ECLI:NL:RBOVE:2023:5335

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
08-996118-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk vervaardigen en voorhanden hebben van accijnsgoederen zonder betaling van accijns

Op 28 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 29-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 dagen voor het medeplegen van het opzettelijk vervaardigen en voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten en rooktabak. De verdachte was betrokken bij een illegale sigarettenfabriek in Utrecht, waar hij samen met anderen sigaretten en tabak produceerde zonder de vereiste accijns te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 juni 2017, tezamen met anderen, opzettelijk 974.697 sigaretten en 4.744 kilogram tabak voorhanden heeft gehad, terwijl deze goederen niet overeenkomstig de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de rol van de verdachte in de illegale productie en de gevolgen voor de Nederlandse staat door het niet betalen van accijns. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die is veroorzaakt door verschillende factoren, waaronder de coronamaatregelen. Ondanks de overschrijding heeft de rechtbank geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de illegale handel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996118-17 (P)
Datum vonnis: 28 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
zonder (bekende) woon- en/of verblijfplaats.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 en 25 maart 2022, 15 en 23 november 2023 en 28 december 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door de gemachtigde raadsvrouw mr. N. Sprengers, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 15 november 2013, kort en bondig, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 juni 2017 in Utrecht samen met anderen opzettelijk sigaretten en tabak buiten een daartoe aangewezen accijnsgoederenplaats heeft vervaardigd, en,
feit 2:in de genoemde periode zulke accijnsgoederen samen met anderen opzettelijk voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns werd betaald.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met 27 juni 2017 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk (telkens) (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval 974.697 sigaretten en/of 1130 kilogram tabak,
heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor sigaretten is aangewezen;
feit 2
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met 27 juni 2017 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk (telkens) (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval 974.697 sigaretten en/of 4.744 kilogram tabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten en/of die tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

3.De inleiding: het strafrechtelijk onderzoek Betula

De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.
Op 30 februari 2016 brak er brand uit in een complex aan de [adres 1] . In dit complex verbleven ten tijde van de brand elf Indonesiërs. Drie van hen hebben op
7 maart 2016 aan de politie te kennen gegeven dat zij naar Nederland waren gekomen om in een sigarettenfabriek te gaan werken. Die sigarettenfabriek zou zich bevinden in het pand aan de [adres 2] . Opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD hebben daar vervolgens onderzoek naar gedaan. Aan de buitenzijde van het pand aan de [adres 2] zijn camera’s geplaatst. Daarnaast zijn personen stelselmatig geobserveerd en is vertrouwelijke communicatie opgenomen. Dat leverde onder meer de volgende onderzoeksresultaten op.
Op 31 oktober 2016 is waargenomen dat [medeverdachte 1] en [naam] , vanuit een loodsopslag aan het [adres 3] , twaalf pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen in een door [medeverdachte 2] bestuurde vrachtwagen hebben ingeladen. De vrachtwagen, met [medeverdachte 2] als chauffeur, is vervolgens vertrokken.
Op 11 november 2016 zijn in [plaats] (een zeehaven in het Verenigd Koninkrijk) zeventien pallets met daarop in doorzichtig plastic verpakte bruine dozen met een totale inhoud van 2.760.000 sigaretten, met op het verpakkingsmateriaal het merk Superkings aangeduid, in beslag genomen. Uit forensisch onderzoek volgt dat deze sigaretten met machine 149 zijn geproduceerd. Deze machine is in de hierna beschreven sigarettenfabriek in het pand aan de [adres 2] aangetroffen.
Op 9 december 2016 heeft er een inkijkoperatie in het pand aan de [adres 2] plaatsgevonden, waarbij een complete op dat moment niet in werking zijnde sigarettenfabriek is aangetroffen. Tijdens de inkijkoperatie is geconstateerd dat hier reeds sigaretten waren geproduceerd. In de ruimte van de sigarettenfabriek is een camera opgehangen. Daarnaast zijn monsters verzameld van de in de fabriek aangetroffen sigaretten. Op 23 januari 2017 kwam de productie van sigaretten in de sigarettenfabriek weer op gang. Op 12 mei 2017 heeft wederom een inkijkoperatie in het pand aan de [adres 2] plaatsgevonden, waarbij op drie europallets die zich in het pand bevonden een baken is geplaatst.
In de periode waarin het pand aan de [adres 2] is geobserveerd, zijn [medeverdachte 3] ,
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] meermaals rondom en in het pand, waaronder in de fabrieksruimte, waargenomen. Het vliegticket voor één van de fabrieksarbeiders voor een reis van Nederland naar Zuid-Amerika in de onderzoeksperiode is geboekt en betaald door [medeverdachte 7] .
De opsporingsambtenaren hebben het pand aan de [adres 2] op 27 juni 2017 betreden. Op dit adres waren [bedrijf 1] B.V. van [medeverdachte 3] (die overigens ook de kantoorunits in het pand heeft gehuurd) en de eenmanszaak [bedrijf 2] van [medeverdachte 5] gevestigd. Op de begane grond van het pand aan de [adres 2] bevond zich een in werking zijnde sigarettenfabriek. Op de bovenverdieping van dat pand bevonden zich onder meer slaapvertrekken van personen die in de fabriek werkzaam waren. In de sigarettenfabriek zijn machines aangetroffen waarmee sigaretten kunnen worden vervaardigd, zoals een tabaksnijmachine waarmee ruwe tabak kan worden versneden en een op 12 en 16 januari 2017 door [medeverdachte 8] aangesloten compressor, evenals verpakkingsmaterialen. In de sigarettenfabriek zijn in totaal onder meer 974.697 sigaretten van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, de merken Jim en Superkings en 1.130 kilogram versneden tabak en 3.614 kilogram nog niet versneden rooktabak in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer zeven fabriekswerkers van Zuid-Amerikaanse afkomst, [verdachte] en [medeverdachte 5] in de fabrieksruimte aangetroffen.
De opsporingsambtenaren hebben op 27 juni 2017 voorts de panden aan de [adres 4] , de [adres 5] en de [adres 6] betreden. In een ruimte onder een kickboksschool in het loodsencomplex aan de [adres 4] (dat in opdracht van [medeverdachte 7] werd (onder)gehuurd van [medeverdachte 9] ) zijn in totaal 3.220.000 van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, het merk Jim in beslag genomen, evenals 2.700 kilogram ruwe tabak, 660 kilogram versneden tabak en verpakkingsmaterialen. Op de locaties aan de [adres 5] en [adres 6] zijn in totaal 2.720.000 sigaretten van, althans volgens de aanduiding op het gebruikte verpakkingsmateriaal, de merken Jim, L&M en Toros2005 in beslag genomen. [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zijn tijdens de onderzoeksperiode waargenomen bij de [adres 4] .
De rechtbank stelt in verband met het voorgaande voorop dat de op 11 november 2016 in Engeland aangetroffen sigaretten en de op 27 juni 2017 in Utrecht aangetroffen sigaretten en versneden en onversneden rooktabak zijn aan te merken als accijnsgoederen in de zin van artikel 1 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet), omdat het tabaksproducten zijn. Dit brengt met zich dat op grond van de Wet accijns is verschuldigd voor de uitslag tot verbruik van zulke accijnsgoederen. Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het vervaardigen en voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Indien dit aan de orde is, wordt op grond van artikel 51 lid 1 onder b van de Wet accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen produceert of voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het produceren of voorhanden hebben ervan is betrokken.
De rechtbank stelt vast dat voor géén van de genoemde locaties een AGP-vergunning voor een accijnsgoederenplaats (AGP) was afgegeven, die is vereist om sigaretten en/of rooktabak te mogen produceren. Uit onderzoek is verder gebleken dat al de in beslag genomen tabak geschikt was om te worden gerookt en gelet daarop is aan te merken als rooktabak in de zin van het EKO-arrest (HvJEU zaak C-638/15) en dus in de zin van de Wet. De tabaksproducten zijn aangetroffen buiten een AGP en waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels en derhalve niet in de heffing van accijns betrokken. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat de in beslag genomen sigaretten en tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing waren betrokken. Het accijnsnadeel betreft alleen al voor de op de [adres 2] in beslag genomen tabak, daarbij de bedragen volgend die de opsporingsambtenaren per sigaret en kilo rooktabak hebben opgenomen, in totaal
€ 988.266,67. Het accijnsnadeel met betrekking tot de in november 2016 in Engeland in beslag genomen sigaretten betreft eveneens een aanzienlijk bedrag.
De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of en, zo ja, op welke wijze verdachte bij de illegale sigarettenfabriek betrokken is geweest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze strafzaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De bewijsmotivering

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, met uitzondering van de ten laste gelegde pleegperiode. De pleegperiode dient volgens de verdediging te worden beperkt tot de dag van de inval.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Daarnaast is tijdens de zitting namens verdachte door zijn raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt daarom op grond van de volgende bewijsmiddelen [1] tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359 lid 3 laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de (bekennende) verklaringen van verdachte, zoals weergegeven in de processen-verbaal van verhoor verdachte van 5 juli 2017 en 11 juli 2017, met documentcodes V11-03 en V11-04;
het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 7] door de rechter-commissaris op 23 november 2022;
een document, te weten een weergave van een tapgesprek van 29 mei 2017, met sessienummer 690 (pagina’s 4151 tot en met 4153);
een document, te weten een weergave van een tapgesprek van 8 juni 2017, met sessienummer 778 (pagina’s 4156 en 4157);
een document, te weten een weergave van een tapgesprek van 16 juni 2017, met sessienummer 846 (pagina’s 4163 tot en met 4165);
een document, te weten een weergave van een tapgesprek van 16 juni 2017, met sessienummer 193 (pagina 4098 van het dossier).
De rechtbank ziet op basis van de bewijsmiddelen geen aanleiding om de ten laste gelegde pleegperiode te beperken. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte niet uitsluitend op de dag van de inval maar dat hij
indie periode ook al eerder betrokken is geweest bij de hem ten laste gelegde illegale productie en het illegaal voorhanden hebben van sigaretten onderscheidenlijk tabak.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen van het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 juni 2017 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, in elk geval 974.697 sigaretten en 1.130 kilogram tabak, heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor sigaretten is aangewezen;
feit 2
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 juni 2017 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, in elk geval 974.697 sigaretten en 4.744 kilogram tabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten en die tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het hiervoor bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns en artikel 47 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5, eerste lid onder a, van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
en
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5, eerste lid onder b, van de Wet op de accijns opgenomen verbod.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

8.De strafmotivering

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierenvijftig dagen met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat moet worden volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die is beperkt tot de duur van het voorarrest, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke sanctie, met een proeftijd van één jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervaardigen en voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten en rooktabak. Hij is betrokken geweest bij een illegale sigarettenfabriek, alwaar personen onder slechte arbeidsomstandigheden zijn tewerkgesteld. De verdediging heeft betoogd dat verdachte net als de zeven personen van Zuid-Amerikaanse afkomst werkte als productiemedewerker in de sigarettenfabriek en zijn rol dus relatief beperkt is geweest, maar uit het procesdossier (in het bijzonder de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 7] , de weergave van de tapgesprekken en de inhoud van een aangetroffen notitieboekje van verdachte) volgt dat hij een grotere rol heeft gehad. Verdachte controleerde onder andere de kwaliteit van de illegale sigaretten en tabak in opdracht van de buitenlandse opdrachtgevers. Met zijn handelen is verdachte een actieve schakel geweest in het proces om de productielijn draaiende te houden en zo een grote hoeveelheid illegale tabaksproducten te produceren. De illegale handel in zulke producten verstoort de reguliere markt voor tabakswaren en werkt ontwrichtend op de economische ordening en het fiscale systeem van het land. Illegale tabaksproducten worden doorgaans verkocht voor een prijs die ver beneden de reguliere prijs voor zulke producten ligt. Enerzijds wordt hiermee de accijnsverplichting voor aanzienlijke bedragen ontdoken, anderzijds brengt de illegale handel in accijnsgoederen oneerlijke concurrentie met zich ten opzichte van bonafide handelaren en bedrijven die wel voldoen aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen. In deze strafzaak is de Nederlandse staat door het niet-betalen van de accijns op de sigaretten en rooktabak dan ook voor een aanzienlijk bedrag benadeeld. De handel in illegale tabakswaren heeft ook een negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse overheid. De overheid ontmoedigt, met het oog op de algemene volksgezondheid, actief het roken van tabak. Ten behoeve van dat beleid maakt de overheid gebruik van prijsverhogingen, op basis van heffingen en belastingen. Met de handel in illegale sigaretten en rooktabak wordt dit beleid ondermijnd. Bovendien geldt dat de productie- en handelsketen ten aanzien van illegale rookwaren niet traceerbaar is, wat eveneens ongunstig is voor het beleid in het kader van de volksgezondheid. Bij de aanwezigheid van extra gevaarlijke stoffen in de illegale rookwaar is het onmogelijk de producent van die rookwaar te achterhalen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 1 augustus 2023. Hieruit volgt dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Verdachte verblijft in het buitenland, maar het is voor de rechtbank onbekend gebleven waar precies. Wel heeft de verdachte bij monde van zijn raadsvrouw te kennen gegeven dat hij voornemens is in de toekomst geen voet meer op Europese bodem te zetten.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Verdachte is op 27 juni 2017 in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aanvangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis betreft 28 december 2023, wat een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn betekent. Enerzijds is de behandeling van de strafzaak ernstig belemmerd door de uitbraak van het coronavirus en de ter bestrijding van dat virus getroffen maatregelen. Het was immers gedurende een periode ten gevolge van die maatregelen niet mogelijk om de strafzaak inhoudelijk te behandelen, mede ook omdat eerder bevolen getuigenverhoren in Paraguay niet gehouden konden worden. Anderzijds is het voor een niet onbelangrijk deel aan het Openbaar Ministerie te wijten dat het onredelijk lang heeft geduurd voordat de zaak op de zitting kon worden aangebracht en aan de rechtbank dat het onderzoek ter terechtzitting lange tijd in beslag heeft genomen. Van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, is dan ook niet gebleken.
De strafoplegging
De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank acht evenwel, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en de straffen die aan mededaders zijn opgelegd, in dit geval in principe een forse taakstraf op zijn plaats. Het is echter niet opportuun om aan verdachte een taakstraf op te leggen nu hij niet in Nederland verblijft, aannemelijk is dat hij niet zal terugkeren en zich voor politie en justitie onbereikbaar houdt. De rechtbank is van oordeel dat om die reden niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn niet van dien aard dat deze aan oplegging van een zodanige straf in de weg staan. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteren door de op te leggen gevangenisstraf met 10% te verminderen.
In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zestig dagen passend en geboden, maar de rechtbank zal, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn een strafvermindering van zes dagen toepassen en verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierenvijftig dagen met aftrek van het voorarrest.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5, eerste lid onder a, van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
en
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5, eerste lid onder b, van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2023.
Buiten staat
Mr. Van Berlo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s, zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst in het onderzoek Smoke/Betula, met onderzoeksnummers 58550/6058550, met documentcode OPV-002. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.