ECLI:NL:RBOVE:2023:5336

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
08-996192-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten en rooktabak

Op 28 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 47-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren met een proeftijd van 1 jaar. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten en rooktabak. De zaak kwam voort uit een strafrechtelijk onderzoek naar een illegale sigarettenfabriek in Utrecht, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij het transport van 2.760.000 sigaretten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat de sigaretten onveraccijnsde tabaksgoederen waren en dat hij betrokken was bij het transport vanuit een loodsopslag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit, dat in strijd was met de Wet op de accijns. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf opgelegd, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmodaliteit is verdisconteerd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996192-16 (P)
Datum vonnis: 28 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 en 25 maart 2022, 14 en 23 november 2023 en 28 december 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S. Ettalhaoui, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 14 november 2023, kort en bondig, op neer dat verdachte in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 11 november 2016 in Utrecht samen met anderen opzettelijk sigaretten en tabak voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns werd betaald.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 oktober 2016 tot en met 11 november 2016 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk (telkens) (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval 2.760.000 sigaretten, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

3.De inleiding: het strafrechtelijk onderzoek Betula

De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.
Op 30 februari 2016 brak er brand uit in een complex aan de [adres 2] . In dit complex verbleven ten tijde van de brand elf Indonesiërs. Drie van hen hebben op
7 maart 2016 aan de politie te kennen gegeven dat zij naar Nederland waren gekomen om in een sigarettenfabriek te gaan werken. Die sigarettenfabriek zou zich bevinden in het pand aan de [adres 3] . Opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD hebben daar vervolgens onderzoek naar gedaan. Aan de buitenzijde van het pand aan de [adres 3] zijn camera’s geplaatst. Daarnaast zijn personen stelselmatig geobserveerd en is vertrouwelijke communicatie opgenomen. Dat leverde onder meer de volgende onderzoeksresultaten op.
Op 31 oktober 2016 is waargenomen dat [verdachte] en [naam] , vanuit een loodsopslag aan het [adres 4] , twaalf pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen in een door [medeverdachte 1] bestuurde vrachtwagen hebben ingeladen. De vrachtwagen, met [medeverdachte 1] als chauffeur, is vervolgens vertrokken.
Op 11 november 2016 zijn in [plaats] (een zeehaven in het Verenigd Koninkrijk) zeventien pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen met een totale inhoud van 2.760.000 sigaretten, met op het verpakkingsmateriaal het merk Superkings aangeduid, in beslag genomen. Uit forensisch onderzoek volgt dat deze sigaretten met machine 149 zijn geproduceerd. Deze machine is in de hierna beschreven sigarettenfabriek in het pand aan de [adres 3] aangetroffen.
Op 9 december 2016 heeft er een inkijkoperatie in het pand aan de [adres 3] plaatsgevonden, waarbij een complete op dat moment niet in werking zijnde sigarettenfabriek is aangetroffen. Tijdens de inkijkoperatie is geconstateerd dat hier reeds sigaretten waren geproduceerd. In de ruimte van de sigarettenfabriek is een camera opgehangen. Daarnaast zijn monsters verzameld van de in de fabriek aangetroffen sigaretten. Op 23 januari 2017 kwam de productie van sigaretten in de sigarettenfabriek weer op gang. Op 12 mei 2017 heeft wederom een inkijkoperatie in het pand aan de [adres 3] plaatsgevonden, waarbij op drie europallets die zich in het pand bevonden een baken is geplaatst.
In de periode waarin het pand aan de [adres 3] is geobserveerd, zijn [medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] meermaals rondom en in het pand, waaronder in de fabrieksruimte, waargenomen. Het vliegticket voor één van de fabrieksarbeiders voor een reis van Nederland naar Zuid-Amerika in de onderzoeksperiode is geboekt en betaald door [medeverdachte 6] .
De opsporingsambtenaren hebben het pand aan de [adres 3] op 27 juni 2017 betreden. Op dit adres waren [bedrijf 1] B.V. van [medeverdachte 2] (die overigens ook de kantoorunits in het pand heeft gehuurd) en de eenmanszaak [bedrijf 2] van [medeverdachte 4] gevestigd. Op de begane grond van het pand aan de [adres 3] bevond zich een in werking zijnde sigarettenfabriek. Op de bovenverdieping van dat pand bevonden zich onder meer slaapvertrekken van personen die in de fabriek werkzaam waren. In de sigarettenfabriek zijn machines aangetroffen waarmee sigaretten kunnen worden vervaardigd, zoals een tabaksnijmachine waarmee ruwe tabak kan worden versneden en een op 12 en 16 januari 2017 door [medeverdachte 7] aangesloten compressor, evenals verpakkingsmaterialen. In de sigarettenfabriek zijn in totaal onder meer 974.697 sigaretten van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, de merken Jim en Superkings en 1.130 kilogram versneden tabak en 3.614 kilogram nog niet versneden rooktabak in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer zeven fabriekswerkers van Zuid-Amerikaanse afkomst, [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] in de fabrieksruimte aangetroffen.
De opsporingsambtenaren hebben op 27 juni 2017 voorts de panden aan de [adres 5] , de [adres 6] en de [adres 7] betreden. In een ruimte onder een kickboksschool in het loodsencomplex aan de [adres 5] (dat in opdracht van [medeverdachte 6] werd (onder)gehuurd van [medeverdachte 9] ) zijn in totaal 3.220.000 van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, het merk Jim in beslag genomen, evenals 2.700 kilogram ruwe tabak, 660 kilogram versneden tabak en verpakkingsmaterialen. Op de locaties aan de [adres 6] en [adres 7] zijn in totaal 2.720.000 sigaretten van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, de merken Jim, L&M en Toros2005 in beslag genomen. [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn tijdens de onderzoeksperiode waargenomen bij de [adres 5] .
De rechtbank stelt in verband met het voorgaande voorop dat de op 11 november 2016 in Engeland aangetroffen sigaretten en de op 27 juni 2017 in Utrecht aangetroffen sigaretten en versneden en onversneden rooktabak zijn aan te merken als accijnsgoederen in de zin van artikel 1 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet), omdat het tabaksproducten zijn. Dit brengt met zich dat op grond van de Wet accijns is verschuldigd voor de uitslag tot verbruik van zulke accijnsgoederen. Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het vervaardigen en voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Indien dit aan de orde is, wordt op grond van artikel 51 lid 1 onder b van de Wet accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen produceert of voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het produceren of voorhanden hebben ervan is betrokken.
De rechtbank stelt vast dat voor géén van de genoemde locaties een AGP-vergunning voor een accijnsgoederenplaats (AGP) was afgegeven, die is vereist om sigaretten en/of rooktabak te mogen produceren. Uit onderzoek is verder gebleken dat al de in beslag genomen tabak geschikt was om te worden gerookt en gelet daarop is aan te merken als rooktabak in de zin van het EKO-arrest (HvJEU zaak C-638/15) en dus in de zin van de Wet. De tabaksproducten zijn aangetroffen buiten een AGP en waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels en derhalve niet in de heffing van accijns betrokken. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat de in beslag genomen sigaretten en tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing waren betrokken. Het accijnsnadeel betreft alleen al voor de op de [adres 3] in beslag genomen tabak, daarbij de bedragen volgend die de opsporingsambtenaren per sigaret en kilo rooktabak hebben opgenomen, in totaal
€ 988.266,67. Het accijnsnadeel met betrekking tot de in november 2016 in Engeland in beslag genomen sigaretten betreft eveneens een aanzienlijk bedrag.
De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of en, zo ja, op welke wijze verdachte bij de illegale sigarettenfabriek betrokken is geweest.

4.De procesafspraken

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie en de verdediging voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting afspraken hebben gemaakt over het verloop van de voor de rechtbank te voeren strafprocedure. Deze afspraken worden ook wel ‘procesafspraken’ genoemd. In deze strafzaak hebben de procesafspraken geresulteerd in een gezamenlijk afdoeningsvoorstel van de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank. Dit afdoeningsvoorstel is voorafgaand aan de zitting ter kennisname aan de rechtbank gezonden. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte op de zitting van
14 november 2023 zijn de gemaakte procesafspraken indringend met verdachte (in aanwezigheid van zijn raadsman) besproken. Daarbij was een belangrijk element of verdachte begrijpt wat de gemaakte procesafspraken inhouden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak kunnen hebben. Ter zitting hebben verdachte en de officier van justitie bevestigd dat het om de volgende procesafspraken gaat:
De officier van justitie vordert dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in die zin dat het verwijt op grond van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven) vervalt en de tenlastelegging luidt zoals hiervoor is vermeld.
De verdediging voert ten aanzien van de gewijzigde tenlastelegging geen bewijsverweer.
Verdachte bekent zich schuldig te hebben gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde feit. Hij bekent dat hij destijds wist dat de organisatie waarvoor hij een klusje heeft gedaan geen legale organisatie was.
De (eventueel nog) openstaande onderzoekswensen van de verdediging vervallen.
De officier van justitie vordert dat aan verdachte wordt opgelegd: een voorwaardelijke taakstraf van honderd uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, met een proeftijd van één jaar, met aftrek van het voorarrest.
De verdediging voert geen strafmaatverweer.
De officier van justitie en de verdediging zien af van het instellen van hoger beroep, als en nadat de rechtbank overeenkomstig de inhoud van de procesafspraken vonnis wijst.
De officier van justitie vordert – indien en voor zover dit aan de orde is – de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen voorwerpen.
De procesafspraken vervallen indien en voor zover de rechtbank deze niet volgt.
De rechtbank heeft tijdens de bespreking van het ten laste gelegde feit verdachte uitdrukkelijk uitgenodigd daarover zijn standpunt kenbaar te maken. Verdachte heeft daarop ten aanzien van het ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd. Hij is betrokken geweest bij het transport vanuit de loodsopslag in [adres 4] van twaalf pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen, zoals in de inleiding van dit vonnis is beschreven. Verdachte wist dat er onveraccijnsde tabaksgoederen in de dozen zaten.
Verdachte heeft te kennen gegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte procesafspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan voor hem en zijn strafzaak kunnen zijn. Hij heeft aangegeven volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is het de rechtbank duidelijk geworden dat verdachte bij het hele proces om tot afspraken te komen, steeds voorzien is geweest van rechtskundige bijstand.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De procesafspraken komen daarmee voor een beoordeling van de rechtbank in aanmerking. De beantwoording van de vragen van artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering blijft daarbij leidend voor de rechtbank, meer in het bijzonder wat betreft het bewijs en de straf.
Dat in acht nemend komt de rechtbank tot de volgende beoordeling van de strafzaak tegen verdachte.

5.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze strafzaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

6.De bewijsmotivering

6.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie acht overeenkomstig de gemaakte procesafspraken het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft overeenkomstig de gemaakte procesafspraken geen (bewijs)verweer gevoerd.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 11 november 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, in elk geval 2.760.000 sigaretten, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

7.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het hiervoor bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns en artikel 47 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5, eerste lid onder b, van de Wet op de accijns opgenomen verbod.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

9.De strafmotivering

9.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie heeft overeenkomstig de gemaakte procesafspraken geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van honderd uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, met een proeftijd van één jaar, met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft overeenkomstig de gemaakte procesafspraken geen (strafmaat)verweer gevoerd.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten. Hij is betrokken geweest bij een transport van illegale sigaretten. Deze sigaretten zijn in een illegale sigarettenfabriek vervaardigd, alwaar personen onder slechte arbeidsomstandigheden zijn tewerkgesteld. De illegale handel in zulke producten verstoort de reguliere markt voor tabakswaren en werkt ontwrichtend op de economische ordening en het fiscale systeem van het land. Illegale tabaksproducten worden doorgaans verkocht voor een prijs die ver beneden de reguliere prijs voor zulke producten ligt. Enerzijds wordt hiermee de accijnsverplichting voor aanzienlijke bedragen ontdoken, anderzijds brengt de illegale handel in accijnsgoederen oneerlijke concurrentie met zich ten opzichte van bonafide handelaren en bedrijven die wel voldoen aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen. In deze strafzaak is de Nederlandse staat door het niet-betalen van de accijns op de sigaretten en rooktabak dan ook voor een aanzienlijk bedrag benadeeld. De handel in illegale tabakswaren heeft ook een negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse overheid. De overheid ontmoedigt, met het oog op de algemene volksgezondheid, actief het roken van tabak. Ten behoeve van dat beleid maakt de overheid gebruik van prijsverhogingen, op basis van heffingen en belastingen. Met de handel in illegale sigaretten en rooktabak wordt dit beleid ondermijnd. Bovendien geldt dat de productie- en handelsketen ten aanzien van illegale rookwaren niet traceerbaar is, wat eveneens ongunstig is voor het beleid in het kader van de volksgezondheid. Bij de aanwezigheid van extra gevaarlijke stoffen in de illegale rookwaar is het onmogelijk de producent van die rookwaar te achterhalen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 1 augustus 2023. Hieruit volgt dat hij in het verleden met politie en justitie in aanraking is geweest, maar het gaat hier om oude niet-soortgelijke feiten en deze zijn dus niet relevant voor de beoordeling van deze strafzaak. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met wat verdachte op de zitting over zijn persoonlijke omstandigheden heeft toegelicht. Na een periode waarin verdachte een zwervend bestaan heeft geleid, lijkt hij zijn leven inmiddels enigszins op de rit te hebben.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Verdachte is op 7 november 2018 in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aanvangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis betreft 28 december 2023, wat een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn betekent. Enerzijds is de behandeling van de strafzaak ernstig belemmerd door de uitbraak van het coronavirus en de ter bestrijding van dat virus getroffen maatregelen. Het was immers gedurende een periode ten gevolge van die maatregelen niet mogelijk om de strafzaak inhoudelijk te behandelen, mede ook omdat eerder bevolen getuigenverhoren in Paraguay niet gehouden konden worden. Anderzijds is het voor een niet onbelangrijk deel aan het Openbaar Ministerie te wijten dat het onredelijk lang heeft geduurd voordat de zaak op de zitting kon worden aangebracht en aan de rechtbank dat het onderzoek ter terechtzitting lange tijd in beslag heeft genomen. Van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, is dan ook niet gebleken.
De strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de bepaling van de op te leggen straf. Hoewel de aard en de ernst van het feit in beginsel een gevangenisstraf rechtvaardigen, ziet de rechtbank, alle belangen afwegend, voldoende aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel een voorwaardelijke taakstraf aan verdachte op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat dit afdoeningsvoorstel voldoende recht doet aan deze strafzaak, omdat hiermee zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij wordt geëerbiedigd. Daarbij geldt dat de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmodaliteit en -maat is verdisconteerd.
De rechtbank acht het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke taakstraf van honderd uren met een proeftijd van één jaar, met aftrek van het voorarrest.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5, eerste lid onder b, van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in inverzekeringstelling doorgebrachte dag twee uren aftrek plaatsvindt;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 1 (één) jaarde volgende voorwaarde niet is nagekomen: de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. H. Manuel en
mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2023.
Buiten staat
Mr. Van Berlo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.