedures onder zaaknummer 292684 JE RK 23-345 (conflictbehandeling uithuisplaatsing), zaaknummer 292685 JE RK 23-346 (opheffing ondertoezichtstelling), zaaknummer 292686 JE RK 23-347 (beëindiging contactverbod) en zaaknummer 292687 JE RK 23-348 (vervanging GI). Verschenen en gehoord zijn:
- mr. R. Broeksema namens vader (inzake de gezagsbeëindiging)
- [opa] namens vader (inzake de overige zaken), verder te noemen: opa,
en ten aanzien van alle procedures:
- de pleegvader,
- [naam 1] en mevrouw [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen: de raad,
- [naam 3] en [naam 4] namens de GI.
Vader is met kennisgeving niet verschenen. Mr. Broeksema en opa hebben pleitaantekeningen overgelegd in de procedures waarin zij afzonderlijk het woord hebben gevoerd. Met instemming van opa heeft deze zijn aantekeningen niet voorgedragen en is volstaan met het inlassen van leespauze voor het lezen van deze pleitaantekeningen.
1.19.
Op 6 april 2023 is mede namens vader door opa een wrakings- dan wel klachtverzoek ingediend. Het wrakingsverzoek is behandeld tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer op 15 mei 2023. Ten aanzien van de klachtprocedure heeft het gerechtsbestuur aan opa laten weten dat een en ander zal worden behandeld nadat de onderhavige procedure is afgerond.
1.20.
Op 16 mei 2023 zijn namens opa in het kader van alle aanhangige procedures aanvullende stukken in het geding gebracht. De rechtbank heeft opa bij e-mail van
17 mei 2023 laten weten dat deze stukken niet in de beoordeling zullen worden betrokken omdat de mondelinge behandeling is gesloten en aan partijen niet om aanvullende stukken is verzocht.
1.21.
Voor zover ten aanzien van deze procedure van belang heeft de wrakingskamer bij beslissing van 5 juni 2023 bepaald dat het wrakingsverzoek dat is gedaan in het kader van de gezagsbeëindiging, het verzoek tot beëindiging van een contactverbod en het verzoek tot vervanging van de GI wordt afgewezen en dat een eventueel volgend verzoek tot wraking in zaken die betrekking hebben op gezag, omgang, hoofdverblijfplaats of het functioneren/de werkwijze dan wel de vervanging van de GI niet in behandeling zal worden genomen.

2.De feiten

2.1.
Vader en moeder, [de moeder] , zijn op [datum 1] in [plaats 1] met elkaar gehuwd. Tussen de ouders is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op [datum 2] ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
2.2.
Vader en moeder zijn de ouders van:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2007, verder te noemen: [minderjarige] .
De ouders oefenden gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . Vanwege het overlijden van moeder op [datum 3] oefent de vader alleen het ouderlijk gezag uit.
2.3.
Na verwijzing door de rechtbank Noord-Nederland heeft de kinderrechter in deze rechtbank, locatie Zwolle, bij beschikking van 28 september 2020 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld.
2.4.
Op [datum 3] is de moeder van [minderjarige] overleden.
2.5.
Bij beschikking van 30 september 2020 is toestemming verleend voor het verblijf van [minderjarige] in Kroatië in de periode van 2 oktober 2020 tot 11 oktober 2020. [minderjarige] zal dan samen met pleegvader (waartegen door vader bezwaar was gemaakt) aanwezig zijn bij de begrafenis van haar moeder. Tevens is bij die beschikking de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij pleegvader verleend voor de duur van twee weken en is de beslissing voor het overige aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 12 oktober 2020 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor de duur van een jaar. Bij afzonderlijke beschikking van die datum is tevens een machtiging verleend voor uithuisplaatsing op het adres van pleegvader voor de duur van drie maanden tot 28 december 2020.
2.7.
Bij beschikking van 27 oktober 2020 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot stopzetting van het contact van vader met [minderjarige] toegewezen, waarbij binnen een termijn van drie maanden duidelijk wordt welke zorg- en contactregeling passend is. Deze beschikking is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2021 bekrachtigd.
2.8.
Bij beschikking van 24 december 2020 is het verzoek van vader tot vervanging van de GI afgewezen. Deze beschikking is eveneens op 20 juli 2021 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd.
2.9.
Bij beschikking van 28 december 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing op het adres van pleegvader verleend voor de duur van zes maanden tot 28 juni 2021.
2.10.
Bij beschikking van 12 mei 2021 worden de aanvullende verzoeken van vader tot het niet-ontvankelijk verklaren van het Plan van Aanpak, het vervangen van de therapeut van [minderjarige] , het intrekken/vervallen verklaren van de machtiging tot uithuisplaatsing, het vaststellen dat de GI een onrechtmatige daad heeft gepleegd, het beëindigen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, het herroepen, als ingetrokken of beëindigd beschouwen van de eerdere beschikkingen, het handelen van de raad en de GI als onrechtmatig te beoordelen in verband met misbruik van (proces)recht, de onmiddellijke opheffing van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, het vaststellen dat er vanaf 28 september 2020 sprake is van rechtsmisbruik en misbruik van procesrecht door de raad en de GI en dus van onrechtmatig handelen, schadeplichtig aanmerken van de raad en de voor nu en de toekomst voor wat betreft hulp- en begeleidingskosten voor [minderjarige] en overige materiële en immateriële kosten in relatie tot de gedingen en het vervangen van de huidige GI allemaal afgewezen. Daarbij wordt vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken om voor recht te verklaren dat de raad en de GI onrechtmatig hebben gehandeld.
2.11.
Bij beschikking van 17 juni 2021 wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op het adres van pleegvader verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tevens worden de verzoeken van vader tot onmiddellijke opheffing van de ondertoezichtstelling, het intrekken van de machtiging tot uithuisplaatsing, het benoemen van een bijzondere curator, het vervangen van de GI, het bevelen van een contra-expertise, het veroordelen van de raad en de GI in de kosten van de procedure, de veroordeling tot het betalen van een materiële en een immateriële schadevergoeding en het veroordelen om de kosten te betalen die gepaard met het herstel van trauma’s bij [minderjarige] en met het herstel van de gezinsontwrichting, afgewezen. Vader gaat van deze beschikking in hoger beroep. In deze procedure wordt door pleegvader verweer gevoerd.
2.12.
Bij tussenbeschikking van 8 oktober 2021 wordt de machtiging tot uithuisplaatsing op het adres van pleegvader verlengd met een maand en wordt de beslissing ten aanzien van de resterende periode aangehouden in verband met een door vader gedaan wrakingsverzoek. Bij beschikking van 14 oktober 2021 is de vader, zonder mondelinge behandeling, niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek.
2.13.
Bij beschikking van 8 november 2021 wordt zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing op het adres van pleegvader verlengd tot
12 oktober 2022. Vaders verzoeken tot het opheffen van de ondertoezichtstelling, het intrekken van de machtiging uithuisplaatsing, het vervangen van de GI en het vaststellen van een zorg- en contactregeling van vader met [minderjarige] worden afgewezen. Vader gaat van deze beschikking in hoger beroep. De mondelinge behandeling is uitgesteld tot 16 november 2022.
2.14.
Bij beschikking van 3 maart 2022 beslist de rechtbank dat voor recht wordt verklaard dat er geen toestemming van de gezaghebbende vader nodig is voor de medische behandeling van [minderjarige] bij de GGZ Leeuwarden. Vader gaat van deze beslissing in beroep. Bij beschikking van 20 oktober 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
2.15.
Bij beschikking van 21 april 2022 is het pleegvader toegestaan om zonder toestemming van vader met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Kroatië tijdens de meivakantie. Het tijdens de zitting gedane wrakingsverzoek wordt niet in behandeling genomen. Vader gaat van deze beslissing in beroep. Bij beschikking van
20 oktober 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
2.16.
Bij beschikking van 27 september 2022 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing op het adres van pleegvader verlengd tot
27 oktober 2023. Het door vader tijdens de mondelinge behandeling door opa als zijnde de gemachtigde van vader gedane wrakingsverzoek van de kinderrechter is niet in behandeling genomen. Vaders verzoeken tot het opheffen van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing worden afgewezen. Daarnaast wordt vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het advies van de raad. Bij beschikking van 13 april 2023 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de kinderrechter van 27 september 2022 bekrachtigd.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen en om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Voor de onderbouwing wordt verwezen naar het verzoekschrift met bijlagen. Aanvullend stelt de raad dat na het overlijden van moeder er een situatie is ontstaan die moeilijk is voor alle betrokkenen. Het was moeilijk om in Kroatië afscheid van moeder te nemen. Het verblijf in [plaats 2] heeft [minderjarige] als onprettig ervaren en ze is bang dit nog eens mee te gaan maken. Dat vader weigert om met de GI in gesprek te gaan, geen contact met school heeft en niet met vakantie en behandeling kan instemmen, is allemaal niet in het belang van [minderjarige] en getuigt niet van een goede invulling van zijn rol als gezagdragende ouder. Daarnaast geldt dat [minderjarige] nu al ruim twee jaar in de onzekerheid leeft of ze bij pleegvader in [woonplaats 2] mag blijven, waar sprake is van een warme opvoedsituatie. Als het verzoek van de raad wordt toegewezen zal [minderjarige] geen last meer hebben van procedures en komt ze toe aan rouwverwerking. Van belang is dat de GI wordt benoemd als voogd om zo een buffer te zijn tussen vader en pleegvader.

4.Het standpunt van vader en de GI

4.1.
In zijn persoonlijk verweer stelt vader dat de raad heeft verzuimd bij zijn rapportage de reactie van vader op het verzoek mee te zenden. Vader heeft een en ander helaas al vaker moeten meemaken in de ruim drie jaar waarin er sprake is van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. Het betrekken van de reactie van de vader heeft zowel de raad als de GI steeds overgelaten aan de rechtbank, maar de reacties van vader zijn nooit betrokken in de concept-rapportages. Vader is daarnaast van mening dat de raadsrapportage geen feitelijk bewijs bevat ten aanzien van de gronden die nodig zijn voor toepassing van artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW). Ieder onderzoek van de woon- en leefsituatie van vader en [minderjarige] is achterwege gelaten sinds [datum 3] in een situatie waarin er volgens vader sprake was van een onwettig contactverbod. Door de raad, de GI en de rechterlijke macht is samengespannen, nu in de loop van de tijd van ouderverstoting en onthechting sprake is met beëindiging van het gezag tot uiteindelijk gevolg. Daarbij is steeds voorbij gegaan aan de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 augustus 2020, die door het overlijden van de moeder op [datum 3] op die datum in kracht van gewijsde is gekomen.
Vader stelt verder dat de raad Oost Nederland in de periode van [datum 3] tot eind februari 2022 niet inhoudelijk dan wel actueel betrokken is geweest bij het gezin van vader en [minderjarige] terwijl de woonplaats van [minderjarige] vanaf die datum [woonplaats 1] was. Ook is vader, om geen valse verwachtingen te wekken, vanaf oktober 2020 op geen enkele wijze betrokken in de netwerkscreening/perspectiefbepaling bij pleegvader. Uit de procedure die door de moeder aanhangig is gemaakt bij de rechtbank Leeuwarden blijkt dat moeder het gezag van vader niet wilde beëindigen maar dat ze de wens had dat [minderjarige] bij haar partner kan blijven opgroeien. In die procedure heeft de raad, zo blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 15 juli 2020, gesteld dat de huidige situatie meer reden is voor een beschermings-onderzoek dan de onzekere toekomstige situatie van [minderjarige] . Als de rechtbank een onderzoek zou gelasten naar de hoofdverblijfplaats dan zal een beschermingsonderzoek daarin meegenomen worden.
Vader heeft de overtuiging dat er sprake is van een ernstig rechtsmisbruik en een ernstig misbruik van procesrecht, waarbij mensenrechten worden geschonden. Hij heeft niet de verwachting dat de rechtbank in de voorliggende kwesties anders zal beslissen dan er in het verleden is gedaan. In zijn optiek zijn de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing altijd onwettig geweest waar het belang van [minderjarige] niet bij gebaat is (geweest).
4.2.
De GI steunt het verzoek van de raad, al heeft de GI het anders gewild. Er zijn veel levensverhalen gedeeld maar de GI ziet geen andere weg meer dan deze. De GI ziet een vader en een opa die veel van [minderjarige] houden, maar waarmee ze niet verder komen. [minderjarige] is toe aan rust. De GI gunt vader contactherstel, maar vader staat er niet voor open zonder dat eerst wordt rechtgezet dat [minderjarige] bij hem thuis hoort. Vader wil daarom niet in gesprek met de GI en in de contacten die er waren uitte vader zich dreigend waardoor het contact is stopgezet. [minderjarige] zegt niet dat er nooit meer contact kan zijn, maar ze wil voor nu rust en in [woonplaats 2] kunnen zijn en wonen.
4.3
Pleegvader kent [minderjarige] vanaf het moment dat ze negen jaar is en zorgt nog steeds voor haar. Pleegvader heeft in het belang van [minderjarige] steeds gepleit voor samenwerking met vader en opa en wil dat ook nu nog, ondanks alles wat er over hem is gezegd en geschreven door vader en opa. Pleegvader kent opa niet, behalve van de diverse procedures. Stiefvader betwist dat er sprake is van een contactverbod al erkent hij dat er geen contact is. Pleegvader staat achter [minderjarige] en werkt mee met alle instanties.
4.4
Voor het overige verwijst de rechtbank naar het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal en de daarvan deel uitmakende pleitaantekeningen van mr. Broeksema en opa.

5.De beoordeling

Vooraf
5.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de opmerkingen van vader die de totstandkoming van het rapport van de raad betreffen. De rechtbank dient echter te beslissen op basis van het verzoek en de rapportage die daarvan deel uitmaakt en constateert dat daarvan de reactie van vader op het rapport d.d. 8 januari 2023 deel uitmaakt. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de brief van de raad van 23 januari 2023 die een reactie is op brieven die door vader aan de raad zijn gestuurd op 23 december 2022 en 8 januari 2023. Op grond van het voorgaande kan aan dit verweer van vader voorbij worden gegaan.
5.2.
Op basis van de feiten zoals die hiervoor zijn weergegeven, geldt dat er in deze sprake is van een bijzonder verdrietige situatie waarin er zoals mr. Broeksema terecht en treffend schrijft en zegt alleen maar verliezers zijn. Al die feiten hebben helaas gemaakt dat de rechtbank nu dient te beslissen op het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging van vader over [minderjarige] in de situatie waarin zij ook haar moeder al moet missen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Ingevolge artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overweegt de rechtbank dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de vader de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.5.
De rechtbank overweegt dat er anderzijds ook redenen kunnen zijn om het gezag niet te beëindigen, ondanks dat aan de wettelijke grondslag daarvoor is voldaan. Die ruimte is mede ontstaan door de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaronder de uitspraak van 10 september 2019, zaaknummer 37283/13 (Strand Lobben/Noorwegen). Op basis van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gaat het EHRM uit van een andere maatstaf voor een gezagsbeëindiging dan de Nederlandse wetgever in artikel 1:266 BW. Volgens artikel 8 EVRM behoeft een gezagsbeëindiging een zorgvuldige afweging van de belangen van de ouder(s) en de belangen van het kind, die mede voortvloeien uit het IVRK. Op een staat rust hierin een positieve verplichting om hereniging van een uit huis geplaatst kind met in dit geval haar vader mogelijk te maken. Van een schending van artikel 8 kan sprake zijn indien de belangen van een ouder onvoldoende zijn afgewogen of indien niet is gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van het kind op dit moment worden geschaad indien de ouder het gezag behoudt. Bovendien dient een lichtere maatregel te worden verkozen boven een zwaardere maatregel als het doel daarmee ook kan worden bereikt. Een kinderbeschermingsmaatregel moet in beginsel tijdelijk zijn en de belangen van het kind om - na het verstrijken van een aanzienlijke periode - haar feitelijke gezinssituatie bij pleegvader te kunnen voortzetten, kunnen prevaleren boven de belangen van de vader bij gezinshereniging.
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat beëindiging van het gezag een maatregel is die diep ingrijpt in het leven van zowel de vader van wie het gezag wordt beëindigd als dat van [minderjarige] over wie het gezag wordt uitgeoefend. De wet stelt dan ook strenge eisen voor het toepassen van deze maatregel.
5.7.
Als eerste is de rechtbank van oordeel dat vader geen of in ieder geval onvoldoende oog heeft voor het belang van [minderjarige] , dat naar het oordeel van de rechtbank in deze voorop moet staan. Evident is dat de periode rondom het overlijden van moeder voor alle betrokkenen een heftige periode is geweest. Daaraan is echter door vader een bijzonder heftig aspect toegevoegd, namelijk het verblijf van [minderjarige] in [plaats 2] . Het lukt vader niet om het effect van deze handeling te betrekken in zijn eigen houding zoals hij die in het kader van deze procedure inneemt. Het feit dat hij er compleet aan voorbij gaat hoe die situatie voor [minderjarige] is geweest die net haar moeder had verloren, is misschien nog wel het meest pijnlijke. Daarmee doet vader namelijk geen recht aan [minderjarige] en daarmee voedt hij de angst van kans op herhaling zoals die er sindsdien bij [minderjarige] is. Daarnaast is gebleken dat het vader niet lukt om enkel bemoedigend en uitnodigend in de richting van [minderjarige] te reageren op een kaartje van [minderjarige] aan hem in het kader van contactherstel, anders dan door zijn eigen visie op de gehele situatie aan [minderjarige] te ventileren. In de situatie waarin er nu al twee jaar geen contact is tussen vader en [minderjarige] kan het naar het oordeel van de rechtbank niet zo zijn dat gesprekken die wellicht moeten leiden tot contactherstel, zonder begeleiding van derden gaan plaatsvinden. Het belang van [minderjarige] vereist ondersteuning daarin voor in ieder geval [minderjarige] als vader dan wel opa van mening zijn dat hij (of zij gezamenlijk) dit niet nodig hebben.
5.8.
Daarnaast lukt het vader niet om de diverse beschikkingen zoals die zijn gegeven door eerst de kinderrechter en die later in hoger beroep zijn bekrachtigd door het Gerechtshof, te accepteren. Nu er geen cassatie is ingesteld, staan deze uitspraken ook vast.
Het staat ook vast dat de ouders het bij leven van moeder al niet eens waren over de verblijfplaats van [minderjarige] in geval van het aanstaande overlijden van moeder. Daarover is een procedure gevoerd. Moeder heeft daarin geen gelijk gekregen maar wel was de strijd tussen ouders aanleiding voor het vragen van een raadsonderzoek. Het overlijden van moeder heeft vervolgens gemaakt dat er een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing op het adres van pleegvader zijn gekomen. Vader is van mening dat steeds voorbij is gegaan aan de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 augustus 2020. Die visie deelt de rechtbank niet. Het belang van [minderjarige] heeft kennelijk gemaakt dat op dat moment moest worden afgeweken van de situatie dat [minderjarige] bij haar vader als nog enige gezagdragende ouder zou opgroeien. Vader heeft daartegen verweer gevoerd en nadat de kinderrechter had beslist ook steeds hoger beroep ingesteld. Op zichzelf kan vader die proceshouding niet worden verweten ware het niet dat deze er toe leidde dat hij door ook over [minderjarige] te nemen beslissingen, bijvoorbeeld het krijgen van therapie en het mee mogen op vakantie, telkens ter discussie te stellen, nog meer procedures noodzakelijk werden bij de rechtbank en later het Gerechtshof. Ieder beslismoment in het kader van de ondertoezichtstelling zorgde voor stress en dat kwam de samenwerking met de GI niet ten goede. Daarmee werd ook [minderjarige] belast omdat zij vanwege haar leeftijd op verzoeken die haar betreffen door de rechter naar haar mening moest worden gevraagd. Dat is zeer belastend en inmiddels is de situatie ontstaan dat het op school niet zo goed gaat. [minderjarige] gaat gebukt onder de voortdurende strijd waarin door vader enkel wordt vastgehouden aan de fouten die in het verleden in zijn ogen door instanties en rechters zijn gemaakt. Volgens vader is erkenning hiervan noodzakelijk en blijft hij uitgaan van de situatie zoals die in de uitspraak van
26 augustus 2020 door de rechtbank voor ogen stond. Er zijn inmiddels bijna drie jaren verstreken waarin er – door de houding van vader – geen stap vooruit is gezet en [minderjarige] wel telkens in de beslissingen over haar is beperkt en onderdeel van vaders strijd is geworden. Als vader het gezag behoudt zal die strijd voortduren en zal [minderjarige] in haar gezondheid en ontwikkeling worden geschaad. Een lichtere maatregel is daarom niet passend meer.
5.9.
De rechtbank heeft diep nagedacht over hetgeen de advocaat van vader naar voren heeft gebracht. Mr. Broeksema heeft getracht de oorsprong van de huidige situatie te duiden vanuit de ervaringen van vader. Hij heeft dit gedaan zonder in te zoomen op eventueel te maken verwijten en heeft daarmee een pijnlijke en verdrietige schets gegeven van deze situatie. De rechtbank heeft daarin gehoord dat vader dit ook niet zo heeft gewild en heeft afgewogen of het mogelijk is dat de escalatie hier stopt en dat wordt toegewerkt naar een normalere situatie, waarin in het tempo van [minderjarige] wordt toegewerkt naar herstel van de contacten met haar vader. De rechtbank ziet immers in de kern een liefhebbende vader, die zijn dochter mist. De rechtbank ziet echter ook hoe vader de afgelopen jaren is omgegaan met de in zijn ogen en die van opa onrechtvaardige gang van zaken, waarin vader alles alleen maar meer heeft doen escaleren door zijn wijze en de vorm van communiceren. Die communicatie van vader lijkt vanaf het begin van de kinderbeschermingsmaatregelen op geen enkel moment meer gericht te zijn geweest om constructief samenwerken, maar heeft steeds meer de vorm gekregen van persoonlijke aanvallen op iedereen die bij [minderjarige] is betrokken. Het belang van [minderjarige] lijkt daarbij geen moment de eerste prioriteit te hebben gehad. Het lijkt erop dat de tijd voor vader stil is blijven staan in [datum 3] , terwijl [minderjarige] (ook) door heeft moeten gaan met leven. Ondanks dat vader ongetwijfeld het idee heeft gehad dat hij dit allemaal deed in het belang van zijn dochter, heeft niet zozeer de gang van zaken hem op een afstand geplaatst, maar vooral zijn eigen drang naar gelijk krijgen en de manier waarop hij dat heeft geprobeerd te krijgen. In dit geval ten koste van alles, waaronder het contact met [minderjarige] en nu ook zijn gezag omdat naar het oordeel van de rechtbank aan de gronden van artikel 1:266 BW is voldaan. Het momentum om dit om te draaien of bij te sturen leek aanwezig tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag, maar is onvoldoende uit de verf gekomen in de ogen van de rechtbank om de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] bij het behouden van het gezag door vader weg te nemen. Er moet teveel hersteld worden en er moet zoveel wantrouwen overwonnen worden in een samenwerking die al ruim 2,5 jaar onder druk staat, dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat dit binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn gaat gebeuren. Natuurlijk ziet de rechtbank het risico dat dit momentum verloren gaat met deze beslissing, maar toch roept de rechtbank de vader op voort te gaan op door de advocaat ingestoken weg. Voor vader en opa is het van belang te beseffen dat het enkel voor henzelf heel belangrijk is dat alles wat in het verleden fout is gegaan wordt besproken alvorens tot contactherstel te kunnen komen. Voor [minderjarige] is dat niet belangrijk. Zij zou vooral de liefhebbende en trotse kant van vader, die hij ook heeft, willen zien. Een herstel in het contact met [minderjarige] , op een voor haar passende wijze, kan alleen maar vorm krijgen als vader de stap durft te zetten het rigide zwart-wit denken los te laten en te gaan samenwerken met iedereen die is aangesteld om het belang van [minderjarige] te waarborgen, met name de voogden en de pleegvader. Bovenal is nodig dat vader op geloofwaardige wijze aan [minderjarige] kan duidelijk maken dat hij, hoe moeilijk dat voor hem ook is, volledig accepteert dat zij bij haar pleegvader verder zal opgroeien; dat hij haar wens op dat punt respecteert. Dat kan de basis zijn voor herstel van het contact. Als vader dat niet kan en als ook opa dat niet op kan brengen dan zal er tussen [minderjarige] en vader (en opa) niets veranderen. Het enige voordeel van het beëindigen van het gezag van vader is dan dat [minderjarige] niet steeds hoeft af te wachten wat vader vindt van iets waarover ten behoeve van haar beslist moet worden en dat ze niet telkens weer op gesprek hoeft bij een rechter om haar standpunt te verwoorden als vader het niet eens is met een door de GI voorgestelde beslissing. Voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige] is dat echter wel een heel groot voordeel. Overigens zal ook na beëindiging van het gezag van vader op de GI de in de wet genoemde informatie- en consultatieverplichting blijven rusten. De bevoegdheid om daadwerkelijk te beslissen komt bij de voogdes te berusten.
5.10.
De raad heeft verzocht de GI als voogd te benoemen. Nu de GI de bereidheid heeft om met de voogdij te worden belast zal de rechtbank als volgt beslissen.
5.11.
In het gesprek dat de voorzitter van de rechtbank in het kader van deze procedure met [minderjarige] heeft gehad, houdt zij de deur voor contact met haar vader open voor de langere termijn. Voor haar is het nog niet: ‘
nooit meer’. De rechtbank hoopt er oprecht op dat deze beschikking er op termijn aan kan bijdragen dat er wel weer gewerkt kan worden aan contactherstel. De GI heeft aangegeven hiertoe bereid te blijven. Dat is er ook de reden van dat de rechtbank een brief aan [minderjarige] zal schrijven die wordt opgenomen in deze beschikking, zodat een ieder op de hoogte is van de inhoud hiervan. Deze brief aan [minderjarige] wordt aan de GI gezonden, zodat de GI de brief met [minderjarige] kan bespreken.
5.12.
De rechtbank heeft, enkel ondertekend door de voorzitter, de volgende brief aan [minderjarige] geschreven.
Beste [minderjarige] ,
Ik heb op 20 februari jl. met je gesproken en daarna op 31 maart 2023 samen met twee collega’s met je vader, opa, pleegvader en de mensen van de jeugdbescherming en de raad voor de kinderbescherming gesproken. Onze beslissing heeft enige tijd op zich laten wachten waardoor je helaas langer dan gewenst in onzekerheid hebt gezeten.
De rechtbank vindt het van belang dat je in [woonplaats 2] verder kunt opgroeien. Daar heb je het naar je zin bij pleegvader en zijn partner, daar heb je je sociale leven waar je je fijn in voelt. Omdat je binnen het kader van de ondertoezichtstelling altijd maar moest afwachten of de rechter die situatie voortzette, is nu door de raad onder andere om die reden beëindiging van het gezag van je vader verzocht. Dat verzoek heeft de rechtbank toegewezen. De GI wordt nu in plaats van je jeugdbeschermer je voogd die voortaan alles alleen over jou kan beslissen.
Op dit moment heb je geen omgang met je vader en ook niet met opa. Voor zowel je vader als je opa is dat lastig, omdat ze veel van je houden. Je hebt in het gesprek met mij aangegeven dat de deur op een kier staat als het gaat om het weer hebben van contact op de langere termijn. Voor nu wil je rust. Wij rechters zijn gezamenlijk van mening dat het ook in jouw belang is om die rust te krijgen. In de gesprekken die je met je voogd zult hebben, zal contactherstel wel een punt van gesprek worden en daarna blijven. Het is in zijn algemeenheid in het belang van kinderen, en dus ook van jou, om ook contact te hebben met de ouder bij wie je niet woont. Dat het gezag van je vader nu is beëindigd, maakt dit niet anders. Je vader is en blijft jouw vader.
De rechtbank wenst je alle succes voor de toekomst bij alles wat je gaat doen en hoopt dat je vader en opa daar op de langere termijn ook deelgenoot van kunnen zijn. Hopelijk is deze beslissing daartoe een eerste aanzet en ontstaat er ruimte om op een positieve manier contact met elkaar te kunnen hebben.
Namens de rechtbank,
Mr. A. Flos

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het gezag van
[de vader], geboren op [geboortedatum 2] 1974 te [geboorteplaats 2] , over
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2007;
6.2.
benoemt over [minderjarige] tot voogd de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Flos, mr. J.H. Olthof en
mr. L. Pieters, allen kinderrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023 in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
a.
a) door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b) door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.